Als sluitstuk van een analyse van Richard Wagners Ring des Nibelungen wil ik vandaag de finale van dat werk bespreken en beschrijven hoe Wagner de dilemma’s die in vier opera’s gegroeid zijn aan het eind (gedeeltelijk) oplost.
We kwamen de vorige keer, bij de schets van Liefde in de Ring, op een punt dat alles verloren leek. In deel 1, zijn de liefde van Alberich voor de Rijndochters en van reus Fasolt voor liefdesgodin Freia al op een deceptie uitgelopen, wat leidt tot een afzweren van liefde en een strijd om de macht. De goden van Walhalla die daarbij een tegenwicht moeten bieden, hebben helaas ook slechts een beperkte opvatting van liefde – als sterfelijke wezens missen ze de kwetsbaarheid die echte liefde zijn waarde geeft.
In opvolger Die Walküre wordt liefde verdiept en verrijkt door de menselijke kinderen van oppergod Wotan, Siegmund en Sieglinde. En Wotan zelf blijkt een dominante maar tegelijk liefdevolle vader van Walküre Brünnhilde. Deze hoopvolle ontwikkelingen lopen echter spaak wanneer Siegmund om het leven komt, Brünnhilde uit medelijden Sieghilde helpt vluchten en Wotan zijn dochter daarvoor de onsterfelijkheid ontneemt. Liefde lijdt in de loop van die tweede opera louter nederlagen en lijkt aan het eind helemaal uitgedoofd – in elk geval als invloed op de wereld. Tegelijk krijgt ook de legitieme macht van Wotan, de macht die wetten en verdragen beschermt, een gevoelige knauw.
In deel drie, Siegfried, gaat de liefde als het ware door een bottleneck. Het weeskind van Siegmund en Sieglinde wordt opgevoed door dwerg Mime en kent in zijn jeugd helemaal geen liefde, behalve als vage hunkering naar iets wat hij wel in de natuur ziet, maar in het eigen leven moet ontberen. Op zoek naar avontuur vindt de jonge held echter de liefde aan het eind van de opera, wanneer hij Brünnhilde wakker kust en beide hoofdrolspelers elkaar omhelzen. De strijd om de macht is intussen ook doorgegaan, met mislukte pogingen van broers Alberich en Mime om de machtsring terug te krijgen – en een gevecht tussen Siegfried en de zwervende oppergod, waarbij de macht van grootvader Wotan het aflegt tegen kracht van de jeugdige kleinzoon. De legitieme macht van Wotan en Walhalla is daarmee gedoemd.
Deel vier, Götterdämmerung, toont hoe ene wereld van louter machtsstrijd, zonder gezag en handhaving van wetten, eruit ziet. In een dergelijke wereld gaat ook Siegfried op zoek naar status en macht, waarbij hij zijn geliefde Brünnhilde vergeet. Hij wordt slachtoffer van een complot van Alberichs zoon Hagen – de laatste steekt hem tenslotte ook nog dood.
Dat is de stand van zaken na bijna vijftien uur opera, pakweg twintig minuten voor het einde van de cyclus. Maar dan tovert Wagner toch een een konijn uit de hoge hoed en laat hij een vorm van liefde zien die de handeling op het laatst nog een gunstige wending weet te geven.
Die lijn, of eerder: dat dunne lijntje van liefde gaat echter wel helemaal terug naar openingsopera Das Rheingold, akte twee, waar Wotans echtgenote Fricka de bouw van godenburcht Walhalla bejubelt;
Walhalla zal, zo hoopt Fricka, Wotan afhouden van zijn avonturen en avontuurtjes – en van hem een trouwe en liefdevolle echtgenoot maken (de introductie van buitenechtelijke nakomelingen Brünnhilde, Siegmund en Sieglinde in deel twee maken duidelijk dat die hoop geen bewaarheid is geworden).
Een opera later neemt Sieglinde het muzikale motief van Fricka op. Dat gebeurt wanneer ze Brünnhilde prijst voor haar reddende interventie op het moment dat Sieglinde zelfmoord wil plegen. De Walküre vertelt haar dat ze ondanks de dood van Siegmund genoeg heeft om voor te leven: ze draagt Siegmunds kind, dat later de grootste held ter wereld zal worden. Sieglinde ontvangt dat nieuws zo:
En de lijn Fricka-Sieglinde krijgt een vervolg aan het begin van Götterdämmerung, wanneer Brünnhilde voelt hoe ze van een heldhaftige en onsterfelijke, maar koude en maagdelijke krijger in een warme en geliefde vrouw is veranderd:
Wat hebben deze drie motieven en de situaties die ze illustreren, gemeenschappelijk? Allereerst zijn het natuurlijk liefdesmotieven, die de gevoelens van Fricka voor Wotan, van Sieglinde voor Siegmund en hun ongeboren kind, van Brünnhilde voor Siegfried weergeven. Liefde dus, maar geen argeloze, naïeve, blinde liefde. In alle drie gevallen is het liefde die verdiept en verrijkt is door ervaring, door kennis, door het bewustzijn dat er beperkingen zijn aan liefde, dat mensen fouten maken, dat relaties broos zijn. En op de derde plats zijn het motieven die ene overgang van de ene toestand naar de andere markeren, van oud naar nieuw. Van een thuisloos bestaan naar een leven in Walhalla, van een hopeloze toestand van eenzaamheid naar een hoopvolle toestand van verwachting, van een liefdeloos bestaan als Walküre naar een geliefd leven als vrouw van Siegfried.
En in het motief van Sieglinde komt daar nog de karakteristiek van opoffering bij, van leven voor een ander. Samen leveren deze kenmerken het leitmotif van wat je Transformatie zou kunnen noemen, of nog beter: Transformerende Liefde. En het is deze gelouterde, opofferende, transformerende liefde die de zaak redt aan het einde van de derde akte van Götterdämmerung.
De redding maken we mee op een moment dat alle hoop vervlogen lijkt. De legitieme macht van Wotan is versplinterd toen Siegfried zijn speer stuksloeg. Wotan zit lijdzaam in Walhaal op het einde te wachten en is klaar om de wereld aan zijn lot over te laten – aan Alberich en Hagen, die de ring en de bijbehorende macht voor het grijpen hebben. En liefde is evenzeer op een dood spoor beland, gecorrumpeerd als ze is door een streven naar status en macht.
Maar dan. Dan verschijnt Brünnhilde op het toneel. Ze vergeeft Siegfried en Wotan en betuigt opnieuw haar liefde voor beiden. Ze rijdt met haar paard Siegfrieds brandstapel op, om zichzelf op te offeren en een einde te maken aan de oude, kapotte orde. Ze geeft de ring (en daarmee het Rijngoud) terug aan de Rijndochters. Hagen doet nog een laatste poging om de ring te bemachtigen, maar de Rijndochters sleuren hem de diepte in en Flosshilde houdt triomfantelijk de ring omhoog. De brandstapel aan de voet van Walhalla, gevormd door het dode hout van de Wereld-Es, vat vlam en de godenburcht schittert in het licht – voor de laatste keer. Beurtelings klinken de motieven van Rijndochters, Walhalla/Macht van de Goden en Transformatie, tot na een laatste opflakkering van het heldhaftige Siegfried-thema de muziek van de Götterdämmerung klinkt. Om gevolgd te worden door een laatste herhaling van het Transformatie-motief, dat de opera en de hele cyclus op een hoopvolle noot afsluit. Zeker, de oude goden en hun gezag zijn er niet meer, maar de heerschappij van Alberichs statusmacht is evenzeer gebroken en de uitbuiting van de natuur is gestopt – wat betekent dat we een kans hebben een nieuwe maatschappij op te bouwen, met een grotere rol voor liefde in het bestuur, met minder uitbuiting van de natuur en van mensen onderling. Niet eind goed al goed, maar dan in elk geval toch nieuwe ronde, nieuwe kansen. Waarbij de heerlijke muziek hoop geeft: