Een paar weken geleden besprak ik al hoe overheden met de bestrijding van Covid-19 proberen middel en kwaal met elkaar in balans te brengen. Wanneer wordt de schade van het op slot houden van (delen van) de samenleving groter dan van de epidemie zelf? – dat is de vraag die verantwoordelijken zichzelf overal stellen. De (nationale) antwoorden verschillen op details, maar vrijwel overal ter wereld neemt men thans het risico de verspreiding van het virus op kleine schaal weer toe te staan, om niet de economie te gronde te richten en het spreekwoordelijke kind met het badwater weg te gooien.
In de Engelstalige wereld spreekt men in dit kader vaak van een calculated risk: je weet dat iets risico’s met zich meebrengt, maar je probeert het toch en probeert de gevolgen zo goed mogelijk in te dammen, door die gevolgen vooraf via berekeningen (modellen) in kaart te brengen.
Probleem met deze aanpak is, zoals ik eerder betoogde, dat onze berekeningen veel te veel aannames bevatten en dat ze eigenlijk dus helemaal geen berekeningen zijn – ze zijn nauwelijks beter dan slagen in de lucht.
Opflakkeringen van het virus in Zuid-Korea en Duitsland, plus een compleet nieuwe golf van besmettingen in Singapore, hebben duidelijk gemaakt dat we de pandemie bepaald niet onder controle hebben en de werkelijkheid onze modellen snel inhaalt.
Dit betekent niet per se dat we de maatschappij op slot moeten houden, want in principe hebben de voorstanders van versoepeling gelijk: ergens is er een punt waarop de schade van anti-corona maatregelen die van het virus zelf overtreft.
We hebben hier te maken met een variant van de aloude grafiek van vraag en aanbod. Wanneer we de prijs (op de Y-as) vertalen als ‘maatschappelijke schade’ en ‘hoeveelheid’ (op de X-as) als ‘hoeveelheid besmettingen’ en ‘omvang maatregelen’, dan is duidelijk dat elke regering zoekt naar het punt waar beide lijnen, rode kwaal en blauw middel, elkaar kruisen; neemt na dat punt (bij een dalende hoeveelheid besmettingen) de omvang van de maatregelen nog steeds toe, dan wordt door deze maatregelen meer schade veroorzaakt dan door het virus zelf – en is, letterlijk en figuurlijk, de ‘prijs’ van de bestrijding te hoog.
Probleem is: niemand kan nu dat punt bepalen, want we hebben helemaal geen kengetallen. We weten niet
– de schade van het virus
– de schade van de maatregelen
– de hoeveelheid besmettingen
En hoewel we de omvang van onze tegenmaatregelen in principe bij zouden kunnen houden, denk ik dat onze ingewikkelde bureaucratieen al snel het overzicht zijn kwijtgeraakt.
We hebben dus geen informatie om onze lijnen te trekken en weten niet wanneer ze elkaar zullen snijden.
En het is eigenlijk nog veel erger: economen gaan ervan uit dat alleen vraag en aanbod samen de prijs bepalen, maar in werkelijkheid zijn er veel meer factoren. De overheid kan ingrijpen in de prijzen. Een kartel of een monopolie kan de prijzen kunstmatig hoog houden. Vakbonden of andere belangengroepen kunnen lagere prijzen afdwingen. Consumenten kunnen een verkeerd beeld hebben van de aanbod-hoeveelheid, producenten een verkeerd beeld van de vraag! Gevoelens en verwachtingen kunnen het beeld vertroebelen. Reclame kan vraag aanjagen zonder dat het aanbod daalt. Enzovoort enzovoort.
Het probleem met de vraag- en aanbod grafiek is die van elke economische grafiek: dat hij een schromelijke vereenvoudiging is van een complexe werkelijkheid.
Neem de beruchte Laffer-grafiek, beroemd geworden door het economische beleid van Ronald Reagan veertig jaar geleden en sindsdien door allerlei politici van stal gehaald, het laatst door Donald Trump met zijn big beautiful taxcuts van 2017.
Laffers grafiek toont een intuitieve waarheid, waarmee weinigen het oneens zullen zijn.
Bedenker Arthur Laffer stelde dat elk niveau van belastinghefing impact heeft op de opbrengsten. Bij een heffing van 0% krijgt de overheid niets binnen, maar ook niet bij 100%, omdat niemand dan meer een belastbaar inkomen wil verdienen (wel een onbelastbaar inkomen, natuurlijk!).
Volgens Laffer zijn heffing en opbrengst gekoppeld volgens een U-vormige grafiek, waarbij dus hoge en lage heffingen (A en B) eenzelfde opbrengst hebben. Het doel van een overheid is om met je heffingen precies dat punt (E, rechts op de horizontale lijn) te vinden waarop de opbrengst maximaal is (en tegelijkertijd de economie als een zonnetje draait).
Het probleem van de Laffer-grafiek is tweeledig: het is onmogelijk om uit te maken waar we ons op de curve bevinden en de grafiek toont met twee variabelen veel te weinig gelijkenis met de werkelijkheid.
1. Waar zitten we op de grafiek? In de geschiedenis van de Laffer-curve zijn er nooit twee economen geweest die het eens waren over waar een economie zich bevond – boven de horizontale streep (met te hoge belastingen) of er onder. Alle ‘rechtse’ economen gaan er bij voorbaat van uit dat we in de bovenste helft zitten (bijvoorbeeld op punt C) en dat de belastingen naar beneden moeten om op E te komen. ‘Linkse’ economen denken dat we onder de streep zitten en de heffing wel wat hoger kan.
Wie heeft gelijk? We weten het niet, maar in elk geval is elke poging om de Laffer-grafiek in concreet economisch beleid om te zetten, op een catastrofe uitgelopen. En dat brengt ons op punt
2. Twee variabelen, hoogte en opbrengst van de belastingen, zijn veel te weinig om een economie in kaart te brengen.
De werkelijkheid lijkt niet op de Laffer-grafiek, maar ziet er eerder zo uit:
Dit is de zogenaamde neo-Laffer grafiek, een parodie op Laffer van de Amerikaanse wetenschapsschrijver Martin Gardner. (Gardner noemt zijn kronkelige weergave van de economische werkelijkheid de technosnarl.) Gardners punt: de wereld is te ingewikkeld voor een rechtlijnige aanpak als die van Laffer en zijn economische en politieke volgelingen.
En zo is het ook bij de modellen van Covid-19.
Chaos en orde
Als het onmogelijk is om middel en kwaal via een rekenmodel in balans te brengen, hoe maakt een overheid of een samenleving – hoe maakt een mens dan uberhaupt uit wat de juiste keuze is in een onoverzichtelijke situatie? Hoe nemen wij beslissingen? Waarop baseren we die?
Vanaf nu wordt mijn betoog behoorlijk speculatief, maar hopelijk niet onzinnig. Het is namelijk aan de ene kant gebaseerd op degelijke wetenschap, aan de andere kant op een fenomenologische analyse van wat we elke dag om ons heen zien.
Allereerst de wetenschap.
Psychologen als Daniel Kahneman (Thinking, Fast and Slow) en Jonathan Haidt (The Righteous Mind) hebben mijns inziens overtuigend aangetoond dat onze oordelen vooral gebaseerd zijn op intuitie – op automatische processen, inclusief emoties en onbewuste vooroordelen – en niet zozeer op gecontroleerde redeneringen. Haidt heeft hiervoor de verhelderende metafoor van de olifant en de rijder bedacht. De automatische olifant bepaalt doorgaans waar we heen gaan en de bewuste rijder verzint daar meestal achteraf redenen voor.
Als een situatie om ons oordeel vraagt, zegt Haidt, wordt dat allereerst geveld door onze intuitie (de olifant), waarna onze ratio (de rijder) met een rechtvaardiging voor dat oordeel komt.
Er zijn wel een paar bijkomende, complicerende factoren: ten eerste hebben eerdere rechtvaardigingen invloed op onze intuitie en ons oordeel, en ten tweede worden we beinvloed door oordelen en redenaties van anderen – die zelf ook weer door ons (en anderen) zijn beinvloed!
De ‘hoofdrichting’ van besluitvorming gaat echter in alle gevallen hetzelfde: van intuitie naar rechtvaardiging, van emotie naar ratio.
Als je mensen anders wilt laten denken en oordelen, moet je tegen hun olifant spreken, zegt Haidt.
Hoe beslissen we nu in complexe situaties als een coronacrisis, waar we niet in een simpele vlucht- of vechtreactie kunnen schieten? Waar het gevaar door de ratio wordt vermoed, maar de emotie weinig aanknopingspunten heeft? Waar de rijder het gevaar ziet, maar de olifant niets doet zolang er geen tijger uit de struiken springt?
Ik denk, en hier komen we bij mijn speculatieve stelling, dat de olifant wel degelijk een intuitie heeft die in dergelijke situaties leidend is en onze respons vormgeeft: de intuitie die een balans tussen chaos en orde zoekt.
Overal waar mensen zich goed voelen, waar ze opbloeien, waar ze in Martha Nussbaums term floreren, daar bevinden ze zich op het snijpunt van chaos en orde, het voorspelbare en het onverwachte.
Schoonheid, of we het in een schilderij, een beeld, een stuk muziek, een gedicht, een gezicht of een landschap aantreffen, bevindt zich nooit aan de uiteindes van dit spectrum (de rechte lijn van de Laffer-curve of de kronkelige lijn van Gardners technosnarl), maar daartussenin.
Vrijheid (het onderwerp van de laatste Dagverlichting) schuilt hem niet in datgene wat volledig vastligt en ook niet in de onvoorzienbare willekeur van onze impulsen, maar in het midden tussen die twee.
Veiligheid moeten we niet zien als een situatie waarin niets onvoorspelbaars kan gebeuren en uiteraard ook niet daar waar we niets kunnen verwachten en voorspellen, maar waar het verwachte en het onverwachte elkaar in balans houden.
Alleen op die lijn van het rigide en het veranderlijke is er werkelijke stabiliteit mogelijk – en stabiliteit is, in een woord, waar de olifant naar op zoek is.
Die stabiliteit moet niet verward worden met onbeweeglijkheid, met starheid. De olifant wil lopen, niet stilstaan.
De beste omschrijving van stabiliteit komt van een van mijn lievelingsauteurs, Tom Robbins, uit zijn tweede roman, Even Cowgirls Get the Blues:
Wanorde is inherent aan stabiliteit. De beschaafde mens begrijpt stabiliteit niet. Hij verwart het met starheid. Onze politieke en economische leiders kwijlen er constant over. (…) Stabilisatie betekent voor hen orde, eenvormigheid, controle. En dat is een halfgare en potentieel genocidale misvatting. Hoe volledig ze een syteem ook controleren, wanorde kruipt altijd naar binnen. Dan raken de managers in paniek, rennen om het lek te dichten en de schreven aan te draaien. Daarom groeit groeit totalitarisme in valsheid en bereik. En het trieste is, dat starheid helemaal niet hetzelfde is als stabiliteit. Ware stabiliteit is het resultaat als veronderstelde orde en veronderstelde wanorde in balans zijn. Een waarlijk stabiel systeem verwacht het onverwachte, is voorbereid op verstoring, wacht op transformatie. (…) Een stabiele cultuur, regering of instituut heeft zijn eigen ondergang ingebouwd. Het is open voor verandering, open om omver te worden geworpen. Het is open, punt. sierlijk open. Dat is stabiliteit. Dat is leven.
Psycholoog Jordan Peterson geeft er terecht op gewezen dat de verdeling tussen orde en wanorde een van de meest fundamentele onderverdelingen van het Zijn vormt. En dat we de verhouding tussen beide bereiken niet statistisch berekenen (zoals in de thermodynamica), maar dat we een intuitief begrip, een diepgevoelde (buik)ervaring van beide grootheden hebben.
We zien Wanorde als een tijger die uit de struiken springt, als een onbetrouwbare leugenaar of fantast, als een dronkenlap – en we zien Orde als een handelend persoon die ons iets oplegt – een agent, een boekhouder, een bibliothecaresse…
Als hypersociale wezens die alle gebeurtenissen op intenties proeven, wijzen wij ook actieve bedoelingen toe aan natuurlijke verschijnselen (de ziekte straft mij; de donder waarschuwt). En daarbij zijn Orde en Chaos de heersende krachten/invalshoeken die ons leven beheersen en waar we ons steeds toe moeten verhouden.
We zien dit heel duidelijk in de Corona-crisis, waarbij iedereen probeert tussen Orde en Ohaos te schipperen – en de overheid experimenteert door steeds aan de kraan te draaien en nu eens meer O, dan meer C bij te mengen.
Een snelle uitbraak van een nieuw virus en een dreigende overweldiging van de acute zorg? Dan gooien we er wat straffe maatregelen tegenaan en sluiten we horeca, verpleeghuizen en sportparken. Vinden mensen de onzekerheid desalniettemin nog te groot? Dan voegen we daar de scholen aan toe. Zien we na twee maanden geen chaos op de IC meer en vinden de meeste Nederlanders de restricties te zwaar? Dan staan we weer wat versoepelingen toe. Zijn die versoepelingen onduidelijk en komen de regels willekeurig over? Dan vervangen we ze weer door drie of vier simpele punten. Voelen mensen zich veiliger met mondkapjes? Dan voeren we die in. Vinden mensen mondkapjes te beperkend? Dan schaffen we ze weer af.
Wat wij, als samenleving – en de overheid, als onze vertegenwoordiging – steeds doen, is proeven hoeveel orde en wanorde we ervaren en aankunnen. En dan worden de schroeven losser of vaster gedraaid, al naar gelang. Niet omdat er een strategie is op de lange termijn, waarin middel en kwaal tegen elkaar worden afgezet.
Nogmaals: dit is geen kritiek. Ik heb liever dat de overheid, als een tactvolle huisarts, zich richt op wat we als maatschappij aankunnen en aan willen, in plaats van ons rigoureuze maatregelen door de strot te duwen die in een overmaat van orde kunnen omslaan – en op de langere termijn daardoor in wanorde. Het lijkt erop dat waar eenzijdige, radicale keuzes gemaakt zijn (het laten prevaleren van corona-zorg boven reguliere zorg, de opsluiting van kwetsbare ouderen in tehuizen) de zaken misschien wel averechts hebben uitgepakt.
Ik denk dat het verstandig is als we op de scheidslijn van orde en chaos, dwang en vrijheid, blijven koorddansen. Het helpt daarbij zelfs als regels een beetje vaag zijn, dat geeft ons de noodzakelijk manoeuvreerruimte. Gedoogbeleid is zo slecht niet.
Dus. Als over een paar jaar medische statistieken uit gaan wijzen dat Nederland het qua corona-doden of Bruto Nationaal Product beter of slechter heeft gedaan dan andere landen, dan moeten we die vergelijkingen met een grote korrel zout nemen. Voor dat je het weet, trappen we dan namelijk weer in de valkuil van Laffer en ordelijke manager: de schematische reductie van de werkelijkheid tot een paar parameters en een bedriegelijk rechte lijn, waarover we zo strak mogelijk hadden moeten marcheren.
Terwijl het tussen Orde en Chaos alleen meanderen is. En dansen.