De positie van Sint Thomas van Aquino als kerkleraar heeft, geloof ik, de betekenis van zijn filosofie en zijn filosofische methode sterk vertekend. Dat uitspraken van Thomas zijn gebruikt om de katholieke catechismus vorm te geven heeft een beeld geschapen van een theoloog die stelligheden poneerde, in plaats van een filosoof die in argumenten en tegenargumenten dacht. Niets kan verder van de waarheid zijn.
Honderd jaar geleden leerden katholieken bepaalde dingen over God die rechtstreeks uit de theologie van Thomas komen. De vorm van die leer, in vragen en stellige antwoorden, doet een moderne lezer voorkomen dat het hier om dogmatische stellingen gaat die onbetwijfelbaar en absoluut zijn. In 1930 zegt de Roomse catechismus bijvoorbeeld (in de vooroorlogse spelling):
14. Wat is God?
God is de oneindig volmaakte Geest, Schepper, Heer en Bestuurder van hemel en aarde, van wien alle goed voortkomt.
15. Kunnen wij God zien?
Wij kunnen God niet zien; want Hij heeft geen lichaam maar is enkel Geest.
16. Waaruit weten wij , dat God bestaat ?
Dat God bestaat , weten wij :
1. uit de wereld, die Hij geschapen heeft;
2. uit de openbaring.
17. Waarom noemen wij God oneindig volmaakt?
Wij noemen God oneindig volmaakt , omdat Hij alle goede eigenschappen bezit , en elke eigenschap in God oneindig is.
18. Noem eenige eigenschappen van God.
God is eeuwig en onveranderlijk , almachtig, alomtegenwoordig en alwetend, oneindig heilig, rechtvaardig, barmhartig en liefderijk.
19. Heeft God altijd bestaan?
God heeft altijd bestaan : Hij is eeuwig en bestaat uit zich zelf, zonder begin en zonder einde.
20. Is God onveranderlijk?
God is onveranderlijk : Hij verandert niet in zich zelven en ook niet in zijne raadsbesluiten.
Katholieke kinderen leerden deze vragen en antwoorden op te dreunen. Uitleg was daarbij zeldzaam of vaak geheel afwezig.
De manier echter waarop Thomas tot bovenstaande antwoorden kwam is het tegendeel van slaafse navolging en aanvaarding. De wijze waarop hij dacht was namelijk die van de disputatio, een zo objectief en neutraal mogelijk onderzoek van een stelling waarbij alle mogelijke argumenten en tegenargumenten werden verkend.
De debatvorm van de disputatio komt van middeleeuwse universiteiten. Bij een disputatio stelde de leraar een kwestie aan de orde, in de vorm van een vraag met een hypothetisch antwoord. Vervolgens spanden studenten zich in om samen tegenargumenten te verzinnen bij dit voorlopige antwoord.
Deze tegenwerpingen werden voorafgegaan door de formule videtur quod… (het lijkt erop dat…).
Op deze tegenwerpingen volgden weer andere tegenwerpingen, ter verdediging van het oorspronkelijke antwoord, ingeleid door sed contra… (daarentegen…).
De leraar vatte vervolgens de discussie samen (respondeo dicendum… – Ik antwoord met de woorden…). Hij koos voor het eerste antwoord of juist de ontkenning, of, wat vaak het geval was, hij gaf aan hoe de zaak eerst nog nader onderzocht moest worden door verschillende betekenissen van de kwestie te onderscheiden.
Bij elke stap ging het erom de sterkst mogelijke argumenten naar voren te brengen. Dit werd onder andere nagestreefd door bij elke tegenwerping eerst het argument te formuleren, waartegen het gericht was. Pas als de eerdere spreker ermee instemde dat zijn woorden juist waren weergegeven, kon verder worden gegaan met de weerlegging. Dus geen stroman-argument opbouwen en bestrijden; geen persoonlijke aanvallen; geen weglatingen; geen vertekeningen; geen halve waarheden.
Neem de stelling uit de catechismus dat God geen lichaam, maar louter Geest is. In het eerste deel van zijn Summa Theologiae onderwerpt Thomas die stelling eerst aan een onderzoek waarbij hij vijf tegenwerpingen de revue laat passeren. En zijn antwoord, dat God niet lichamelijk is, weerlegt niet alleen de tegenwerpingen, maar is gebaseerd op een eerdere paragraaf waarin redeneringen voor het bestaan van God worden besproken. Waarbij ook weer onderzocht en geargumenteerd wordt, en tegenwerpingen worden beproefd – dus niet alleen maar iets geponeerd.
En zo gaat het eigenlijk met (vrijwel) het gehele werk van Thomas: een bepaalde uitspraak (‘God is onveranderlijk’) valt altijd terug te voeren op een eerder onderzoek – en een eerdere opwerping en weerlegging van tegenargumenten. Thomas’ werk schept een soort boom van kennis, waarbij de elke vraag zich vertakt in positieve en negatieve antwoorden, argumenten en tegenargumenten. En hoewel een samenvattend werk als de Summa Theologiae (dat betekent ‘summa’ ook letterlijk, samenvatting) het niet kan tonen, is inherent in de disputatio-vorm dat elk argument een tegenargument oproept en elk ’tegen’ weer een ‘pro’ – dat dus elk argument zich vertakt in nieuwe stellingen, vragen en argumenten, in een nooit eindigend proces van vertakkend onderzoek.
Bij ‘de boom van kennis’ is kennis dus eigenlijk niet bedoeld in de zin van voltooide zaken, afgesloten onderzoek, beantwoorde vragen. Het is eerder een boom van open vragen, voortgaand onderzoek, nieuwe verkenningen. Het is eigenlijk een boom van onwetendheid (zoals in het paradijs de Boom van Kennis van Goed en Kwaad Adam en Eva vragen liet stellen bij hun toestand).
Filosoferen zoals Thomas betekent nooit, op enig moment, definitieve antwoorden paraat hebben – het betekent niet vragen beantwoorden maar antwoorden bevragen. In zijn diepste wezen is het een vorm van niet-weten, of alleen maar tijdelijk en beperkt weten. Net zoals de theologisch-filosofische traditie waarvan Thomas deel uitmaakte van God alleen kon zeggen wat ‘Hij’ niet was – of slechts op zeer beperkte, analogische wijze kon zeggen wat Hij wel was.
Wetenschap werkt, idealiter, op dezelfde manier, zo heeft Karl Popper ons zeven eeuwen na Thomas getoond. Wetenschap stelt voorlopige hypotheses op die nooit definitief bewezen kunnen worden, alleen voorlopig bevestigd – of definitief weerlegd. Waarna een nieuwe hypothese wordt opgericht – die ook weer net zolang overeind staat tot er doorslaggevend tegenbewijs wordt gevonden en hij plaats moet maken voor een nieuwe theorie. (Natuurlijk, in de praktijk werkt wetenschap vaak anders, met ogenschijnlijke bewijzen en definitieve, verzamelde kennis. Maar uiteindelijk functioneert wetenschap wel langs deze ideale lijn.)
In onze samenleving, waar meningen en oordelen vaak niet beargumenteerd, kant-en-klaar worden gegeven, zou het goed zijn om een gespreksvorm te gebruiken die duidelijk maakt hoe ons oordeel altijd voorlopig is en zo weer kan worden bijgesteld. In een dergelijk gesprek kan zelfrechtvaardiging ook niet tot zo’n groot probleem uitgroeien:de neiging om eerst een standpunt in te nemen en dan alles er met de haren bij te slepen om maar niet van standpunt te hoeven veranderen.
Disputeren is ene manier van filosoferen die iedereen zou kunnen leren, volgens mij, en die elk persoonlijk of maatschappelijk debat zou kunnen verrijken.
Volgende week een voorbeeld!