388. Een betere metafoor

Posted on 15 jul 2022 in Featured, Uncategorized

388. Een betere metafoor

Wanneer mensen willen omschrijven waarom de klimaatverandering geen crisisgevoel bij mensen oproept, wordt vaak de vergelijking van de kikker in de kookpot gebruikt. Gooi een kikker in een pot met kokend water en hij springt er meteen uit. Maar zet je een pan met koud water en een kikker op het vuur en breng je het water langzaam aan de kook, dan zal de kikker blijven zitten.

Wanneer de temperatuur ongemerkt – want heel langzaam – stijgt, is er geen aanwijsbare drempel waar de temperatuur voor de kikker te hoog wordt en blijft hij zitten tot hij kookt. En net zo, stelt de vergelijking, gaan wij mensen om met verandering: wanneer die snel optreedt gaan de alarmbellen af en komen we in actie. Is de verandering echter gradueel dan reageren we niet, of pas als het te laat is.
(Dat de vergelijking op een mythe berust, hoeft ons hier niet te storen – maar natuurlijk gaat een echte kikker dood in kokend water en springt hij uit de pan wanneer het water steeds warmer wordt.)

Bij de graduele toename van de gemiddelde temperatuur en de toename van hittegolven, overstromingen en bosbranden, gedragen de meeste mensen zich volgens de mythische kikker, wil het cliché. En ik denk dat dit in het algemeen ook wel klopt. We worden al vele jaren gewaarschuwd voor klimaatverandering en steeds komen meer bewijzen op tafel dat de voorspellingen van de eerste verslagen van het Intergovernmental Panel on Climate Change, begin jaren negentig, aan het uitkomen zijn. Mensen weten al dertig jaar dat de uitstoot van broeikasgassen slecht is, en ze gaan er evengoed mee door, omdat de ontwikkelingen zo langzaam gaan.

Unknown

Toch ben ik niet helemaal tevreden met de vergelijking. Wat ik tegen de metafoor heb in te brengen is dat hij zo weinig informatie biedt – dat hij zo weinig structuur heeft. De vergelijking is een en al oppervlakte, als het ware. Plotselinge verandering: reactie. Graduele verandering: geen reactie. That’s it.
Daar kunnen we weinig van leren. De vergelijking geeft namelijk gene antwoord op de vraag waarom de geleidelijke verandering geen alarm wekt. Wat bezielt die kikker?

Slaapwandelaars
We moeten dus op zoek naar een betere analogie en ik denk dat die er is: de analogie van slaapwandelaars.

De vergelijking komt niet van mij, maar van historicus Christopher Clark en hij gaat niet over reacties op de klimaatcrisis, maar over de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog. De politieke en militaire leiders die hun naties die verwoestende confrontatie in voerden waren volgens de slotzin van Clark’s The Sleepwalkers namelijk

kijkend zonder te zien, gejaagd door dromen, blind voor de werkelijkheid van de horror die ze in de wereld zouden brengen.

Die slotzin komt aan het eind van een meesterlijk boek, waarin 562 pagina’s lang wordt beschreven hoe de hoofdrolspelers zichzelf wijsmaakten dat ze de werkelijkheid zagen, terwijl een overmaat aan fantasie en een starre logica hen blind maakten voor de feiten – en zelfs twijfel aan die feiten onmogelijk maakte. Ze waren als het ware waakzaam, maar niet wakker.
Zo kon een oorlog ontstaan die bijna niemand wilde en die in elk geval in deze omvang niet bedoeld was – zelfs niet in de laatste dagen voor de catastrofe.

Wat gebeurde er in Europa in de jaren en decennia voor 1914? De grote ‘machten’ van het continent – Rusland, Oostenrijk-Hongarije, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië – deelden zich op in twee machtsblokken en maakten zichzelf wijs dat een conflict op de Balkan, veroorzaakt door de implosie van de ‘oude macht’ van het Ottomaanse Rijk, voldoende reden zou zijn om een grote Europese oorlog te ’triggeren’.
Daarbij overtuigden politici en militairen in elke betrokken natie zich ervan dat zijzelf de aangevallen partij waren en dat zij alleen maar reageerden op externe aggressie. De zwarte piet van agressor (of de ‘witte piet’ van vredesduif) werd steevast aan anderen doorgespeeld, geen enkel land voelde zichzelf verantwoordelijk voor oorlog en vrede.
In die mix van cognitieve dissonantie gingen wilde dromen over mogelijke gunstige gevolgen van de oorlog gepaard aan een absoluut gebrek aan verbeelding, als het erom ging de negatieve mogelijkheden te bezien.
Alle hoofdrolspelers wandelden schier automatisch en onbewust een doodlopende weg in, die in augustus 1914 tot het grootste conflict ooit leidde.

Lont
Lont in het kruitvat, weten we allemaal, was de moord op de Oostenrijkse troonopvolger Franz Ferdinand en zijn vrouw in Sarajevo, op 28 juni 1914. Die aanslag was het werk van zeven Servische terroristen, met steun van brede lagen van de Servische overheid: de geheime dienst, het leger, de douane.
En de aanslagplegers waren ook geen anarchisten of Bosnische verzetsstrijders die tegen de Oostenrijkse bezetting van Bosnië-Herzegovina ageerden – het waren terroristen voor de Groot-Servische gedachte.

Unknown-1

Al sinds Servië in 1878 een onafhankelijke staat werd droomden de gezaghebbers in Belgrado van een rijk waarin alle Serviërs verenigd zouden zijn, zoals vijf-, zeshonderd jaar eerder (min of meer) het geval was onder een reeks koningen – tot koning Lazar in 1389 de beslissende Slag van Kosovo tegen de Turken verloor.
De heimwee naar dat verloren Groot-Servië werd levend gehouden door nationale, ‘homerische’ balladen, zoals Gorski Vijenac (‘De Bergkrans’) over de Montenegrijnse aanslagpleger Milos Obilic, die sultan Murad vermoorde. In Servië leverde dit alles een cultuur op van moordaanslagen, martelaarschap, slachtofferschap en wraak, die zich praktisch uitte door infiltratie en terreur op Oostenrijks grondgebied. Dat gebeurde door leden van de openbare Srpska Narodna Odbrana (‘Servische Nationale Defensie’) en de klandestiene Ujedinjenje ili Smrt! (‘Eenheid of Dood!’ – beter bekent als het archetypische geheime genootschap De Zwarte Hand).

In al die Servische dromen werden lastige feiten genegeerd – zoals de aanwezigheid van Kroaten in het begeerde Dalmatië en Istrië, islamitische Albaniërs in Kosovo en Albanië, Bosnische moslims in Bosnië-Herzegovina, om nog maar te zwijgen van de gedeelde Servisch/Grieks/Bulgaarse identiteit van Macedonië (en de ironie dat de Servische meerderheid in Bosnië juist niet binnen de middeleeuwse grenzen leefde).

Servië zag zich vooral als slachtoffer van de Habsburgers, die voor hen de grote sta-in-de-weg waren – en ook de economische zorgen werden aan Oostenrijkse onderdrukking geweten, niet aan de eigen ouderwetse, agrarische economie waarin het opleidingsniveau laag was en jonge mannen met ambitie eigenlijk alleen in het grote leger terecht konden.
Bij die wrok tegen Oostenrijk-Hongarije kwam nog een niet goed onderbouwde, maar stellige overtuiging – namelijk dat, na het Ottomaanse Rijk, ook de dubbelmonarchie een ‘zieke man’ was die snel in elkaar zou storten. Dat groeide uit tot de overtuiging dat Wenen eigenlijk op de Balkan niets meer te zoeken had en ook geen legitieme aanspraak kon maken op territoriale integriteit. Dus ook niet op bescherming tegen Servisch terrorisme.

Begrijpelijkerwijs werd in Wenen-Boedapest heel anders gedacht over de Balkan. In Oostenrijk-Hongarije leefde men nog met de oude werkelijkheid van een evenwicht tussen de ‘Grote Machten’. In Zuid-Oost Europa konden binnen dat perspectief Oostenrijkse, Turkse en Russische invloedssferen bestaan, waarbinnen kleine staten zich te voegen hadden. Wanneer die vazalstaten zich te oorlogszuchtig gedroegen en zelf een machtsfactor probeerden te worden, moesten ze volgens deze manier van denken in het gareel worden gebracht zodat het grotere Europese evenwicht niet in gevaar zou komen.
Toen Servië het evenwicht dreigde te verstoren tijdens twee Balkanoorlogen in 1912 en 1913 was het Oostenrijk dat Belgrado in toom hield, onder andere door de stichting van een Albanese bufferstaat te regelen. Wat in Servië tot nog meer wrok leidde, en intensievere anti-Oostenrijkse campagnes.
Bij zijn reacties was ook Wenen blind voor bepaalde onaangename feiten: allereerst voor de Russische steun voor Belgrado, waardoor een Oostenrijks-Servisch conflict automatisch tot een ruzie tussen twee grootmachten zou uitgroeien; ten tweede voor de herschikking van Europa langs twee assen, vooral door de Franse samenwerking met Rusland. Frankrijk deed namelijk alles om Rusland tegen Duitsland en zijn bondgenoot Oostenrijk op te zetten – inclusief het aanwakkeren van Russische solidariteit met Servië.
Wat Oostenrijk ook parten speelde was de geringe flexibiliteit van de eigen militaire inzet, die door economische tegenwind sterk was verminderd. Zo kon Oostenrijk zich bijvoorbeeld geen gedeeltelijke of symbolische mobilisaties veroorloven, om diplomatieke druk uit te oefenen – het was algehele mobilisatie of niets, oorlog of vrede.
Voor Wenen was Oostenrijk-Hongarije slachtoffer van Servische agressie en was de rol van vredesstichter voorbehouden aan Rusland – dat kon en moest zijn orthodoxe ‘kleine broeder’ in toom houden.
Helaas voor de Oostenrijkers was Rusland dat geheel niet van plan.

In zijn anti-Oostenrijkse en anti-Turkse politiek werd Belgrado namelijk gesteund door het Russische Rijk, dat zelf hoofdrolspeler in de Balkan wilde zijn en zijn invloed eerst via Bulgarije, maar later via Servië wilde vergroten.
Een schuin oog had Sint Petersburg daarbij steeds gericht op de Bosporus, een cruciale doorvaart voor Russische handels- en oorlogsschepen.
Nadat de eerdere Russisch-Oostenrijkse ‘Balkan-Entente’ in 1908 door een mengeling van incompetentie, opportunisme en misverstanden teloor was gegaan, koos Rusland onomwonden de kant van Servië in elk conflict en verzekerden de Russen Belgrado dat ze dat ook in geval van oorlog zouden doen. Bij voorbaat legde Rusland de verantwoordelijkheid voor elke escalatie bij Oostenrijk-Hongarije – en vooral bij haar bondgenoot, Duitsland.
Overtuigd door de eigen partner Frankrijk, dat diep anti-Duits was, wensten de Russen in elke Oostenrijkse manoeuvre de hand van Berlijn te zien, dat de Oostenrijkers als zetbazen gebruikte in een duister Balkan-complot. En omdat elke oorlogsdreiging wel uit Berlijn afkomstig moest zijn, was het ook aan Duitsland om Oostenrijk rustig te houden en de vrede te bewaren. Niet aan Servië, en al helemaal niet aan Rusland.

Unknown-2

Die anti-Duitse paranoia werd de Russen ingefluisterd door Parijs, dat sinds de verloren Frans-Duitse oorlog van 1870 door revanchisme werd bezield. Frankrijk moedigde Rusland aan om zich op grote schaal te bewapenen – en betaalde grotendeels voor die bewapening. In de ogen van de Franse regering was de winnende strategie in een onvermijdelijke krachtmeting met Duitsland duidelijk: eerst moest Rusland zich richting Duitsland wenden en de aandacht niet meer geheel op Oostenrijk-Hongarije richten – en helemaal niet meer op Turkije. En dan moest Rusland haar potentieel – aan grondgebied, grondstoffen en bevolking – benutten om een onverslaanbare partij te worden. Tenslotte moest Engeland worden bewogen in het nieuwe duale Europese machtsstelsel geen neutrale en bemiddelende rol meer te spelen, maar een volbloed bondgenoot van Frankrijk en Rusland te worden.
Frankrijk accepteerde daarbij de logica dat eerst Rusland in een oorlog met Oostenrijk/Duitsland verwikkeld zou moeten worden en dat dit het beste door middel van een Balkan-conflict kon gebeuren. Dit conflict werd in 1914 door de Fransen daarom ook aangewakkerd.

In dit alles waren de Fransen blind voor de tegenspraken in het eigen beleid: enerzijds zagen ze zichzelf als slachtoffers die zich tegen onherroepelijk komende Duitse agressie moesten beschermen, anderzijds wisten ze dat die agressie zou moeten worden uitgelokt, door Rusland in een anti-Oostenrijks avontuur op de Balkan te storten.
Over één principe bestond in Parijs consensus: vrede en oorlog lagen in Duitse handen, daar had Frankrijk niks mee te maken.

Duitsland zag de situatie natuurlijk weer heel anders – en The Sleepwalkers onderschrijft dat Duitsland na 1870 niet meer op agressieve plannen te betrappen valt. Duitsland accepteerde zijn achterstand op koloniaal gebied en zijn permanente tweede plek in vlootschouw (achter Engeland) en landmacht (achter Rusland). Vanwege zijn geografische situatie, tussen Frankrijk en Rusland in, zag Duitsland zich wel genoodzaakt scenario’s voor een tweefrontenoorlog te verzinnen, en één daarvan, het beruchte Schlieffen-plan, voorzag een invasie van België om het Franse leger te omsingelen. Dat dit scenario Engeland in de oorlog zou betrekken was in Berlijn geen punt van overweging – terwijl aan Engeland juist de rol van vredesduif was toebedeeld.
In de Duitse optiek had Groot Brittannië de sleutel van oorlog en vrede in handen, het kon namelijk Frankrijk duidelijk maken dat een Balkanconflict voor Londen nooit een aanleiding kon zijn zich in een continentale oorlog te storten. Frankrijk zou dan ophouden met het opjutten van Rusland en Rusland zou Servië niet militair steunen – de eerste domino zou overeind blijven en de vrede bewaard.
Dat Londen intussen nauw aan Parijs en Sint Petersburg was gekoppeld, dat Frankrijk en Engeland in militaire planning vast waren verbonden, dat besefte men in Berlijn onvoldoende. De hoop op inperking – ‘lokalisering’ – van de Balkanoorlog was dan ook minder realistisch dan gedacht.

Groot-Brittannië, tenslotte, liet zich ongemerkt door Frankrijk en Rusland in een conflict slepen dat in er voor Londen eigenlijk niet toe deed. Engeland was bezig met andere dreigingen (de potentiële burgeroorlog in Ierland, de Russische expansie in Azië) en een Oostenrijkse reactie op een daad van terrorisme kon voor de Britten nooit een casus belli zijn. Tot ze door hun bondgenoten voor voldongen feiten werden gesteld en de Duitse opmars door België de laatste druppel was.
En zo begon een oorlog die eigenlijk alleen door een paar haviken (die wel in elke hoofdstad aanwezig waren) gewild was – en zij wilden die oorlog alleen omdat ze zich hem kort, overzichtelijk en te winnen voorstelden, in een schrijnend en historisch gebrek aan verbeelding. (Een gebrek dat overigens, zo Walker, niet door de bevolkingen werd gedeeld – nergens ging men frisch und fröhlich in dem krieg.

De moraal
Wat denkt de kikker in de dertig jaar die voorafgaan aan zijn dood? Een glimp daarvan krijgen we in de aanloop naar WO I.
Allereerst denkt de kikker: ik moet in deze pan zitten, ik moest er wel inklimmen en ik kan er niet meer uit. En hij denkt: ik kan er zelf niks aan doen als ik kook, dat was de schuld van de anderen – zij hebben de pan klaargezet en het vuur aangestoken.

Kikkers in pannen, leiders in 1914, boeren bij de stikstofcrisis, wij allemaal bij de klimaatverandering – iedereen draait zich vast in wat een onontkoombare logica lijkt te zijn, maar eigenlijk wankelt op twijfelachtige vooronderstellingen. En onze keuzes zijn minder beperkt dan we denken. Kikkers kunnen uit pannen springen, politici kunnen andere bondgenootschappen aangaan, boeren kunnen duurzaam gaan werken en wij kunnen minder broeikasgassen uitstoten. Maar alleen als we de ruimte daartoe nemen, als we onszelf niet wijsmaken dat elke zet die we doen, gedwongen is. En als we onze verbeelding inzetten op een vruchtbare manier, met dromen over een leefbare toekomst – en we niet in de nachtmerries van het verleden blijven hangen.