(Vervolg van vorige week) Cruciaal in Hardwicks analyse van vier vrouwen en hun relaties is het begrip van de tijd, waarin ze leefden en werkten. In Dorothy Wordsworths tijd (1771-1855) was het misschien meer voor de hand liggend om jezelf voor een broer of echtgenoot op te offeren, zeker als zijn talent het jouwe zo nadrukkelijk overschaduwde. Enkele decennia later, tijdens het leven van Jane Carlyle (1801-1866), was dat al minder vanzelfsprekend, zeker wanneer je, zoals zij, door iedereen als een immens getalenteerde schrijfster wordt beschouwd. Iedereen die Jane kende vond haar geestig, interessant, een geweldige verteller. Haar brieven, gepubliceerd na haar dood, zijn volgens Hardwick “brillianter, levendiger en van blijvender waarde dan vrijwel alle romans van haar tijd”.
En toch. Op een bepaalde manier, hoewel ze het talent bezat, en haar vriendenkring genoeg succesvolle vrouwelijke auteurs bevatte, en ze geen kinderen had om haar in beslag te nemen, en haar man in zijn werkkamer woonde, had Jane Carlyle niet de motivatie, niet de wil om literaire werken te scheppen. Haar wil was om de steunpilaar van de megalomane en excentrieke historicus Thomas te zijn en hun dagelijkse leven zo goed mogelijk te bestieren (en zo fijnzinnig mogelijk te beschrijven). In Hardwicks woorden:
Het centrum van het huwelijk was Carlyle’s levenslange, niet aflatende worsteling met literaire creatie, in het eigen huis, elke pijn en wanhoop en hoop nadrukkelijk aanwezig. Haar genie, in haar brieven en karakter, was om zijn gigantisme tot een soort van huiselijke komedie te maken, gemaakt uit bedwansen, vloerbedekking, geluiddichte kamers en dronken dienstmeisjes. Net zoals de vorm en stijl van Carlyle geen grenzen bevatten, stelt zij grenzen aan alles. Zijn grandiositeiten worden volbracht te midden van haar fijne details.
Het huwelijk van Jane en Thomas Carlyle had duidelijk een complementaire vorm, terwijl er een tijdlang voldoende symmetrie aanwezig was om de neerwaartse spiraal van complementaire schismogenese te voorkomen. Jane spotte – al was het maar maar in haar brieven – met haar man en ze wedijverden met elkaar in hun fysieke en psychische klachten. Vanuit de afstand van ruim anderhalve eeuw is het moeilijk oordelen, maar Jane en Thomas lijken beide aan hypochondrie te hebben geleden – naast werkelijke lichamelijke problemen die in de negentiende eeuw gemeengoed waren (hun armoedige dieet van pap en aardappelen leidde bijvoorbeeld tot een haperende spijsvertering).
Jane klaagde gewoonlijk over hoofdpijn, zenuwpijn, slapeloosheid, indigestie, overgeven, plus allerlei soorten pijntjes. Thomas leed veelvuldig aan hoofdpijn, slapeloosheid, indigestie, melancholie, een slecht humeur en geïrriteerdheid. In die gemeenschappelijke klachten en symptomen vonden ze elkaar lange tijd, tot er een crisis in het huwelijk kwam door de vriendschap van Thomas met een bewonderaarster, Lady Ashburton. Gedurende elf jaar ondernamen deze twee samen talloze projecten – niet meer de grote historische geschriften die Jane onvermoeibaar had gesteund, maar culturele en politieke projecten in Londen, waarvoor Jane weinig belangstelling had (en waar ze ook weinig mee en voor kon doen). Dus bracht Thomas talloze dagen door in de woning van Lady Ashburton, zeer tegen de zin van zijn echtgenote, die hun huwelijk zag veranderen van een samenwerking tussen twee briljante, gekwelde geesten in een eenzijdige strijd om liefde en aandacht. En omdat ze die waardering niet kreeg gaf Jane de complementaire houding op en schakelde over op een symmetrische strijd van ziekte-symptomen. Had Thomas hoofdpijn, dan was de hare dubbel zo erg. Voelde hij zich melancholisch, dan werd zij zwaar depressief. Tegenover zijn irritatie zette ze overweldigende jaloezie, en de dreiging met zelfmoord.
Tot Thomas in 1846 zijn aandacht op Ashburton en haar salon richtte, kon Jane zichzelf voorhouden dat al haar nederige werk had bijdragen aan nobele en belangrijke boeken. Nu Thomas die niet meer schreef, begon ze zich af te vragen waar ze het eigenlijk allemaal voor deed – waarvoor ze het gedaan had.
Ze had Carlyle’s lompheid verdragen, zijn gemopper, zijn ontzettend opslurpende werk, zijn weigering om zich met praktische zaken bezig te houden. Ze had zich nooit echt thuis gevoeld in het werk dat ze had geleerd te doen; het paste niet bij haar.
Maar tot de Ashburton-‘affaire’ was het allemaal de moeite waard geweest, en werkte de elkaar aanvullende verhouding. Zolang Thomas zich tenminste aan de onuitgesproken afspraak van het negentiende-eeuwse huwelijk hield, namelijk dat hij het ondankbare werk van zijn echtgenote zou compenseren door rekening te houden met haar gevoelens. Maar, zoals Hardwick opmerkt: dit in vrouwelijke ogen lage honorarium wordt door veel mannen als een extreem hoge, zelfs onbetaalbare prijs gezien. En als ze hem betalen, dan voelen ze zich afgezet.
De laatste jaren van hun huwelijk, na de dood van Lady Ashburton, bleven ze ongelukkig. Thomas werd steeds narriger, Jane steeds meer verbitterd. Ze realiseerde zich dat haar ondergeschikte werk geen soelaas bood voor verwaarlozing en liefdeloosheid (wat literatuur wellicht wel had gedaan). En ze zal beseft hebben dat een complementaire relatie een dosis symmetrie nodig heeft om te kunnen werken.
Teveel symmetrie
Tegenover Jane en Thomas Carlyle zou je Hardwicks portret van Zelda en Francis Scott Fitzgerald kunnen plaatsen, van een huwelijk waarin niet teveel complementariteit, maar teveel symmetrie heerste.
Zelda en Scott (zijn roepnaam) kwamen op tijdgenoten over als twee mensen die elkaars evenbeeld waren, een soort incestueuze tweeling. Allebei briljant, egocentrisch en enigszins gestoord. Scott beter in schrijven, Zelda met de meer sprankelende conversatie (Scott gebruikte veel van haar vondsten in zijn verhalen en romans). Allebei jong, aantrekkelijk, alcoholisch.
Hardwick zegt over hen:
Soms laten ze je denken dat het een gemis is om te leven zonder de corrigerende educatie van verschillende karakters en voorkeuren.
En daar draaide het om, bij de Fitzgeralds: ze leken teveel op elkaar, ze vulden elkaar niet aan maar versterkten de gedeelde karakterfouten:
Bij dit stel werden defecten vermenigvuldigd, als door een gevaarlijke verdubbeling; zwakte versterkte zichzelf zonder een tegenkracht en ze waren gevangen; verzuimen, door beiden begaan, lieten overal gaten achter in hun leven.
En:
Ze genoten van hun overdrijving en dwaasheden wanneer het leven goed liep; anders was hun compatibiliteit rampzalig. Elk had precies nodig wat aan de ander ontbrak.
De behoefte aan aanvulling, niet vergelijking, in hun relatie was groot, maar ze wisten er niks mee te doen. Zelda probeerde een plek voor zichzelf te scheppen door het schrijven van artikelen, verhalen en zelfs een verdienstelijke roman, ze trachtte professioneel danser te worden, ze gooide zich op schilderen. Maar het bracht allemaal niet het noodzakelijke tegenwicht voor Scotts werk en haar rol daarin, die te ondergeschikt was om haar tevreden te stellen. En het hielp ook niet dat haar man haar stiekem (hoewel uit waarschijnlijk goede bedoelingen) saboteerde, dat hij probeerde te voorkomen dat ze zich als een (bij voorbaat kansloze) concurrent gedroeg.
Die concurrentie zou echter nooit zijn ontstaan als ze met iemand anders dan Scott getrouwd was, als er niet zo’n samensmelting van man en vrouw zou zijn geweest, in een tweeslachtige, ongedefinieerde creatieve samenwerking – een samenwerking die tegelijk een strijd was om wie de auteur was en het scheppende werk deed, en wie daarvoor de credit, de reputatie, het geld, de macht kreeg.
Wat bij Dorothy en William Wordsworth nog werkte, de samenwerking ten bate van één oeuvre, stuitte bij Jane en Thomas Carlyle al op problemen en bleek bij Zelda en F. Scott Fitzgerald onmogelijk. Zodat de generatie van Sylvia Plath en Ted Hughes het niet eens meer probeerde, maar het eigen werk voorop stelde – wat weer nieuwe problemen met zich meebracht.
Waarmee we weer uitkomen bij de analyse van Gregory Bateson van symmetrische en complementaire schismogenese: op zich is met strijd of aanvulling niets mis, maar los van elkaar zorgt strijd alleen maar voor meer strijd, meer symmetrie; en aanvulling voor alleen maar meer aanvulling, meer complementariteit. Zodat je neerwaartse spiralen krijgt, vicieuze cirkels.
Die schismogenese, dat uit elkaar groeien, ontstaat paradoxaal uit de neiging van mensen om zich aan elkaar aan te passen, om het gedrag van de ander in een relatie te spiegelen. Maar helaas levert dat óf een wapenwedloop op, óf een machtsverhouding die volledig uit het lood ligt. Dus geldt ook voor liefdesrelaties, zeker als ze vermengd zijn met professionele projecten, dat symmetrie in balans moet worden gebracht met complementariteit, complementariteit met symmetrie.
Anders krijg je levens die niet parallel lopen, maar uit elkaar.