Op deze plek heb ik het de laatste jaren vaak over epen, gehad, heldenverhalen, en over de lessen die we daaruit kunnen leren. Ik volgde daarbij het onderscheid, ooit gemaakt door C.S. Lewis, tussen epen die alles bij het oude laten (de Homerische verhalen, de Noorse mythen) en epen die ons verder brengen, die de wereld bij het einde anders achter laten dan bij het begin. Voorbeelden uit die laatste categorie zijn de Aeneis en Paradise Lost.
Deze keer wil ik heldenverhalen van een andere kant bezien, namelijk om te onderzoeken wat heldenverhalen eigenlijk zijn, of beter: wat een held eigenlijk is.
Is een held hetzelfde als een winnaar? Van veldslagen, sportwedstrijden, populariteitspolls of economische krachtmetingen? Je zou dat haast geloven, wanneer je moderne media volgt of relevante literatuur bestudeert. Zo is een groot deel van de moderne management-literatuur een (zelf)beschrijving van economische winnaars: mensen die op zakelijk gebied succesvol zijn. Ook een typerend voorbeeld: het sportblad Helden, waarin winnende sporters worden geportretteerd (soms als verliezer – maar ze worden pas interessante verliezers als ze eerst winnaars zijn geweest).
Dat heldhaftigheid hetzelfde is als succes (macht, rijkdom, aanzien) is een modern idee, dat we voor het gemak, om het te dateren, kunnen koppelen aan de figuur van Benjamin Franklin (1706-1790). In diens autobiografie stelt hij dat onze deugd gezien moeten worden als middel tot een doel. Hoewel hij voor dit doel een eendere term gebruikt als Aristoteles – happiness, geluk – is duidelijk dat voor Franklin dit samenvalt met succes: geluk is een welvarend bestaan in Philadelphia en uiteindelijk in de hemel.
Er zijn echter tijdperken vóór het onze geweest die anders keken naar deugden zoals heldhaftigheid, en dus ook naar de rol van een held.
In de zogenaamd heroïsche samenlevingen van Kelten, Vikingen of Oude Grieken – de samenlevingen die later zijn beschreven in de werken van Homerus, de IJslandse saga’s en de Keltische legendes – was de held iemand die de kwaliteiten had om zijn uitverkoren rol in de maatschappij te spelen. Van elke man of vrouw werden bepaalde dingen verwacht, zoals het vechten voor je koning, het verzekeren van een bestaan (bestaanszekerheid!) voor je huishouden, het bewaken van de eer van je familienaam, het voortzetten van je geslacht, het trouw zijn aan je man. Dit zijn zaken die in de fragiele wereld van toen vaak werden gehinderd door een combinatie van interne en externe kwaden. De eigenschappen om die kwaden te overwinnen maakten iemand tot een held of heldin.
Moed in het aangezicht van tegenslagen en vijanden was daarbij de centrale eigenschap (en nog steeds het eerste waar we bij ‘heldhaftig’ aan denken). Maar voor de Grieken was ook roem onderdeel van heldhaftigheid, en kracht. Plus listigheid, zoals bij Odysseus, wanneer je het met kracht alléén niet redde. En misschien ook wrange humor, zoals bijvoorbeeld in sommige Viking-saga’s. Succes, dat moderne criterium, speelde minder een rol. In de Illias is Hektor zeker zo’n held als Achilles die hem doodt. En minstens zo bewonderenswaardig is Hektors oude vader Priamos, die zich als smekeling bij Achilles meldt om het lichaam van zijn zoon terug te krijgen. Het gaat er bij de heroïsche samenlevingen niet om dat je een winnaar bent – niemand overwint uiteindelijk de dood – maar dat je met dood en rampspoed goed omgaat.
Christendom
In de Christelijke tijd ontwikkelde zich weer een ander concept van heldhaftigheid, dat van de heilige. Een heilige is ook een held, maar volgens geheel andere waarden dan een soldaat of ontdekkingsreiziger. Hij vecht niet voor succes of om een bepaalde rol in zijn samenleving te kunnen vervullen, maar om te voldoen aan universele morele regels.
Een heilige is er niet op uit om hindernissen in zijn of haar maatschappelijke loopbaan te overwinnen, maar om te zegevieren over zonde. Zonde is een begrip dat in heroïsche samenlevingen niet voorkomt. Je hebt daar wel ‘ondeugden’, slechte eigenschappen die een adequaat functioneren in de weg staan, maar niet een overtreding van absolute verboden – en het zondige toestemmen in het verbodene, het kwade. Dat is waar de heilige tegen vecht, vaak met veel moed, maar met meer dan dat.
De ware heilige is puur, om zich te isoleren van alle verleidingen die de maatschappij op hem of haar afstuurt; geduldig, omdat het vechten tegen het kwaad vaak een zaak van lange adem is; bescheiden, omdat de overwinning geen verdienste van de persoon zelf is, maar van de goddelijke genade die tot de victorie leidt.
En de ultieme heldhaftige eigenschap van de heilige is charitas, een begrip waarvoor binnen heroïsche (en moderne) samenlevingen geen equivalenten bestaan: liefde en begrip voor de zondaar, de verliezer, de smekeling, de slaaf. Een heilige kan een zondaar alles vergeven, een heilige kan bevriend zijn met een tollenaar.
Universeel
Als we reeds bij een zeer summiere opsomming drie verschillende ideeën over heldhaftigheid ontdekken, moeten we dan niet constateren dat ‘held’ een relatief begrip is dat alleen binnen samenlevingen inhoud krijgt, maar geen intercultureel houvast biedt? Met andere woorden: is er wel iets dat alle heldenvan over de gehele wereld gemeen hebben?
Ik denk van wel.
Bij alle helden geldt dat ze in het geweer komen tegen iets dat hun omgeving als ‘kwaad’ beschouwt. Of het nu een monster is of een tiran, een epidemie of een zonde: er is iets dat de gemeenschap aantast en die gemeenschap schreeuwt om een held(in). En degene die aan die oproep gehoor geeft, dat is de held.
Ik volg hierin de lijn van de Amerikaanse schrijver Jospeh Campbell. Hoewel folkloristen het werk van Campbell bekritiseren omdat het selectief zou zijn en het verschillen tussen tradities zou wegmoffelen, denk ik dat hij genoeg belangrijke heldenverhalen heeft opgevoerd en geanalyseerd om aannemelijk te maken dat er universele patronen in heldenverhalen bestaan.
Volgens Campbell (in zijn klassieke werk The Hero With a Thousand Faces) volgt de doorsnee held een herkenbaar pad. Hij verlaat zijn alledaagse wereld en betreedt een wereld waarin bijzondere dingen gebeuren en vijandige krachten hem belagen. Na een spannende strijd wordt een beslissende zege behaald. De held keert terug van zijn avonturen met een geschenk voor de anderen in zijn samenleving.
En Campbell heeft nog een interessante aanvulling die ons begrip van de held kan verdiepen. Het is namelijk in zijn ogen niet alleen zo dat alle helden in zekere zin hetzelfde zijn. Helden zijn voorbeelden van de universele mens.
Alle mensen, zo stelt The Hero, gaan door veranderingen in hun leven, belangrijke overgangen die op de juiste manier moeten worden doorlopen. Oude banden moeten worden losgemaakt, nieuwe gesmeed. Dat is het avontuur dat elk mens meemaakt en door de held wordt gesymboliseerd.
Wanneer een dergelijke overgang niet op de juiste wijze gebeurt, ontwikkelt zich een zondaar, een schurk, een tiran. Iemand die niet de sprong maakt van egocentrisch kind naar volwassene die het algemeen belang nastreeft. Want daar zijn overgangen en overgangsrituelen voor: om mensen uit de kleine kring van hun eigenbelang, hun eigen zorgen en wensen, te halen – en ze te richten op datgene wat een volwassen lid van de samenleving, man of vrouw, moet weten en kunnen.
Zonder overgang en ‘richting’ groeit een mens wel door, maar dan vooral het ego. En zijn begeerte, en zijn angst, en zijn agressie.
De held is degene die wel de juiste overgang van Ik naar Wij heeft gemaakt en die in strijd met de tiran opkomt voor de gemeenschap, het grote geheel. Via de helden-weg van losmaken en veranderen, die de weg van elk mens is.
De held, dus, is de man of vrouw die in staat is zich voorbij zijn persoonlijke en lokale historische beperkingen te vechten, richting algemeen geldige, normale menselijke vormen. De visie en inspiratie van zo iemand komen ongerept van de oorspronkelijke bronnen van menselijk leven en denken. Daarom zeggen ze veel, niet over de huidige, uiteenvallende maatschappij en psyche, maar van de onuitputtelijke bron waaruit de maatschappij herboren wordt. De held is gestorven als moderne mens; maar als een eeuwig mens – volmaakt, onbepaald, universeel – is hij opnieuw geboren. Zijn tweede plechtige taak en daad, daarom […] is tot ons terug te keren, getransformeerd, en ons de lessen te leren die hij van het hernieuwde leven heeft geleerd.
Aldus Joseph Campbell in 1949. En de les van de held, schrijft hij, is dat de wereld, wanneer je door dit avontuur, deze test bent heengegaan, een nieuwe glans krijgt. Honger, ziekte, pijn, de dood zelf schijnen niet langer zo belangrijk en definitief.
Waar voorheen leven en dood met elkaar streden is nu voortdurend zijn aanwezig.
Een andere beschrijving van de weg van de held is als van een overgang van tragedie naar komedie –
komedie, de wilde en zorgeloze, onuitputtelijke vreugde van het onoverwinnelijke leven.
Beide horen onverbrekelijk bijeen, als neergang en opgang.
Dus. In zekere zin is elk mensenleven een heldenverhaal. En elk leven is een reeks van neer- en opgangen, die uiteindelijk moet eindigen in een laatste opgang, een laatste stijging. Met andere woorden: elk mensenleven streeft naar de ontwikkeling die we kennen van een komedie.
Om dat beter te begrijpen kijken we de volgende keer naar de ultieme komedie uit de wereldliteratuur!