428. Satan verloren

Posted on 30 jun 2023 in Featured, Uncategorized

428. Satan verloren

Vorige week besprak ik hoe onze ideeën over ‘hogere’ of ‘lagere’ wezens gebaseerd zijn op onze projecties vanuit de middle earth die wij bewonen, en hoe die projecties op engelen en duivels ons kunnen leren over de mensen die wij zijn. Met name als de hemel en de hel worden beschreven door een genie als John Milton, die in Paradise Lost meesterlijke inzichten biedt over het Kwaad.

Vorige week ging het vooral over het kwaad in de mens, geïllustreerd door de zonde van oermoeder Eva, en hoe feilloos Milton die weet te beschrijven. Eva is namelijk, zoals de meeste mensen, niet iemand die bewust, met overgave, voor het slechte kiest, maar iemand die zichzelf wijsmaakt dat de zonde eigenlijk geen zonde is, het kwade eigenlijk niet kwaad. Het is niet zozeer dat ze expres immoreel handelt als wel dat ze een morele blinde vlek heeft – en de blindheid is, zoals bij ons allen, van eigen makelij.

Zo fascinerend als Eva’s teloorgang in boek IX wordt neergezet – het portret dat Milton van Satan schetst is nog boeiender; en dat is een indruk die ontelbare lezers in bijna vierhonderd jaar aan Paradise Lost hebben overgehouden. Willam Blake, die een groot bewonderaar van Milton was, zei dat Milton ‘van Satans partij was, al wist hij het niet’.

Ik denk dat Milton in Satan een onvergetelijk portret van Macht geeft, zoals Richard Wagner dat in Alberich gedaan heeft. Satan en Alberich hebben veel gemeen: ze maken allebei een val door, nadat ze niet gekregen hebben wat ze wilden – Alberich de liefde van de Rheindochters, Satan de ereplek naast God in de hemel. Bovendien hebben ze hun val allebei uitgelokt, Alberich door zijn ressentiment, Satan door zijn “sense of injur’d merit”. Beide zijn, zogezegd, al slachtoffer voordat hun iets overkomt. En na hun val draait hun bestaan om het veroveren van hun buit via macht, niet meer via liefde – en om het omdraaien van de orde van de wereld/kosmos.

Glijvlucht

Paradise Lost begint met de dramatische val van Satan en zijn troepen (eenderde van de hemelse heerscharen) uit de hemel, een verpletterende gebeurtenis met donder en bliksem: “Him the Almighty Power/Hurled headlong flaming from the ethereal sky/With hideous ruin and combustion, down/To bottomless perdition…”

Voor ons interessanter echter is wat na deze val, die je de uitwendige val zou kunnen noemen, met Satan gebeurt – een langzame maar onvermijdelijke transformatie, een innerlijke val die eerder een langzame glijvlucht is dan een rampzalig neerstorten.

In het begin van Miltons werk is Satan nog een soort van rebellenleider, een vrijheidsstrijder die in opstand is gekomen tegen een nieuwe tiran, Jezus (al maakt Milton duidelijk dat die pretentie van Satan onzinnig is). In de daaropvolgende uiteenzetting wordt hij steeds minder nobel (een prins onder de engelen) en steeds minder bewonderenswaardig. Hij verandert zijn strijd om vrijheid (die eigenlijk altijd al om merit, erkenning, draaide) in eentje om Eer, Heerschappij, glorie en faam (boek VI, 422). Omdat hij die strijd tegen God en zelfs tegen diens engelen niet kan winnen, besluit hij zich te richten tegen Gods nieuwe creatie, de Mens. Maar ook daar ziet hij af van een open gevecht, hij bespioneert Adam en Eva eerst in het Paradijs en vermomt zich bij Eva’s verleiding als een slang. Al met al een bizarre Werdegang: omdat hij zich niet als aartsengel onder de Messias in de hemel wenst te zien, ontpopt Satan zich als kruipend reptiel dat met leugens een mens probeert te verleiden tot zonde.

Wat ik in Miltons schildering bewonder is hoe hij de ontwikkeling van heel veel machthebbers schetst: ze beginnen als strijders voor een groter goed, dat buiten henzelf ligt en anderen ten goede moet komen. Dit doel verandert dan vaak in persoonlijke status en heerschappij, dat eerst nog met eerlijke middelen in een open strijd wordt nagestreefd, maar later achter de schermen, met misleiding en leugens. Het doel wordt steeds egocentrischer en lager, de middelen steeds kruiperiger, de tegenstanders steeds onwaardiger. Wie moet bij een dergelijke beschrijving niet aan machthebbers als Poetin, Trump of Johnson denken?

Tekenend voor de machthebbers is ook hoe vol Satan van zichzelf is: over wat voor onderwerp de conversatie ook gaat en wie zijn gesprekspartner ook is, na korte tijd spreekt de duivel het liefst over zichzelf. In boek I beklaagt hij de val van zijn luitenant Beelzebub (“him, who, in the happy realms of light/Clothed with transparent brightness, didst outshine Myriads, though bright!”) om na een paar tellen het gesprek op zichzelf te brengen: “Nor…do I repent, or change/Though changed in outward lustre, that fixed mind, and high disdain from injur’d merit”. Even later begint hij over de hel waar hij en zijn volgelingen beland zijn, om na enige overpeinzingen te besluiten dat de plaats waar je jezelf bevindt om het even is en dat hijzelf onveranderd blijft: “thou, profoundest Hell/receive thy new possessor – one who brings/A mind not to be changed by place or time.” Wanneer hij de andere duivels prijst om hun moedige strijd tegen Gods engelen gaat hij al gauw over op zijn claim tot leiderschap (hier moet ik aan Louis van Gaal denken en hoe het altijd zijn team is, dat zo goed speelt).

Of Satan nu de gepersonificeerde Zonde ontmoet, of de Zon, of de eerste Mensen: steeds gaat het binnen de kortste keren over hemzelf en zijn positie. In boek IX reist hij rond de hele aarde en is alleen maar met zichzelf bezig. Het is tegelijk monsterlijk en lachwekkend, zoals het ego van iemand als Trump, die na vier jaar in de meest boeiende, uitdagende en ontzagwekkende baan alleen maar kan vertellen hoe goed hij het zelf gedaan heeft.

Ook dit is een vorm van val – dat iemand blind wordt voor de wereld om zich heen en iedere keer weer, als een roulette-balletje in een kapot roulette-wiel op hetzelfde vakje terecht komt, de nul. Het tragische van een Satan is dat hij alleen maar de wens heeft zichzelf te zijn, van niemand afhankelijk, autarkisch. In zichzelf en voor zichzelf. En dat die wens in vervulling is gegaan

Volgelingen

Macht is natuurlijk altijd macht over anderen – in Satans geval over ontelbare engelen die hem in zijn opstand gevolgd zijn en hem tot in de hel zijn gevolgd (niet dat ze een keus hadden, natuurlijk).

Over die volgelingen heeft Milton ook het nodige te zeggen. In boek II komen verschillende hoge duivels aan het woord, als de demonen (in de plaats die Pandemonium heet) beraadslagen over hun vervolgstappen. Moeten ze zich neerleggen bij het verlies, of moeten ze opnieuw de hemel bestormen?

Vooropgesteld: al deze duivels spreken vanuit een positie van verlies, van nederlaag, van vernedering. Dat maakt ze vatbaar voor machtgierige wezens als Satan. Welke reacties tonen de duivels na hun val?

Moloch, woordvoerder nummer 1, is vooral woedend. Boosheid is hier waarschijnlijk een manier om de schok van de val achter zich te laten en zich op een nieuw gevoel te focussen – en op een ogenschijnlijke remedie, de woedende aanval op de hemel. Moloch wil alles kapotslaan, liever dan te berusten in de nieuwe situatie. Hij weet dat een hernieuwde opstand net zo kansloos is als de eerste, maar hij is tevreden met een vergeefse stormloop, een zich te pletter lopen op de schilden van Michael en de andere aartsengelen – als er daarbij maar zoveel mogelijk schade wordt aangericht. Die (gedeelde) schade, daar gaat het Moloch om, “which, if not victory, is yet revenge.”

Stem 2 komt van Belial, die aanraadt zich bij de toestand neer te leggen en te wennen aan de hel. Waarschijnlijk, zo oppert hij, zullen de ergste pijn en angst mettertijd vanzelf verdwijnen, zeker als de herinnering aan groter geluk langzamerhand vervaagt. En het verblijf in hel is lang niet het ergste dat de duivels kan kwellen: stel je voor dat de hemelse troepen hen achtervolgen en met donder en bliksem treffen? Nee, beter het minste van twee kwaden kiezen en rustig blijven zitten waar je zit. Slecht kan naar verhouding nog best meevallen en als geluk aanvoelen, wanneer je het met slechter vergelijkt (zo begrijp ik “for happy though for ill, for ill not worse”).

Een derde argument komt van Mammon, die het over een heel andere boeg gooit. Hij ziet de zaak helemaal niet ongunstig in. De val heeft de duivels bevrijd van “Eternity so spent in worship paid/To whom we hate!” en hun ertoe gebracht “our own good from ourselves” te zoeken. Hun nieuwe thuis is bovendien niet slecht voorzien van juwelen en goud, en wat heeft de hemel meer te bieden? Mammon wil, kortom, een vervanging voor de hemel scheppen, zij het een vervanging van slechts de materiële en meest oppervlakkige zaken. Maar dat is genoeg voor hem. Hij ziet de duivels zich aardig settelen in een omgeving die bij hen past en waar ze kleine in grote dingen kunnen omvormen, pijnlijke in nuttige, schadelijke in plezierige – waar duivels “thrive under evil, and work ease out of pain/Through labour and endurance.”

Tenslotte is het woord aan Beëlzebub, na Satan de tweede in rang. Hij raadt een ander soort actie aan: wraak, maar niet rechtstreeks op God, die is immers te sterk – maar “some easier enterprise”, de verdoemenis van Zijn zwakkere schepping, de Mens. Als ze Adam uit het paradijs kunnen verdrijven, of anders naar hun kamp overhalen, zal dit God in het hart treffen: “This would surpass/Common revenge, and interrupt his joy/In our confusion, and our joy upraise/In his disturbance.”

Woede, verdoving, vervanging en het botvieren van je frustratie op een (zwakkere) ander: dat zijn de reacties van de duivels op hun val, en zijn het niet ook de reacties van mensen wanneer ze ‘gevallen’ zijn; wanneer ze door eigen toedoen de liefde van hun vrouw zijn kwijtgeraakt, het vertrouwen van hun vrienden, de rust van hun geweten?

Hier moet ik wel toevoegen dat Milton zijn verhaal niet als een allegorie voor menselijke vergrijpen en de psychologische consequenties zag, maar als een metafysisch gedicht waarin wordt geschetst waar die zondige mens vandaan komt. Wij zijn, in de 21e eeuw, geneigd om Moloch en Belial als psychische verschijnselen te zien, als stemmen van je eigen onderbewuste, als delen van je brein. Dat lag voor Milton en zijn lezers heel anders. Zij geloofden in de Hel als een werkelijke plek, waar werkelijke duivels werkelijke complotten tegen mensen zaten te beramen.

Wij lezen, een eeuw na Freud, zo’n verhaal vanzelfsprekend als psychologisch – en dus als doorgevoerde vergelijking, als allegorie. Maar die vanzelfsprekendheid, is die wel zo groot, zo absoluut? Of valt er iets te zeggen voor het zeventiende eeuwse perspectief, waarin Kwaad een objectief bestaan genoot en niet alleen in onze geest bestond?

Daarover volgende keer meer!