429. Ontologie van het kwaad (I)

Posted on 7 jul 2023 in Blog, Featured

429. Ontologie van het kwaad (I)

Naar het schijnt heeft de Schotse auteur Robert Louis Stevenson zijn beroemde werk The Strange Case of Dr. Jekyll and Mister Hyde twee keer geschreven. Eerst raffelde hij het werk in drie dagen af, nadat hij het basisidee in een droom had gekregen. Als ‘eenvoudig’ misdaadverhaal liet hij het werk aan zijn vrouw Fanny lezen, die adviseerde het als een allegorie van menselijk goed en kwaad te herschrijven. Stevenson verbrandde de eerste versie en schreef, opnieuw in een paar dagen, een nieuwe – het verhaal dat we nu kennen.

De plot zal iedereen bekend zijn: De Londense arts Dr. Jekyll worstelt met zijn eigen tweeslachtige aard en mengt een middel om de slechte kant van zijn persoonlijkheid ongefilterd naar boven te laten komen. Bij inname verandert de dokter in een monster, Mr. Hyde – na het slikken van een tegengif wordt die weer Dr. Jekyll. In de loop van de tijd blijkt de kwaadaardige kant, Mr. Hyde, echter steeds sterker te worden. Als Dr. Jekyll de ingrediënten van het tegenmiddel niet meer kan krijgen en de autoriteiten Mr. Hyde op de hielen zitten, pleegt de dokter zelfmoord.

In de publieke herinnering vertegenwoordigen Jekyll en Hyde het goede en kwade in de mens, maar zoals Vladimir Nabokov heeft opgemerkt is dat niet helemaal correct. Dr. Jekyll is een normaal mens met goede en slechte eigenschappen, Hyde is zijn puur slechte alter ego. Het klopt dat het verhaal een allegorie is, maar het schema Jekyll=Goed en Hyde=Kwaad past er niet op. Eerder is Hyde het onderbewuste, of het dierlijke, of het duivelse in de mens. Andere interpretaties maken van hem de barbaar in de beschaafde mens, of de zucht naar roesmiddelen in de verslaafde.

Mij gaat het niet om de ‘juiste’ interpretatie van Stevensons novelle, maar om het feit dat wij, in navolging van Fanny, dit verhaal alleen als allegorie kunnen lezen – als een beschrijving van een psychologische werkelijkheid in ‘objectieve’ termen, waarbij innerlijke impulsen een uitwendige verschijning krijgen. In ons wereldbeeld kan een Mr. Hyde niet bestaan, hij is ‘eigenlijk’ een onderdeel van onszelf. Met andere woorden: onze ontologie, ons begrip van wat werkelijk is, staat een zelfstandig en objectief bestaan van het kwaad niet toe – kwaad is voor ons iets dat in de menselijke geest zit.

Als een product van de late negentiende eeuw (1886) is Dr. Jekyll een vroeg product van onze moderne, psychologische gezinde tijd. Onze reductie van Mr. Hyde tot een beeld van een bepaalde psychische dimensie maakt de lezing van het verhaal wel een beetje plat; Stevenson draagt daar overigens zelf aan bij door van de transformatie een simpel – en volstrekt ongeloofwaardig – chemisch proces te maken, terwijl het nu net zo cruciaal is om te zien hoe een gewoon mens in een slechterik verandert. (Een veel betere omschrijving van dat proces, met meer nuance en ambiguïteit, is de roman van Stevensons landgenoot James Hogg uit 1824, The Private Memoirs and Confessions of a Justified Sinner. Meer hierover beneden.)

Allegorie

Allegorie is niet alleen een literair genre, het is ook een manier van kijken naar de wereld, inclusief de bijbehorende ontologie. C.S. Lewis heeft er (in The Allegory of Love) op gewezen dat voor het ontstaan van de allegorie aan het einde van de oudheid speciale culturele en psychologische omstandigheden nodig waren.

De basis van allegorie, het vergelijken van immateriële en immateriële dingen, is zo oud als de mensheid. Mensen hebben altijd gevoelens een smaak gegeven, een kleur, een temperatuur. Verdriet is altijd oppervlakkig of diep geweest, pijn altijd zwart.

Met die twee polen, materieel en immaterieel, kun je op op verschillende manieren omgaan. De ene is de allegorische: je pakt dan je eigen gewaarwordingen, bijvoorbeeld van een keuze tussen een kwade en een milde reactie, en die geef je de gestalten Woede en Geduld, die met elkaar strijden. Of je ziet onze materiële wereld als een schijnwereld, waarbij de ‘werkelijke’ immateriële wereld doorschijnt. Dit is de symbolische of ‘heilige’ manier. Het verschil tussen beide is groot: de allegorist gaat van het werkelijke (de eigen ervaringen) naar het minder werkelijke, de symbolist van het minder werkelijke (de gegeven wereld) naar de ultieme (immateriële) realiteit.

Allegorie is minder mysterieus of mystiek dan symboliek. Het is een bewust middel van expressie. Allegorie ontstaat wanneer mensen niet meer helemaal kunnen geloven in goddelijke figuren als Nikè, Chronos, Concordia of Januarius, begrippen die gepersonifieerd en vereerd werden.

Voor de Griekse en Romeinse geest was er oorspronkelijk geen heldere scheidslijn tussen een abstract begrip en een levende geest. We hebben nog een idee van een dergelijk gebruik bij De Natuur, bijvoorbeeld, die voor veel mensen iets meer dan een een personificatie is, en iets minder dan een mythe – het kan elk van beide of beide samen zijn.

Bij het begin van onze jaartelling begon deze klassieke ontologie te schuiven. Goden werden steeds meer personificaties van begrippen en dus allegorisch van aard. En deze personificaties gingen zich, paradoxaal genoeg, steeds minder als echte personen gedragen. Mars en Venus verloren hun goddelijke individualisme en werden, respectievelijk, Oorlog en Liefde.

Tegelijkertijd kregen mensen meer zicht op hun eigen gevoelens en eigenschappen – ze zagen hun woede niet meer als een bezetenheid door goden of andere wezens, maar iets dat binnen in je zit. En een eigenschap als wijsheid was niet langer, zoals bij Socrates, de influistering van je persoonlijk daimon, maar iets dat van jou is. Dit psychologische perspectief was echter nog nieuw. Mensen waren niet vertrouwd met het herkennen van Geduld of Liefde in zichzelf, dus ze hadden nog de neiging die buiten zich te plaatsen – in allegorische figuren.

Op dit snijpunt, waar het geloof in externe wezens afnam maar de grip op eigen gevoelens en gedachten nog niet sterk was, ontstond de allegorie, als middel om iets over onze innerlijke wereld te zeggen.

Psychomachia

De eerste voorbeelden van de allegorie gingen over de strijd tussen de verschillende neigingen, ideeën, verlangens en gewoontes – een strijd tussen de psychische verschijnselen, een Psychomachia of bellum intestinum, zoals in Dr. Jekyll. Zij drukten daarmee ook een nieuwe benadering van ethische vraagstukken uit (waarvan het Christendom trouwens eerder het gevolg dan de oorzaak is).

Voor iemand als Aristoteles, een paar eeuwen eerder, was ‘goed zijn’ geen kwestie van strijd – integendeel. Een waarlijk goede mens kende geen verleiding en benodigde geen ijzeren wil om het slechte te vermijden, hij (en Aristoteles bedoelde nadrukkelijk hij) deed vanzelf moedige, verstandige, beheerste en wijze dingen. Als hij om de juiste daden had moeten vechten, zou hij volgens Aristoteles geen werkelijk goede man zijn geweest – de goede man doet gedachteloos het juiste, zoals Novad Djokovic gedachteloos tegen een tennisbal slaat of Beyoncé automatisch de juiste toon zingt.

De allegorie kwam op toen mensen ervoeren hoe hun innerlijke gevoelens elkaar in de weg kunnen zitten. Een allegorische verbeelding is dan een manier om daar over na te denken en te verzinnen hoe moed het kan winnen van lafheid, matigheid van gulzigheid.

In die fase bleven Goed en Kwaad nog lang machten die zowel buiten ons staan als een innerlijk bestaan in onze geest hebben. Als God/Jezus en Satan, engelen en duivels, vochten ze in en om onze ziel. Voor Milton en zijn tijdgenoten was de Duivel een echt persoon, die erop uit was je naar de Hel te slepen. En nog de eerder genoemdeJames Hogg speelde in 1824 met de notie van een echte duivel, die zijn anti-held (de Justified Sinner van de titel) verleidt en bederft. Al liet hij daarbij in het midden of het hier folklore, geestesziekte of metafysica betrof. Een halve eeuw later is bij Robert Stevenson van die ambiguïteit niets meer over – Mr. Hyde kan daarom eenvoudig worden neergezet als een scheikundige corruptie van Dr. Jekyll, omdat de auteur weet dat we hun verhouding vanzelf als een psychische relatie zullen vatten.

Ik ben echter van mening dat de reductie van goed en kwaad tot menselijke, psychologische categorieën ook een verlies betekent – dat we op deze manier ook waardevolle nuances missen en dat ons beeld van de morele dimensie niet helemaal compleet is. Met andere woorden: ik geloof dat onze ontologie, die goed en kwaad vrijwel louter psychisch fundeert, aangevuld zou moeten worden met een ander perspectief.

Welk perspectief dat is? Meer hierover volgende keer!