389. Pleidooi voor de canon

Posted on 30 jul 2022 in Blog, Featured, Uncategorized

389. Pleidooi voor de canon

Een canon was bij de Grieken een richtsnoer of liniaal – iets waaraan je de rechtheid van een lijn kon afmeten. Als typering van maatstaf werd het overdrachtelijk gebruikt bij de lijst van boeken die wel of niet tot de bijbel behoorden. Canoniek waren dan de boeken die ‘recht in de leer’ waren (volgens de verschillende kerken), apocrief de boeken waarin een dwaalleer ‘verborgen’ zat. (Ik ga hier voorbij aan het onderscheid tussen protestantse apocriefe boeken en katholieke deuterocanonieke boeken.)
Dus: canoniek is wel het boek Daniël, niet het boek Jubileeën. Wel het evangelie van Markus, niet het evangelie van Thomas.

In onze samenleving wordt canon doorgaans gebruikt in het onderwijs, als een aanduiding voor de kern van een vakgebied, de zaken die je in elk geval zou moeten kennen. Zo is er de canon van Nederland, Nederland in vijftig (verzamelingen van) feiten. En in de kunsten wordt er vaak gesproken over een canon, bijvoorbeeld als het gaat over de belangrijkste boeken in de wereldliteratuur.

Anti-canon
Zolang als er canons zijn, zijn er mensen die deze richtsnoeren verwerpen.
Vroeger gebeurde dat vooral omdat men het met de lijst van essentiële feiten of werken niet eens was. Waarom dit ene bijbelboek wel, het andere niet? Waarom de slag bij Nieuwpoort wel, de slag bij Mook niet? Waarom Homeros wel en Sappho niet?

Critici van bestaande canons hebben de laatste decennia terecht kanttekeningen gemaakt bij de manier waarop canons tot stand zijn gekomen. Ze hebben vragen gesteld over wie deze keuzes gemaakt heeft, waarom ze gemaakt zijn en welke belangen er mogelijk met die keuzes gemoeid zijn geweest.
Om maar één (clichématige) invalshoek te noemen: de canon van de (westerse) wereldliteratuur wordt uitgemaakt door wat op het eerste gezicht Dead White European Males zijn. Je kunt over de precieze lijst discussiëren, maar Homeros, Vergilius, Dante, Shakespeare, Cervantes, Goethe en Tolstoy zullen er altijd op staan.
Wie, zo zeggen de critici, hebben deze lijst samengesteld? Dat zijn zelf ook weer Dode Witte Europese Mannen, aan de westerse universiteiten van de laatste eeuwen. En waarom hebben ze deze werken gekozen? Omdat die het ‘beste’ zijn? Maar het beste volgens welke maatstaven? Misschien wel maatstaven die zelf een bepaalde mannelijke, witte en Europese kwaliteit hebben – en misschien wel om mannelijke, Europese en witte waarden en belangen te beschermen!

Het maken van een bepaalde canon wordt tegenwoordig steeds meer gezien als de uitwerking van een bepaalde ideologie – een (misschien zelfs voor jezelf) verborgen soort van belangenbehartiging, die weer een weerspiegeling is van bepaalde machtsverhoudingen. Het idee is hierbij dat het scheppen van een canon een bestaande vorm van maatschappelijke verhoudingen versterkt, in stand houdt en legitimeert. Wie Dostojevski prefereert boven Simone de Beauvoir onderscheidt niet zozeer een literair genie van een verdienstelijk schrijver, maar bevestigt eerder de heerschappij van mannen over vrouwen.
En deze vorm van kritiek heeft zich uitgebreid van het resultaat van een bepaalde canon tot het gehele proces van canon-maken zelf. Het scheppen van een maatstaf, van een kern, een lijst van wat wel en wat niet, wordt in zijn geheel als ideologisch werk ontmaskerd. Als een machtsspel. Als een ogenschijnlijk educatieve, culturele, wetenschappelijke, historische, filosofische of theologische handeling die eigenlijk om iets anders draait. Om macht, om geld, om status. Om economie en politiek.

Filosofie
Exemplarisch voor de nieuwe houding tegenover de canon is het werk van de Nederlandse filosoof Carlo Ierna. Werkend aan de Vrije Universiteit en de Radboud Universiteit heeft hij zich de laatste jaren met een beurs van de Comeniusstichting bezig gehouden met de Westerse filosofische canon. In de laatste drie zomers heeft Trouw hierover gepubliceerd.
Ierna huldigt het standpunt dat de huidige canon te smal is en dat hij grotendeels toevallig tot stand is gekomen: beroemde filosofen zijn beroemd omdat ze al beroemd waren, niet omdat ze op de een of andere manier ‘het beste’ zijn.

De canon van de filosofie is organisch zo gegroeid. Er is geen samenzwering van mensen die het zo bepaald hebben, maar er waren natuurlijk wel groepen die steeds dezelfde keuzes hebben gemaakt. Je kunt dat achterhalen als je kijkt naar machtsverhoudingen: wie was in een positie om een keuze te maken?

De Duitse Jill Delling, student van Ierna, bestudeerde een rij handboeken en inleidingen in de moderne wijsbegeerte.

Tot mijn verbazing ontbrak een verantwoording voor de selectie van filosofen. Mijn conclusie: het is een arbitraire keus. De auteurs schrijven over mensen die op hen lijken: man en wit. En welgesteld.

Die ‘absurde’ canon moet anders, want

wat we bestuderen beïnvloedt niet slechts onze kijk op de geschiedenis van de filosofie, maar ook op onze samenleving vandaag. Verbreding van de canon draagt hopelijk bij aan onze openheid jegens anderen en andere culturen.

De canon is volgens Ierna het resultaat van een soort zelfversterkend effect: eerst werd er een lijst samengesteld en toen gingen mensen filosofen op die lijst prevaleren boven anderen.

Als je handboeken of artikelen in wetenschappelijke tijdschriften leest, stuit je steeds op de klassieke canon. Het is zo erg dat de hoofdredacteur van het British Journal of the History of Philosophy eens heeft geturfd, en bijna de helft van hun artikelen bleek over slechts zeven auteurs te gaan. Dat is echt absurd beperkt.

Niet geheel onverwacht komt Ierna na twee jaar, aan het eind van zijn project, niet met een bredere, alternatieve tegencanon, maar gooit hij liever het hele idee van een canon op de schroothoop.
Hoewel zijn project ‘Een Nieuwe Canon voor de Geschiedenis van de Filosofie’ heette, komt hij niet met nieuwe namen in het vaste rijtje denkers. Een alternatieve canon zou volgens Ierna namelijk het idee bestendigen dat er een ‘juiste’ canon kan bestaan.
Ierna kiest rigoureus voor afschaffing van de oude criteria die een canon mogelijk maken. Zo kan de canon-nieuwe-stijl, als die al zo mag heten, niet meer dienen als richtsnoer. En de canon-nieuwe-stijl presenteert dus ook niet de beste denkers. “Een atlas toont ook niet de beste landen.”

In plaats van een richtsnoer is er een ontdekkingstocht naar hoe we tot moderne denkbeelden zijn gekomen:

Reverse engineering: terugkijkend onszelf en bestaande ideeën analyseren en verklaren, bijvoorbeeld over de verhouding tussen mens en dier, of gender. Net als bij een detective, je begint bij de moord en zoekt naar de toedracht. Het ligt voor de hand, die keus voor de omgekeerde chronologische volgorde, maar die is in het onderwijs nog nooit toegepast.
Waarom beginnen we niet bij het heden en zoeken de oorzaken van waar we nu zijn beland? Dan komen er andere personen in beeld en corrigeer ik de genegeerde diversiteit. Mijn ervaring met studenten is dat ze op deze manier al heel snel bij bronnen terechtkomen die niet afkomstig zijn van de Grote Zeven. Deze deconstructie opent een rijke historische context. Ze maakt duidelijk dat de geschiedenis ons heeft gemaakt, en omgekeerd: dat wij haar maken.

Systematisch
Volgens Ierna is de omgekeerde zoektocht in het onderwijs nooit toegepast, maar ik denk dat hij zich daarin vergist. Die omgekeerde blik, vanuit heden naar verleden, is er in de academische filosofie wel degelijk. Hij heet systematische filosofie.

Onbewust is Ierna van dit perspectief ook wel op de hoogte, want in het interview van 2020 zegt hij ook:

De docenten van de filosofieopleiding stemmen met elkaar af welke filosofen en teksten studenten moeten kennen. Als je bij ethiek Kant tegenkomt, bij wetenschapsfilosofie Hume en bij filosofie van de geest Descartes, dan moet je bij een vak over de geschiedenis van de filosofie dus ook Descartes, Hume en Kant gaan behandelen.

Ierna lijkt zelf niet te beseffen dat dit uitgangspunt zijn gehele aanpak naar de vaantjes helpt. Want waarom kom je Kant tegen bij ethiek, Hume bij wetenschapsleer en Descartes bij filosofie van de geest? Omdat een moderne filosoof over die thema’s relevante argumenten bij de oude denkers vindt. Omdat dit de ‘beste’ denkers zijn over deze thema’s.
Zoals Han Ruler vorige week nog in de NRC betoogde is Descartes (in weerwil van de mythe dat hij een botte dualist is) een uiterst subtiele en scherpe analist van het geest-lichaam dilemma, waar ook moderne filosofen en neurologen veel van kunnen leren.
En dat doen ze ook. Zoals moderne ethici steeds weer naar Kant terugkeren, moderne sociologen en economen naar Marx. Wanneer je over causaliteit wil nadenken, of over wonderen, kom je bij Hume uit. Als je de vraag wilt bespreken of er vooruitgang in de geschiedenis valt te vinden, biedt Hegel een schat aan observaties en analyses. Over muziek denkend kun je niet beter doen dan bij Schopenhauer te rade gaan. En als je over al deze dingen samen wilt nadenken, vind je eindeloze inspiratie bij Plato.
(A. N. Whiteheads beroemde aforisme ‘De hele geschiedenis van de filosofie is een voetnoot bij Plato’ zou je eigenlijk om moeten draaien: Plato’s grootheid schuilt hem er eerder in dat je bij elke wijsgerige discussie uiteindelijk bij hem uitkomt – met andere woorden, dat Plato een voetnoot vormt bij elk lemma van de filosofie.)

Voor de duidelijkheid: dit teruggrijpen op het beste uit de filosofiegeschiedenis is niet wat Ierna met reverse engineering bedoelt. Hij begrijpt dat proces eerder als het opnemen van een actueel thema, zoals de mens-dier verhouding of gender, en dan kijken door welk debat dit gevormd is. Ik wil best geloven dat je daarbij al snel op interessante denkers buiten de canon stuit, maar je raakt ook heel veel kwijt wat buiten je queeste valt.
Ierna noemt zelf een voorbeeld van zo’n zoektocht – waarbij je van Sartre naar Heidegger naar Husserl naar Brentano gaat. Mijn probleem met een dergelijke uitkomst zou zijn dat je de vier denkers gelijkelijk belangrijk maakt – of misschien wel Brentano als de voornaamste aanziet, omdat de fenomenologie op een bepaalde manier bij hem begint. Dat negeert het feit dat Heidegger, in al zijn vaagheid, verreweg de vruchtbaarste denker in dit rijtje is.
Als deze aanpak in mijn studietijd was gevolgd zouden we waarschijnlijk sociaal-politieke thema’s van die tijd hebben onderzocht, ongetwijfeld vanuit marxistisch perspectief. En we zouden dan wellicht in een paar stappen van Althusser of Foucault naar Marx zijn gekomen. Maar wie zegt dat we de weg terug zouden hebben afgelegd naar Hegel? Of Rousseau? Het is heel goed mogelijk dat we ergens bij Hess of Feuerbach op een zijpaadje zouden zijn beland, of ergens in het struikgewas van de Hegelsche Linke zouden zijn verdwaald.

Mijn punt is dit: de studietijd is eindig, net als het leven, en je moet keuzes maken. Met Ierna’s plannen kun je vier jaar vullen met tweederangs denkers als Althusser, Brentano en Feuerbach, zonder ooit langs mijlpalen als Kant, Thomas of Augustinus te komen.
Natuurlijk, Ierna zou zeggen dat er geen eerste- en tweederangs denkers bestaan, net zomin als eerste- en tweederangs influencers. Maar ik denk dat dit aantoonbaar onjuist is. Er is namelijk een heel simpel criterium voor de rang van een filosoof (of een schrijver, of een componist, of een schilder): hoeveel mensen heeft hij geïnspireerd?
Bij een filosoof zou je die vraag kunnen formuleren als: hoeveel mensen lezen nu nog een bepaald werk en voelen zich door dat werk uitgedaagd om zelf actuele vraagstukken te overdenken en misschien wel op een nieuwe manier te bezien? Hoe meer mensen een boek zo kunnen gebruiken, hoe belangrijker het is.

En als we die vraag proberen te beantwoorden zien we dat er van sommige werken een ‘eeuwige’ fascinatie uitgaat en dat er steeds weer nieuwe generaties van filosofen, schrijvers en wetenschappers zijn tot wie ze spreken. De Protagoras. De Ethika Nikomachea. De Belijdenissen. De Summa Theologia. De Essays. De Meditaties. De Treatises. En ga zomaar door. Het is omdat steeds weer mensen met deze boeken aan de slag gaan, er door worden aangestoken, dat ze tot de canon van de filosofie behoren. Daarom zijn er ook (verschillende generaties van) Platonisten en Aristotelianen en Thomisten. Er zijn geen Brentanisten of Feuerbachers.

En net zo kijken we naar andere kunsten. Cézanne is geen groot schilder omdat een coterie van (witte, Europese) kunstcritici hem daartoe heeft uitgeroepen, maar omdat tal van andere schilders naar zijn werk hebben gekeken en gedacht: dat wil ik ook. Bach is niet de grootste componist omdat musicologen dat vonden, maar omdat hij iedereen na hem inspireerde – inclusief Mozart en Beethoven. Omdat steeds weer nieuwe generaties van dirigenten zijn passies ontdekken en er hun stempel op willen drukken. Omdat er steeds weer violisten zijn die het concert in E willen spelen.

Inspiratie – het geven van geest, het ontsteken van een vlam. Daar gaat het om.
En de mensen die in een canon terechtkomen: dat zijn de grootste brandstichters op hun vakgebied.

Zo simpel is het.