Vorige week besprak ik moderne fenomenen als YOLO (You Only Live Once), FOMO (Fear Of Missing Out) en bucket list en concludeerde dat ze onderdeel zijn van een algemene versnelling van ons leven. Verveling lijdt in die samenhang tot haast, en die weer tot verveling, en die weer tot haast, in een steeds snellere en kortere kringloop van verlangen, bevrediging en nieuw verlangen.
Totalitair, noemde ik die kringloop – en ik deed dat omdat ik moest denken aan de kenschets van totalitaire bewegingen door Hannah Arendt. In haar klassieke werk The Origins of Totalitarianism zegt Arendt dat onbestendigheid, instabiliteit en vergeetachtigheid centrale kenmerken van de totalitaire begoocheling zijn. Ze beschrijft hoe snel de bewegingen hun leiders vervangen en vergeten en wijt dit aan
de perpetuum mobile-manie van totalitaire bewegingen die zo lang aan de macht kunnen blijven als ze vooruit gaan en alles om hen heen in beweging kunnen zetten.
Een totalitaire persoonlijkheid en mentaliteit is volgens haar getekend door
dit buitengewone aanpassingsvermogen en deze afwezigheid van continuïteit
en je zou daarom ook kunnen zeggen dat totalitaire bewegingen afhankelijk zijn van momentum. Het doel van een totalitaire beweging, zo Arendt, is daarom ook niet het grijpen van de macht en het beheersen van het staatsapparaat:
Hun idee van overheersing was iets dat geen staat of louter geweld-apparaat ooit kan bereiken, maar alleen een organisatie die constant in beweging blijft: namelijk, de permanente dominantie van elk individu in elke levenssfeer.
Politiek
De meeste definities van totalitarisme zijn puur politiek. Ze gaan uit van beheersing van een staatsapparaat.
Een beroemde lijst van totalitaire kenmerken, van de politicologen Carl Friedrich en Zbigniew Brezinski, beschrijft nadrukkelijk regimes:
1. Uitgebreide heersende ideologie.
2. Enkele massapartij, geleid door dictator.
3. Systeem van terreur, met gebruik van geweld en geheime politie.
4. Monopolie op wapens.
5. Monopolie op communicatiemiddelen.
6. Centraal geleide economie door staatsplanning.
Deze opsomming is ongetwijfeld herkenbaar: we kunnen hem zo op Nazisme of Stalinisme toepassen. Of op het moderne China of Noord-Korea.
Wat de politieke definities niet doen, is beschrijven hoe iemands leven volledig door de totalitaire mentaliteit kan worden beheerst. Strikt genomen kan een staat aan alle bovenstaande criteria voldoen, maar elke onderdaan nog steeds een eigen, non-totalitair zielenleven erop na houden.
Arendt beschrijft het verschil:
Het ware doel van fascisme was slechts om de macht te grijpen en een fascistische ‘elite’ als onbedreigde heersers van een land te installeren. Totalitarisme stelt zich er nooit tevreden mee om met externe middelen te heersen, namelijk door de staat en de machinerie van geweld; dankzij zijn specifieke ideologie en de rol die het in dit apparaat van dwang wordt toegeschreven, heeft totalitarisme een manier gevonden om mensen van binnenuit te beheersen en te terroriseren.
Vergeet even de onhandige formulering, en onthoud alleen dit: totalitarisme werkt door het individu zelf tot instrument van repressie te maken; door mensen zichzelf (van ‘binnenuit’) te laten onderdrukken.
In een waarlijk totalitaire samenleving wedijveren de inwoners erom wie het meest fanatiek, radicaal, compromisloos de ideologie uitdraagt. Niet omdat ze bij de dictator een wit voetje willen halen of zijn geheime politie vrezen (hoewel het zo kan beginnen), maar omdat ze daadwerkelijk door de heersende ideologie gedreven worden.
Hoe dit werkt, wordt in geen geschiedenisboek zo goed beschreven als in de roman Nineteen Eighty-Four van George Orwell.
Newspeak en thought police
In Orwell’s totalitaire Oceania leeft hoofdpersoon Winston, een man die een clandestiene affaire beleeft met zijn collega Julia. Winston en Julia zijn ogenschijnlijk trouwe bureaucraten, maar eigenlijk zetten ze vraagtekens bij de handelwijze van de almachtige Partij en haar leider, Big Brother.
Een dubbelagent van de Thought Police, O’Brien, ontmaskert Winston en Julia als potentiële opposanten van het regime, als zogenaamde thoughtcriminals, mensen die ongeoorloofde dingen denken.
Onder druk van martelingen verraden Winston en Julia elkaar. Aan het einde van de roman blijkt Winston volledig gehersenspoeld: bij het nieuws van een overwinning van Oceania op aartsvijand Eurasia beseft hij dat hij oprecht van Big Brother houdt:
Hij staarde omhoog naar het enorme gezicht. Veertig jaar had het hem gekost om te leren wat voor een glimlach onder de snor verborgen zat. O wreed, onnodig misverstand! O koppige, zelfgewilde verbanning van de liefhebbende boezem! Twee jenever-geparfumeerde tranen gleden omlaag aan weerszijde van zijn neus. Maar het was in orde, alles was in orde, de strijd was voorbij. Hij had de zege over zichzelf behaald. Hij hield van Big Brother.
Wat maakt Orwell’s boek nu zo’n belangrijke analyse van totalitarisme? Omdat hij begrijpt dat voor totalitarisme meer nodig is dan politiek, revolutie en geweld. Meer dan propaganda, geheime politie en vijfjarenplannen.
Er is totalitair denken voor nodig.
Orwell beschrijft hoe die vorm van denken kan worden afgedwongen: niet zozeer door een Thought Police – die zal altijd een extern middel blijven – maar eerder door een taal die verkeerde gedachten überhaupt onmogelijk maakt. Oceania heeft daartoe als officiële taal Newspeak geadopteerd:
Het doel van Newspeak was niet alleen een medium te bieden voor de expressie van het wereldbeeld en de passende mentale gewoontes voor een Ingsoc aanhanger, maar alle andere manieren van denken onmogelijk te maken. Het was de bedoeling dat wanneer Newspeak eenmaal geheel en al geadopteerd zou zijn en Oldspeak vergeten, een ketterse gedachte – dat is, een gedachte die afwijkt van de principes van Ingsoc – letterlijk ondenkbaar zou zijn, tenminste voor zover een gedachte afhangt van woorden.
De ware indoctrinatie, zo luidt de les van Orwell, is niet die door middel van terreur en propaganda. Het is de indoctrinatie die niet hoeft te worden afgedwongen, die uitgaat van onze eigen wil om tot slaaf gemaakt te worden.
Want die wil is er. Niet alleen in werkelijke en denkbeeldige totalitaire omgevingen, maar elke dag, in ons democratische, rechtsstatelijke, ‘vrije’ leven.
Waarmee we weer bij haast en verveling zijn beland.
Schaarste
Haast en verveling hangen samen met de notie van tijd als een schaars goed, ik schreef het al vaker.
Dat idee van tijd als een schaars goed is weer uiteen te rafelen in twee delen: tijd als ‘schaars’ en tijd als ‘goed’ of ‘waar’ (als in koopwaar).
Schaars heeft te maken met macht: wat schaars is, is datgene wat begeerd wordt door meerdere mensen.
Wat schaars is,
– krijg ik van anderen (een diploma, erkenning, aandacht)
of
– is voorwerp van concurrentie met anderen (een titel, een baan, een klant).
Of beide.
Omdat alles wat schaars is, afhangt van een strijd met anderen, is schaarste volledig verweven met macht. Macht en schaarste zijn twee zijden van een en dezelfde medaille. Schaarste produceert macht en macht verdeelt schaarste.
Ook waren of goederen maken me afhankelijk van andere mensen. Het zijn per definitie dingen die ik koop en door anderen zijn ‘gemaakt’, of het nu diensten of producten zijn.
Wat nu tijd tot een fenomeen van schaarste maakt, zijn verveling en haast.
Verveling is het gevoel dat er niets verlangt wordt, dat tijd ‘leeg’ is. En haast is de poging om dat gevoel van leegte ‘af te kopen’, door tijd schaars te maken.
Ik laat daarbij andere mensen mijn tijd invullen: met werk, met afspraken, met begerenswaardige vormen van ’tijdverdrijf’ (spetterende feesten, exotische reizen, evenementen). Of ik ga de strijd aan om de meest productieve invulling van tijd: het grootste aantal verwerkte opdrachten, de meeste afgeronde projecten, de grootst mogelijke opbrengst in geld of in aandacht (likes, retweets).
Zo maak ik een einde aan verveling, maar ik doe dat tegen de prijs van voortdurende haast – het eindig maken van tijd, het reduceren van tijd tot een goed of waar. Ik verander tijd doorbrengen in tijd consumeren.
Die ontwikkeling, waarbij een leven steeds minder ‘geleefd’ en steeds meer geconsumeerd wordt – is in mijn ogen een totalitair proces, omdat het een escalerende beweging is. Het ‘afkopen’ van verveling door haast leidt tot meer verveling, die weer door meer haast moet worden afgewend.
En hoewel er allerlei maatschappelijke en economische processen zijn die deze vicieuze cirkel van verveling en haast stimuleren, hebben we helemaal geen externe dwang, geen ‘haastpolitie’ of ‘vervelingsterreur’ nodig om in deze beweging mee te gaan.
Integendeel, wij zijn het zelf, die ons wijsmaken dat deze beweging noodzakelijk en onvermijdelijk is.
Wijzelf benadrukken dat je maar een keer leeft (YOLO) en dat je daar het maximale uit moet halen (bucket list). Wijzelf maken ons wijs dat het een ramp is om een (haastig) pleziertje te missen (FOMO).
Wijzelf gaan de eenzaamheid van verveling het liefst uit de weg door ons over te geven aan de Big Brother van totalitaire consumptie.
Je suis Winston.