318. Dagverlichting: hoop

Posted on 30 dec 2020 in Dagverlichting, Featured

318. Dagverlichting: hoop

Ga rustig zitten. Kijk eens om je heen. Hoe is het licht? Vertellen je zintuigen je hoe laat het is, welke tijd van het jaar? Wat hoor je? verkeer of vogels? Is het lekker warm, of zit je een beetje te kleumen? Of is het eigenlijk te warm, of te vochtig?
Hoe voel je jezelf? Fit, of een beetje under the weather? Ben je relaxt, of vol je jezelf ene beetje opgejaagd?

Hier is een moment voor jezelf.

Begin met het lezen van het volgende gedicht, en de bijbehorende bezinning.

Hoop – Lisel Mueller

Het schuilt in donkere hoekjes
voor het licht wordt aangedaan,
het schudt de slaap uit de ogen
en valt van paddenstoel lamellen,
het ontploft in de sterrenhoofden
van tot wijzen geworden paardenbloemen,
het kleeft aan de vleugels van groene engelen
die van de top van groene esdoorns zeilen.

Het groeit in elk gesloten oog
van de veel-ogige aardappel
het leeft in elk aardworm-segment
dat wreedheid overleeft,
het is de beweging die
bij honden van kop tot staart gaat,
het is de mond die de longen opblaast
van het kind dat net geboren is.

Het is dat ene geschenk
dat we in onszelf niet kunnen verwoesten,
het argument dat de dood weerlegt,
het genie dat de toekomst uitvindt,
alles wat we weten van God.

Het is het serum dat ons doet zweren
elkaar niet te verraden;
het is in dit gedicht, en tracht te spreken

Hoop
Lisel Mueller omschrijft in haar gedicht de toekomstgerichte activiteiten van uitzaaien en voortplanten als een vorm van impliciete hoop. En elk begin – of het nu een hond is die begint te rennen of een baby die begint te ademen. Het mooiste beeld vind ik dat van de slaap die uit de ogen wordt geschud: tegelijk een soort van zaaien en het begin van een nieuwe dag.

Uit alles in het gedicht spreekt dat hoop als iets positiefs wordt gezien: hoop is een betrouwbaarheidsserum, een weerlegging van de dood, een glimp van God.

Dat niet elke cultuur er zo over gedacht heeft, blijkt uit de Griekse mythe van Pandora, de algevende, albegiftigde vrouw van Titaan Epimetheus, door de goden voorzien van alle rampen die de mensheid kunnen treffen: hongersnood, pijn, leugens, tweedracht, oorlog … en hoop.
Hoop werd kennelijk in de klassieke oudheid vooral als valse hoop gezien, waardoor mensen ten onrechte het idee kregen dat hen in dit leven iets anders te wachten stond dan angst en ellende. Beter was het de feiten onder ogen te zien en er meteen maar een eind aan te maken – nog beter, helemaal niet geleefd te hebben (in de woorden van tragedie-dichter Sofokles: “Niet geboren worden is verreweg het beste”).

Onze traditie is een andere. Wij leven in een Christelijke, misschien al enigszins post-christelijke wereld waarin hoop iets goeds is – een deugd.

Waarom is hoop een deugd? De beste uitleg daarvan komt denk ik binnen een oude analyse die ons nu misschien wat vreemd voorkomt, maar toch verhelderend is: die zegt dat ons streven, ons systeem van begeerten en emoties, een tweedeling kent al naar gelang datgene wat we nastreven (of ontwijken) gemakkelijk en direct voorhanden is, of moeizaam verkrijgbaar en in de toekomst ligt.

Ik wil hier niet al te zeer uitwijden over deze twee manieren van streven, begeren en voelen, die in de middeleeuwse terminologie de zeer specifieke (en onnatuurlijke) namen van concupiscibilis en irascibilis hebben gekregen. ik wil alleen even het verschil uitleggen en duidelijk maken waarom ‘hoop’ irascibel is.
Concupiscibilis betekent dat ik meteen plezier of pijn bij een object voel en er meteen naar toe – of vanaf – beweeg. Een wolf zal instinctief meteen naar een schaap toe bewegen, een schaap meteen van de wolf af.

Maar wat nu als er complicerende factoren zijn, als er weerstand te overwinnen valt? Stel dat de wolf een snelstromende rivier moet oversteken, of het schaap haar lammeren moet achterlaten als ze wegrent. Dan komen er andere, irascibele, motieven in het spel. Vrees, woede, wanhoop, hoop.

Wat middeleeuwse filosofen met deze indeling wilden uitdrukken is, onder andere, dat het hoop altijd gaat om iets dat verder weg ligt en niet te garanderen valt. Ik kan niet zeggen dat ik ‘hoop’ op een avondmaaltijd als mijn voorraadkast en koelkast gevuld zijn; of dat ik ‘hoop’ dat morgen de zon weer op gaat.

Hoop is dus hoe dan ook een teken van kracht, van moed, van doorzettingsvermogen. Juist als we geen enkele garantie hebben dat iets het geval zal zijn, dan komt hoop in het spel.

Er is nog iets typisch aan hoop, dat wordt gevangen door de middeleeuwse ideeen erover: hoop lijkt ons op een bepaalde manier gegeven, als een geschenk. Hopen lijkt op een bepaalde manier buiten onze wil om te gaan, we kunnen wel hoopvol willen zijn, maar daarom zijn we het nog niet.
We zeggen daarom ook wel ‘ik kreeg weer hoop’. Dat drukt uit: die hoop kwam van buitenaf.

Voor middeleeuwers was het duidelijk waar die hoop vandaan kwam. Van God. Vanuit die traditie zegt Lisel Mueller ook dat hoop is ‘alles wat we weten van God’.
Dat wil ook zeggen: of iets als ‘God’ bestaat, of er een hemel is, dat weten het niet zeker, we kunnen het niet zeker weten.
Dus kunnen we het alleen hopen.

Als hoop ons gegeven is en op een bepaalde manier niet onze eigen verdienste, hoe kan het dan deugdzaam zijn om te hopen?
Ik denk: door die hoop te willen ontvangen, door er open voor te staan – door ons niet aan wanhoop (of cynisme) over te geven en daarmee ruimte te laten voor de hoop.
Meer kunnen we niet doen, maar dat is al heel veel. Blijven hopen op een betere wereld, een betere maatschappij, een beter ‘zelf’ – dat is de opdracht aan ons allemaal, en de oproep aan onze vis irascibilis, om in actie te komen.

Denk twee minuten na over wat hoop voor jou betekent.

En luister naar de volgende muziek:

https://www.youtube.com/watch?v=U4gLW6jiuNY