Een paar weken geleden beschreef ik hoe het boeddhistische of hindoeïstische beeld van verlichting mij niet aantrekt. Bij gebrek aan bepaalde ervaringen of eigenschappen kan ik er weinig mee.
Hoewel er dus (voor mij) onoverkomelijke problemen bestaan bij het nastreven van ‘Oosterse’ wijzen van verlichting, bestaat er toch een begerenswaardig beeld dat volgens mij de moeite van het imiteren waard is – en dat je best met het woord ‘verlichting’ zou kunnen kenschetsen. Die, mij begrijpelijke en sympathieke vorm van verlichting, zien we gerealiseerd in het beroemde verhaal A Christmas Carol van Charles Dickens, door hoofdfiguur Ebenezer Scrooge.
Karma
A Christmas Carol is het beroemdste kerstverhaal sinds het oorspronkelijke kerstverhaal van Jezus’ geboorte – en in onze tijd lijkt het de christelijke origin story in populariteit voorbij gestreefd. Elke kerst komt er wel weer een nieuwe versie uit en worden talrijke oude varianten uitgezonden en opgevoerd.
Voor deze populariteit is een goede reden, denk ik. Ik zie Dickens’ verhaal namelijk als het oerverhaal van een nieuwe religie, of op zijn minst religieuze variant: de religie van de kerstgeest.
Ik zal dit in het vervolg van dit essay proberen uit te leggen.
Hoewel bijna iedereen het verhaal van Scrooge zal kennen, wil het in het kort navertellen, met nadruk op de metafysische, religieuze delen.
Ebenezer Scrooge is een oude bankier en geldwisselaar in Londen. Hij is een vrekkige oude man, zonder het minste greintje mensenliefde (of, in dit kader, Christmas Spirit):
Scrooge’s hand was een alles dringende, wringende, drukkende, plukkende, grijpende, knijpende, rapende, schrapende hand, of met andere woorden, hij was een geldgierige, oude zondaar, zo hard en scherp als een steen, waaruit nimmer het staal een vuurvonk geslagen had; geheimhoudend, onmededeelzaam, en zichzelf zo dicht sluitend als een oester in haar schelp.
Op de avond voor Kerstmis wordt hij bezocht door de geest van zijn gestorven compagnon Jacob Marley. Marley zelf was tijdens zijn leven een net zo erge schraper als Scrooge – daarom jaagt hij nu de wereld rond met wat je het beste een door karma gesmede ketting kunt noemen:
De ketting, die hij meesleepte zat hem om het middel vastgemaakt. Zij was van aanmerkelijke lengte en omslingerde hem als een staart, en was, zoals Scrooge van nabij duidelijk zag, van geldkistjes, sleutels, hangsloten, kasboeken, schuldbekentenissen en zware van staal gevlochten beurzen vervaardigd.
Ondanks het gewicht van die ketting is Marley, net als alle geesten, gedwongen over de aarde te wandelen. Scrooge vraagt waarom.
“Van elk mens,” gaf hem de Geest ten antwoord, „wordt gevorderd dat de geest, die in hem is, onder zijn naasten zal wandelen, heinde en ver. Doet de Geest dat niet bij zijn leven, dan wordt hij gedoemd om het na zijn dood te doen. Hij wordt gedoemd – wee mij ! — om door de wereld te wandelen en getuige te zijn van hetgeen, waaraan hij geen deel kan nemen, maar waaraan hij op de aarde deel had kunnen nemen, en in geluk had kunnen doen omslaan!”
Dit is de moraal en, zo je wilt, de theologie van A Christmas Carol. Voor elk mens geldt het gebod: gaat heen en vermenigvuldigt het geluk van je naasten – en daardoor van jezelf. Doe je dat niet, dan draag je de weerslag van andere bemoeienissen en bezigheden mee als een loodzware keten.
„Ik draag de ketenen, die ik zelf, toen ik leefde, gesmeed heb,” antwoordde de Geest. „Ik maakte die schakel voor schakel, en meter voor meter. Ik heb er mij vrijwillig mee geboeid en droeg ze uit vrije keus. Is het model vreemd voor je? Of weet je het gewicht en de lengte van de sterke spoel die je zelf draagt? Hij was net zo zwaar en lang als deze, zeven kerstavonden geleden. En je hebt er sindsdien aan gewerkt. Het is een gewichtige ketting.”
Binnen de Kerstmisreligie draait het niet zozeer om Christus, naar wie slechts een paar keer in bedekte termen wordt verwezen, als om de Christmas Spirit, de Kerstgeest. En in plaats van imitatio Christi dienen de gelovigen te streven naar een imitatio Genii Natali Hodie (vergeef me mijn potjeslatijn), een navolging van de Kerstgeest van het Heden, die met Scrooge over de wereld vliegt en overal nood lenigt en vreugde schenkt.
Op die reis zagen zij veel, gingen zij ver heen en bezochten vele huizen, maar alle met een happy end. De Geest stond naast menig ziekbed, en zij waren vrolijk; in den vreemde, en het was er alsof men thuis was; bij menige worsteling, en men werd geduldig en hoopvol; bij de armoede en zij werd rijk. In weeshuizen, ziekenhuizen en gevangenissen; kortom in alle wijkplaatsen van ellende, overal waar de ijdele mens in zijn nietsbeduidend kortstondig gezag de deur niet gesloten en de Geest niet geweerd had, liet hij zijn zegen na en leerde Scrooge zijn voorschriften.
Het genot van een gedeelde maaltijd, het plezier van zelfgemaakte muziek, de lol van een gezelschapsspel, de vergeving van onhebbelijkheden, de herinnering aan geliefden, de ontroering vanwege iemands kwetsbaarheid, zeg maar sentimentaliteit – dat zijn de gaven die de Kerstgeest rondstrooit, letterlijk, als een vorm van wierook, mirre of wijwater uit zijn Hoorn des Overvloeds (Dickens verandert hierbij herhaaldelijk van omschrijving). Deze gaven moeten wij mensen ook verspreiden, leert Scrooge.
Een duivelspact
Het zal duidelijk zijn dat Scrooge aan het begin van het verhaal niet vervuld is van de Kerstgeest, maar van iets heel anders. Zijn voormalige verloofde beschuldigde hem er eens van vervuld te zijn van een afgod, en dat dit idool haar plaats had ingenomen:
“Het komt er weinig op aan,” zei het meisje op een zachte minzame toon tegen hem; “Bij jou ten minste heel weinig. Een ander afgodsbeeld heeft mij vervangen, en als het je voortaan kan opbeuren en troosten, zoals ik zou hebben geprobeerd, dan heb ik weinig reden om dat te betreuren.”
“Welke afgod heeft jou dan vervangen?” vroeg hij.
“Dat is een afgod van goud.”
“Zie daar het eerlijke handelen van de wereld,” zei hij. “Er is niets, wat ze harder behandelt dan de armoede, en er is niets, wat ze zo streng schijnt te veroordelen als het najagen van rijkdom.”
Scrooge, zo toont de Geest van Verleden Kerst hem en ons, jaagt rijkdom na uit een diepgewortelde angst voor armoede (iets wat Dickens uit eigen ervaring kende). In ruil voor rijkdom heeft hij zijn ziel verkocht – aan Mammon, de god van het geld.
Margaret Atwood heeft in haar boeiende boek Payback het verhaal van Scrooge gekenschetst als een variant op het Faust-verhaal en andere legendes waarin de held zijn ziel aan de duivel verkoopt (Mariken van Nimwegen, The Devil and Tom Walker). Alleen toont A Christmas Carol een verrassende omkering van een normale duivelssage. Scrooge wint door zijn pact geen weelde, kennis, avontuur of liefde, maar alleen ascetische bescherming tegen armoede. En niet de duivel toont hem de wereld, maar de Kerstgeest. En die doet het niet om hem te verleiden (zoals Mefistofeles bij Faust) maar om hem te redden.
Atwood vraagt zich in haar boek af waarom juist het genieten van voedsel en drank en dans en muziek en vrouwen bij Dickens de redding van Scrooge (en ieder ander) symboliseren, terwijl deze ‘genietingen’ Faust en co. juist verdoemen. Ze suggereert dat het de zegetocht van het kapitalisme in de tussenliggende eeuwen is geweest, in de periode van de Reformatie tot de negentiende eeuw, die onze kijk op rijkdom en zieleheil heeft veranderd.
In de vijftiende, zestiende eeuw zagen mensen nog de waarde van armoede en ascetisme. En als je rijk was, kon je die rijkdom maar beter weggeven.
In de tijd van Dickens was de hoogste zonde niet rijkdom op zich, maar opgepotte rijkdom. Geld, zo leerde het kapitalisme ons, moet stromen, moet liquide zijn, moet worden uitgegeven. Wie op zijn geld zit, zoals Scrooge, die bevriest het geld en voorkomt dat het vrucht draagt – dat het mensen aan het werken zet, dat er geconsumeerd wordt. Dat is in Dickens’ tijd de hoogste zonde. En in de onze.
En daarom, zo wil ik suggereren, voelen wij ons ook zo thuis bij de messias Scrooge, die niks doet wat wij niet ook zouden kunnen – en willen.
Scrooge doet geen afstand van zijn rijkdom, hij wandelt niet als bedelmonnik of boeddha over de wereld, hij wast niet de voeten van melaatsen. Hij geeft alleen maar geld uit. Wel aan anderen, dat wel – als een voorloper van moderne filantropen als Bill Gates. En hij is vrolijk, zoals zijn rijkdom hem ook vrolijk zou moeten maken, in het wereldbeeld van Dickens. Rijk maar toch niet gelukkig: dat is bij Dickens het ergste wat er bestaat, met afschrikwekkende voorbeelden in bijna elk boek.
Wij hebben, suggereert Dickens, als rijke kapitalisten alles wat we nodig hebben om gelukkig te zijn. We hoeven onze rijkdom alleen maar te delen.
Het drievoudige pad
Hoe vindt Scrooge verlichting? Door een ervaring die in kloktijd slechts een enkele nacht lijkt te duren, maar feitelijk zijn hele leven beslaat (en, om de tijd nog relatiever te maken, volgens de aankondiging van Jacob Marley drie nachten omspant). De Geest van Verleden Kerst toont hem hoe hij de vrekkige misantroop is geworden die we allemaal kennen. De Geest van Huidige Kerst toont hem het alternatief voor zijn armzalige leven. De Geest van Toekomstige Kerst laat hem zien wat er gebeurt als hij zijn leven niet verandert. En Dickens beschrijft hoe Scrooge stap voor stap ontdooit. De onwillige toeschouwer van zijn verleden wordt de willige beschouwer van de huidige wereld en de angstige observator van een wereld zonder Kerstgeest, zonder Tiny Tim – en zonder Scrooge. En dat drievoudige perspectief is Scrooge’s moment onder de bodhiboom. Het is niet het perspectief van tijdloosheid, van de power of now – het is de kracht van verleden, heden en toekomst die Scrooge tot een ander mens maakt.
“Ik wil in het verleden, in het heden en in de toekomst leven!” zei Scrooge terwijl hij uit zijn bed kroop. “Die drie Geesten zullen op mij werken, Jacob Marley! Mogen de Hemel en de Kersttijd gedankt zijn! Op mijn knieën zeg ik dat, oude Jacob, op mijn knieën!”
Een verlicht mens? Ik weet niet waarom we het niet zo zouden noemen, als we zien hoe vreugdevol Scrooge is, hoe zeker en onwankelbaar zijn geloof in de Kerstgeest, hoe standvastig hij het welzijn van anderen tot maatstaf van zijn handelen maakt.
Bevrijd door de Kerstgeest is Scrooge weer de aanhankelijke en vrolijke jongeman die hij decennia eerder was, voordat angst hem in zijn greep kreeg en aan Mammon uitleverde. Hij lacht met “een voortreffelijke lach, een illustere lach, de stamvader van een lange lijn van briljante lachbuien”. Bewogen, schuddend, dansend van binnenpret begeeft hij zich onder de mensen, waar zijn plezier aanstekelijk werkt. Alles geeft hem vreugde, alles lijkt de oneindige waarde van het leven en van zijn medemensen te bevestigen. En de verandering beklijft:
Scrooge hield zijn woord. Hij deed alles en veel meer dan hij beloofde en voor de kleine Tim, die niet stierf, werd hij een tweede vader. Hij werd een zo goede vriend, een zo goede baas en een zo goed mens als de goede oude stad of enig goed oud dorp in de goede oude wereld kende. Sommige lieden lachten, toen zij hem zo veranderd zagen, maar hij liet hen lachen en brak er zijn hoofd niet over; want hij had verstand genoeg om te weten, dat er op deze aardbol niets goeds gebeurt, zonder dat sommige mensen er in het begin over lachen; en wetende dat deze toch blind willen zijn, oordeelde hij het beter, dat zij zich blind lachten, dan dat hun de blindheid op een andere en minder fraaie wijze overkwam. Zijn hart lachte van genoegen; en dat was hem genoeg.
En dan komt Dickens met de moraal:
Vanaf die tijd zei iedereen, dat niemand beter de Kersttijd wist te vieren. Moge dat van ons, ons allen gezegd worden!
En dat is naar mijn mening de kern van een nieuwe, westerse religieuze stroming. Duizenden jaren van ‘wat gij zaait, zult gij oogsten’ plus achttien eeuwen christendom plus vierhonderd jaar Faust-verhalen plus een paar eeuwen kapitalisme plus een eeuw aan horror-literatuur leveren samen Scrooge & Marley op als waarschuwing/straf, Scrooge en Tiny Tim als appel/beloning. En samen vormen deze twee paren, tegenwoordig, een sterkere ‘goede boodschap’ dan die van stal en ezel, waarmee moderne westerlingen weinig meer kunnen.
Scrooge is onze nieuwe Messias, en Dickens zijn profeet.
Waarom spreekt deze vorm van verlichting mij aan? Ik denk dat hij geloofwaardig is. Natuurlijk, de manier van de drie geesten om Scrooge zijn verleden, heden en toekomst te tonen is van bovennatuurlijke aard – en ik geloof niet in spoken.
Maar dat een dergelijk overzicht zou werken om iemand tot inkeer te brengen, dat geloof ik. Ik denk, wanneer iemand daadwerkelijk de drie dimensies voor een groter deel zou kunnen overzien dan we nu kunnen, dat die persoon dan een beter mens zou worden. Een mens, zo goed als er altijd kwa aanleg al in had gezeten.
En ik geloof ook dat een dergelijk perspectief zou werken als het perspectief van een komedie, of van een geslaagde grap. En dat het op die manier echt als vorm van verlichting, in alle betekenissen van het woord, zou kunnen werken.