Een half jaar geleden veerden bioscoopcijfers wereldwijd op door het fenomeen ‘Barbenheimer’, de gelijktijdige première van twee enorm populaire films, ‘Barbie’ van regisseur Greta Gerwig en ‘Oppenheimer’ van regisseur Christopher Nolan. Behalve de meme Barbenheimer, waarmee het gemeenschappelijke karakter van zomer-blockbuster werd benadrukt, was er nog een meme die de films tegenover elkaar zette, als concurrenten om de gunst van kijkers en recensenten: Barbie versus Oppenheimer.
Die ‘polariserende’ meme is degene die na een half jaar, als het ware, de ‘strijd van de memes’ heeft gewonnen. Niemand zegt, bijvoorbeeld, dat ‘Barbenheimer’ in totaal 21 Oscar-nominaties heeft gekregen: overal wordt gesignaleerd dat ‘Oppenheimer’ meer nominaties heeft gescoord dan ‘Barbie’ – dertien om acht.
Opvallend is dat de ‘strijd’ tussen beide films vooral leeft in de hoofden (en toetsenborden) van mensen die elke prijs voor ‘Oppenheimer’ als een overwinning van het patriarchaat zien. In hun beleving is elke bekroning van Oppenheimer of van een andere film een snub richting ‘Barbie’ en een nederlaag voor feministen. Zelfs als Greta Gerwig gepasseerd wordt en een andere vrouwelijke regisseur, Justine Triet, wel genomineerd. En als Margot Robbie voor haar hoofdrol in ‘Barbie’ een nominatie in een geheel vrouwelijke categorie misloopt.
Eigenlijk, zo moet de conclusie luiden, zit de Barbie-Oppie oorlog vooral in de hoofden van Barbie-fans, of, preciezer: in de hoofden van mensen die de boodschap van ‘Barbie’ nadrukkelijk omhelzen.
Matriarchaat vs patriarchaat
Voor de goede orde: ik heb ‘Barbie’ afgelopen zomer gezien, en met heel veel plezier. Heel veel leuke grappen, een fantastische vormgeving, een geweldige soundtrack en prima acteren van Margot Robbie en Ryan Gosling – wat niet gemakkelijk is bij de eendimensionale karakters van Barbie en Ken. Veel slimme scenario-vondsten ook. Kortom, twee uur topvermaak. Maar is het ook een geslaagde satire op het patriarchaat, zoals veel kijkers het willen zien? Mwah.
‘Barbie’ zet een ‘reëel’ matriarchaat – Barbieland – tegenover een ‘reëel’ patriarchaat – Los Angeles. Met ‘reëel’ bedoel ik dat binnen de kaders van de film Barbieland echt gerund wordt door vrouwen (Barbies) terwijl in Los Angeles louter mannen de scepter zwaaien. De impliciete boodschap van Gerwig en haar medescenarist Noah Baumbach : Barbieland bestaat natuurlijk niet echt en een werkend matriarchaat ook niet, maar Los Angeles is wel een echte plek en daarom is het patriarchaat ook werkelijk. En de feministische wereld van Barbie toont dan hoe paternalistisch de echte wereld in elkaar steekt.
Echt?
Gerwig en Baumbach slagen er echter met hun tegenoverstelling van Barbieland en Los Angeles niet in om uit te leggen waarom de ene plek een matriarchaat zou zijn en de andere een patriarchaat. Natuurlijk, als de film begint lijkt het vanzelfsprekend dat in de zuurstokroze wereld van Barbie alle topfuncties door vrouwen worden bekleed – dokter, rechter, astronaut, president… Wie zou anders het werk moeten doen, de hersenloze beach boys onder de verzamelnaam Ken?
In de termen van de stereotype content theory van Suzan Fiske zijn de Barbies, als maatgevende groep in Barbieland, zowel warm als competent (HH), terwijl de Kens goedwillende dommekrachten zijn (Hoog in warmte, Laag in competentie). Dus is het begrijpelijk dat de Barbies de baas zijn.
Maar dan de ‘echte’ wereld. Natuurlijk kan Gerwig het patriarchaat in Los Angeles niet op een soortgelijke manier motiveren, met mannen als HH en vrouwen als incompetent – HL of LL (laag in warmte, laag in competentie). Dan zou het patriarchaat namelijk op een bepaalde manier gerechtvaardigd zijn. Je zou dus denken dat ze mannen in haar afschildering van de patriarchale verhoudingen de kenmerken van de elite geeft (en van alle versmade groepen van economische bemiddelaars, zoals Joden, Armeniërs en Chinezen): Laag in warmte maar Hoog in competentie (en daarom des te gevaarlijker). Maar dat doet Gerwig niet. Haar dominante mannen, gesymboliseerd door Mattell-CEO Will Ferrell en zijn volledig mannelijke directie, zijn idioten. Ze zijn net zo dom als de Kens in Barbieland, alleen minder warm.
Hoe is het dan mogelijk dat de vrouwen van Los Angeles zich door die druiloren laten overheersen? Het antwoord van ‘Barbie’ op die vraag is kennelijk: gewoon omdat de mannen het zo willen, en misschien (dat blijft impliciet) omdat ze de verwezenlijking van die wens met hun fysieke kracht afdwingen. Anders kan ik de plotwending niet begrijpen waarbij Ken ‘geïnspireerd’ raakt door het patriarchale Los Angeles en terug in Barbieland ook een mannelijke overheersing bewerkstelligt. Waar de Barbies kennelijk zo maar in meegaan, totdat de teruggekeerde (archetypische) Barbie met haar twee ‘echte’ vrouwen een rebellie leidt die de matriarchale orde herstelt.
Is dit allemaal plausibel? Nauwelijks. Is het een ontmaskering van het patriarchaat in onze ‘echte’ wereld? Zeker niet. Kijk in wat voor bochten ‘Barbie’ zich moet wringen om Los Angeles als patriarchaat af te schilderen. Mattell, het bedrijf dat Barbies produceert, heeft in de film een directie van twaalf bijna identieke mannen in donkerblauwe pakken (plus opperbaas Ferrell). In werkelijkheid is die verhouding zes om drie (plus een, inderdaad, mannelijke CEO). Nergens wordt vermeld dat Los Angeles momenteel een vrouwelijke burgemeester heeft, en dat twee van de drie hoogste functies in de stad door vrouwen worden bekleed. Plus dat de machtige city council, met vijftien vertegenwoordigers van de vijftien stadsdelen, voor meer dan de helft uit vrouwen bestaat. (Om nog maar te zwijgen van het raadselachtige feit dat het patriarchale Mattell in het patriarchale Los Angeles een feministisch Trojaans paard heeft geschapen in de vorm van Barbie zelf, die als vrouwelijk rolmodel alle wetten van het patriarchaat tart. What’s that about?)
Nee, ik kan niet anders dan concluderen dat ‘Barbie’ een heel leuke maar tegelijk zeer onevenwichtige film is, waaruit weinig over onze maatschappij valt op te steken. In elk geval minder dan bij de vijf Oscar-kandidaten voor Beste Regisseur: Oppenheimer (Christopher Nolan), Anatomie d’une Chute (Justine Triet), Killers of the Flower Moon (Martin Scorsese), The Zone of Interest (Jonathan Glazer) en Poor Things (Yorgos Lanthimos). Dus nee, de wereld is niet onrechtvaardig omdat Greta Gerwig gepasseerd is.
Vrouwelijke blik
Natuurlijk, niet iedereen zal het met dit oordeel eens zijn. Volkskrant-redacteur Cécile Koekkoek, bijvoorbeeld, die in december een essay schreef over haar perspectief op ‘Oppenheimer’ en ‘Barbie’.
Koekkoek schrijft hoe het bekijken van ‘Barbie’ haar ogen heeft geopend voor de patriarchale smaak die ze voorheen koesterde: ze was voorheen altijd fan van (dode) witte mannen. Maar toen kwam ‘Barbie’:
En toen ging ik naar Barbie, het zuurstokroze sprookje waarin Gerwig behendig de traditionele rollen van mannen en vrouwen omdraait: in het succesvolle matriarchaat Barbieland is roze de norm, hebben vrouwen de macht, en speelt Ken slechts een (voor vrouwen herkenbare) bijrol: die van Barbiepleaser. Ik genoot van de grapdichtheid, van de ironie en had van enig feministisch ongemak rond de pop geen last. Wat mij vooral raakte was de aaneenschakeling van feministische statements – en dat in zo’n grote publieksfilm. Barbie was het gesprek van de dag. Barbie al gezien? Voor het eerst werd er voortdurend gesproken over een vrouwenfilm. Ik geloof niet dat ik dat eerder had meegemaakt. Voor het eerst besefte ik écht hoe patriarchaal ik geprogrammeerd was. Had Barbie mijn perceptie van cultuur veranderd?
Na de impact van ‘Barbie’ spreekt Koekkoek met mannen die het niet zo’n goede film vonden – en na haar bekering herkent ze nu wat die kritiek inhoudt: ‘mansplaining’. Ongevraagd en als vanzelfsprekend uitleggen wat er aan ‘Barbie’ niet deugt, “de stem van de witte man die oprecht gelooft dat wat hij mooi of goed vindt de objectieve maatstaf is”.
Een paar dagen later bezoekt Koekkoek ‘Oppenheimer’ en met haar nieuwe feministische blik valt de film haar tegen:
Ik vond de film saai en traag, afstandelijk, de hoofdpersoon eendimensionaal (ondanks mijn bewondering voor acteur Cillian Murphy), zijn psyche en wroeging oppervlakkig uitgewerkt. Ik stoorde me aan de manier waarop de atoomtest in beeld werd gebracht (het woord atoomporno kwam in me op) en aan het clichématig wegzetten van Robert Oppenheimers echtgenote: wanhopig zuipend aan de keukentafel omdat hun krijsende baby niet wilde slapen. Maar bovenal stoorde ik me aan de totale afwezigheid van de slachtoffers van de atoomramp in Hiroshima en Nagasaki, waar zelfs in de aftiteling niet aan werd gerefereerd.
Het typische van ‘post-Barbie’ Koekkoek is dat ze niet langer de behoefte heeft om haar voorkeur voor ‘Barbie’ te motiveren. Ze ‘voelt’ gewoon dat ‘Barbie’ de betere film is, op een volgens haar typisch vrouwelijke manier, als een voorbeeld van “intuïtieve kennis van emoties”, tegenover de mannelijke manier die “competentie, autonomie en zelfbeheersing” benadrukt. Koekkoek haalt deze tegenoverstelling bij Susan Sontag (die overigens zelf voor de ‘mannelijke’ weg koos). Daarmee maakt ze elke kritiek op haar standpunt wel onmogelijk, nadat ze met het concept ‘mansplaining’ elke kritische man al verdacht heeft gemaakt. Een op autonomie en redelijkheid gerichte man zou een dergelijke zet (in de woorden van Karl Popper) als een ongeoorloofd immuniseren van je eigen oordeel kunnen beschrijven – maar daarmee onderstreep je alleen maar weer het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk denken, wat de kijkwijze van Koekkoek weer bevestigt…
Wat ik me bij al dit gedoe afvraag: in hoeverre kan een ‘vrouwelijk’ oordeel, bijvoorbeeld van ‘Barbie’, dan ooit meer zijn dan het subjectieve ‘ik vond het een leuke film, leuker dan ‘Oppenheimer’? Waarmee natuurlijk helemaal niets mis is, iedereen mag zijn of haar eigen voorkeur hebben. Koekkoek geeft dit eigenlijk zelf ook toe:
Normaal gesproken zou ik mezelf en mijn mening hebben weggewuifd als zijnde te zwak, te vaag, te eh… vrouwelijk. Ik zou mijn mening voor me hebben gehouden, niet hebben durven zeggen dat ik zoveel meer genoten had van Barbie dan van Oppenheimer. Ja-ha, twee totaal verschillende films, waar ‘genieten’ in het geval van Oppenheimer ook nog eens niet van toepassing is. Althans, dat vonden de mannen om mij heen, de films mochten niet met elkaar vergeleken worden en Oppenheimer was nu eenmaal feitelijk de betere film. ‘Ik wist dat ik geacht werd een cultuurarbiter te zijn, maar ik keek per ongeluk steeds weer gewoon als publiek’, schrijft Dederer over haar werk als recensent. Ik had naar Oppenheimer gekeken als publiek en als zodanig mijn gevoel laten spreken, binnen een subjectieve kijkervaring, als vrouw.
Niemand zal een ander, man of vrouw, het recht afnemen om de ene film leuker te vinden dan de andere. Maar dat is iets anders dan ‘Barbie’ omhelzen omdat het zo’n scherpe analyse geeft van onze man-vrouw verhoudingen. Dat doet het namelijk niet. Of ‘Oppenheimer’ kritiseren omdat de film over onderwerp A gaat (de nucleaire wedloop tussen de geallieerden en de nazi’s vanuit het perspectief van de wetenschappers aan de ene kant) en niet over onderwerp B (de rol van vrouwen in Amerika in de 20e eeuw) of onderwerp C (de slachtoffers van de atoombommen op Japan). Dat zegt meer over de kijker dan over de film.
Het centrale punt
En dan het centrale punt. Is het omhelzen van ‘Barbie’ vrouwelijke intuïtie en het prefereren van ‘Oppenheimer’ mannelijke ratio? Ik geloof er niets van. Een dergelijke tweedeling miskent dat vrouwen net zo goed kunnen redeneren als mannen en mannen net zoveel voelen als vrouwen. Immers, ik vond ‘Barbie’ net zo leuk als Koekkoek, zij het misschien weer om andere, persoonlijke redenen. En ik ‘voelde’ de impact van ‘Oppenheimer’ net zozeer als dat ik hem analytisch bekeek, als weergave van een historisch scharnierpunt in de wereldgeschiedenis. (Zo vond ik de weergave van de strijd tussen wetenschap en politiek als een persoonlijke vete tussen Robert Oppenheimer en senator Lewis Strauss te simplistisch, en ook behoorlijk saai, als melodramatische akte in een wijdere tragedie – voorbeeld van rationeel oordeel en intuïtief gevoel tegelijkertijd.)
De concurrentie tussen Barbie en Oppenheimer zien als een strijd tussen vrouwelijke intuïtie en mannelijk ratio lost volgens mij helemaal niets op. Het voert ons terug naar oude, achterhaalde categorieën. Naar gezwatel als ‘feminiene en masculiene energie’ en oude rolpatronen.
Sterker nog: de hele strijd tussen beide films voegt niets toe aan ons begrip ervan. Je hebt er niets aan om ‘Oppenheimer’ te bekijken in het licht van ‘Barbie’ en/of andersom. En je hebt er al helemaal niets aan om de hele maatschappij te zien als strijd tussen Barbies en wetenschappers, Kens en politici. De maatschappij is geen Barbie vs Oppenheimer. De maatschappij is als Barbenheimer.