Op 27 februari opent in Museum Catharijneconvent de tentoonstelling Allemaal Wonderen. De tentoonstelling is geïnspireerd door het onderzoek van de religiewetenschapper Anne-Marie Korte.
Korte bestudeerde 2000 verhalen over ervaringen met wonderen, voorkomend uit inzendingen van het KRO-programma Wonderen bestaan (2003-2007). Volgens Korte vallen de daarin vertelde verhalen in drie categorieën uiteen:
1. Niet-religieuze wonderverhalen, waarin iets opmerkelijks gebeurt zonder dat religie of geloof er een rol in speelt.
2. Klassiek-religieuze wonderverhalen, bijvoorbeeld van een genezing na een aanroeping van God of een pelgrimstocht.
3. Eigentijds-religieuze wonderverhalen, waarbij de ‘wonderbaarlijke’ gebeurtenis een bepaalde betekenis lijkt te hebben, zij het niet binnen een kerkelijk kader.
Korte:
Typerend voor wonderverhalen is de uitzichtloze of levensbedreigende situatie, waarin de mensen verkeren. De kans op redding of een oplossing lijkt helemaal verdwenen. En dan komt als een wonder de oplossing op een onverwachte manier. Als ik met mensen hierover praat, krijg ik vaak te horen: ‘zoiets heb ik ook meegemaakt’. Dat wijst erop dat het om een ervaring gaat die best wel vaak voorkomt. Een wonderverhaal draagt een positieve boodschap. Het leven is de moeite waard.
Wie nu naar de website van de tentoonstelling gaat, kan daar ook nieuwe wonderverhalen lezen. Je kunt er ook zelf eentje insturen.
Wanneer je de verhalen leest, of voorbeelden van Korte, zie je dat de wonderen niet zozeer vallen in de categorie ‘bijbelse’ wonderen (de zon staat stil, de Rode Zee wordt gespleten, een dode wordt tot leven gewekt) maar eerder in de categorie ‘opmerkelijk toeval’.
David Hume heeft in zijn An Enquiry Concerning Human Understanding dit onderscheid beschreven als een verschil tussen uitzonderlijke en wonderbaarlijke voorvallen.
Hume’s voorbeeld van het eerste is het bevriezen van water, dat voor een bewoner van de tropen ongelooflijk kan zijn – geen Indiër in de achttiende eeuw had het al geobserveerd. Wij weten echter dat bevriezen geen wonder is, hoe uitzonderlijk het verhaal van ijs een zuiderling ook mag voorkomen. Want er wordt niet tegen natuurwetten gezondigd, en als je dezelfde Indiër naar Moskou transporteert, zal hij het ‘wonder’ met eigen ogen waarnemen. Misschien zal hij moeite hebben zijn streekgenoten te overtuigen, maar dat zegt niets. Zij hebben zelf immers nooit water bij nul graden Celsius waargenomen – en dus ook niet water dat bij nul graden niet bevriest. Dat laatste zou een echt wonder zijn, omdat het al onze eerdere ervaringen met water en kou weerspreekt.
Alle voorbeelden van Korte en op de Catharijne-website zijn uitzonderlijke gebeurtenissen, die echter nergens onze verzamelde ervaringen weerspreken.
Neem dit voorbeeld:
In de jaren 70 vertrok een groep ingenieurs naar Saoedi-Arabië voor een klus bij de bedoeïnen in de woestijn. Ze hadden voor het vertrek hun uitrusting goed gecontroleerd. Op de terugtocht krijgt de auto een lekke band. Toen bleek dat de zeven mannen geen moersleutel bij zich hadden om de band te wisselen. Met een beperkte hoeveelheid water in voorraad en op 40 kilometer van de bewoonde wereld was hun situatie uitzichtloos. Eén van de mannen klom op een heuvel om rond te kijken en zag in de verte iets schitteren in de zandstenen bodem. Het bleek een achtergelaten moersleutel te zijn die paste op hun kapotte wiel. Het werd hun redding.
Dit klinkt inderdaad naar ongelooflijk, maar zelfs in het beste geval is dit een voorbeeld van uitzonderlijk toeval – niet een weerlegging van onze verzamelde observaties (zoals samengevat in natuurwetten). En de onwaarschijnlijkheid van het voorbeeld zou best verkleind kunnen worden, wanneer uit onderzoek zou blijken dat (dat gedeelte van) de woestijn vol ligt met rommel, of dat de meeste moersleutels op dat wiel zouden passen.
En hetzelfde geldt ook voor ‘miraculeuze’ genezingen, of juist voorkomen rampen, of onverwachte reddingen.
We zien in deze opsomming een trend die Hume al beschreef, en die in de laatste eeuwen verder is voortgezet.
Hume benadrukt dat een wonder altijd een zaak van bewijs versus bewijs is. In eerste instantie hebben we een heleboel ervaringen, die bij ons een bepaalde verwachting wekken: dat alle mensen doodgaan, dat vuur hout verteert en door water wordt geblust. Voor die verwachtingen hebben we vele bevestigingen, vele instanties van bewijs. Wanneer nu iemand zegt dat er een tegenvoorbeeld is (een brandende braamstruik die niet door het vuur wordt verteerd), wordt er bewijs tegenover bewijs geplaatst. En dan moet het sterkste bewijs winnen.
Sommige zaken zijn maar een beetje onverwacht – iemand gaat plotseling dood, ogenschijnlijk zonder enige aanleiding. Dat is opvallend, maar niet uniek, dus het bewijs voor die gebeurtenis behoeft niet heel sterk te zijn. Maar stel dat iemand, die reeds gestorven is, weer uit de dood opstaat – dat is een uitzonderlijk voorval dat een uitzonderlijk sterk bewijs verlangt, willen we er geloof aan hechten.
In Hume’s kernachtige formulering:
Geen getuigenis is voldoende om een wonder vast te stellen, tenzij de getuigenis van dien aard is dat de onjuistheid ervan wonderbaarlijker zou zijn dan het feit, dat ze tracht vast te stellen.
Bij wonderen moet, met andere woorden, ook de getuigenis of het bewijs wonderbaarlijk sterk en overtuigend zijn, willen we het wonder erkennen.
Mensen van nu aanvaarden, na enkele eeuwen van wetenschappelijk scepticisme, allemaal Hume’s maatstaf. Daarom komt niemand met verhalen van opstanding uit de dood, of wandelstokken die in slangen veranderen, of bezoeken van engelen.
En die trend voor een ‘wetenschappelijke’ weging van wonderen is niet nieuw. Al in een boek uit de achtste eeuw, Een Geschiedenis van de Engelse kerk en het Engelse Volk, van de ‘vader van de Engelse geschiedschrijving’, Sint Baeda, zien we dat Baeda wonderverhalen grotendeels beperkt tot uitzonderlijke gebeurtenissen (Korte’s klassiek-religieuze wonderverhalen): mensen die beter worden na het bezoek van een heiligengraf, voorspellingen die uitkomen, een einde aan ‘bezetenheid’. Op een enkele plek verhaalt Baeda een meer miraculeuze gebeurtenis (een rivier valt droog zodat Sint Alba hem kan oversteken) maar dan gaat het steeds om wonderen die langer geleden zijn en in hun tijd zijn gebruikt als Christelijke propaganda bij de heidenen. Vaak zijn het ook kopieën van wonderen in de Bijbel, om de link tussen de heilige en Jezus te versterken.
Hoe dichter Baeda bij zijn eigen tijd komt, hoe strenger zijn eisen aan de bewijsvoering – en hoe minder wonderbaarlijk de voorvallen worden.
Moderne mensen lijken zich de maatstaven van Baeda en Hume eigen te hebben gemaakt. Natuurlijk zijn er mensen die hartstochtelijk in onbewezen zaken geloven (een platte aarde, bezoeken van ruimtewezens), maar zij vormen een piepkleine minderheid. En net als andere tegenstanders van het ‘wetenschappelijke establishment’ (klimaat-sceptici, anti-vaxxers) wijzen zij niet Hume’s criterium af, ze geloven alleen dat hun bewijzen meer gewicht in de schaal werpen.
Wat hun wegingen problematisch maakt, natuurlijk, is dat ze zich, (zoals noodgedwongen Baeda) vaak alleen op ooggetuigenverklaringen baseren. En dergelijke verklaringen, wist Hume al, zijn uiterst onbetrouwbaar.
Getuigen spreken elkaar tegen. Of het zijn er maar een paar. Of ze staan bekend als leugenaars. Of ze hebben een belang bij hun verklaring. Of ze zijn zelf niet overtuigd van hun observatie. Of ze zijn er juist te zeer van overtuigd.
Ooggetuigen, zo weten we, zijn de minst betrouwbare bron van bewijs die er bestaat. Zelfs rechtbanken, waar ze eeuwen lang als de maatstaf voor bewijs golden, weten tegenwoordig dat je geen getuige op zijn of haar woord moeten geloven. Geen rechtbank zal een getuigenverklaring accepteren die in strijd is met DNA-bewijs.
Er zijn tijden geweest dat mensen op hun woord werden geloofd, als ze zeiden dat ze een engel hadden gezien, of een alien. Niet langer. Nu vragen we mensen of ze een foto of filmpje hebben gemaakt (al zijn die vanwege manipulatie ook niet per se betrouwbaar).
De opkomst van smartphones heeft het aantal meldingen van ontvoeringen door aliens radicaal doen afnemen. Nu mensen de mogelijkheden hebben om elk moment van hun leven vast te leggen, inclusief het zien landen van een ruimteschip, accepteren we niet meer als ze alleen nog maar zeggen dat ze dat hebben gezien. En dus claimen mensen die onwaarschijnlijke gebeurtenissen ook niet meer.
Dus. Hoewel irrationaliteit verre van dood is: de specifieke vorm van irrationaliteit die wonderen verspreidde is aan het verdwijnen. En daarmee het geloof in haar producten. Engelen. Duivels. Aliens. Nessie.
De wonderen zijn de wereld bijna uit.