Afgelopen najaar was ik met mijn vriendin op Terschelling, voor de zevende keer in de laatste acht jaar. Terschelling lag er net zo mooi bij als altijd, het weer was aangenaam, ons chalet comfortabel genoeg. We maakten elke dag een lekkere strandwandeling en een fijne fietstocht. Op een paar regenachtige uurtjes na, was het een prima vakantie. En toch was ik na afloop niet geheel positief over het verblijf, in tegenstelling tot mijn vriendin, die het liefst langer zou zijn gebleven.
Hoe valt dat verschil in waardering te verklaren, hoewel ik, net als zij, zeven fijne dagen had gehad?
Ik denk dat het hem zit in het verschil tussen ervaring en herinnering.
Experienced utility en decision utility
Experienced utility en decision utility zijn twee afschuwelijke technische termen van economie-psycholoog Daniel Kahneman, waarmee hij echter wel een uiterst belangrijk en verhelderend onderscheid aangeeft: het verschil tussen wat we ervaren en wat we willen.
Wat we ervaren is de mix van plezier en pijn (die natuurlijk in vele varianten bestaan) die ons volgens Jeremy Bentham voortdrijft. Volgens Bentham kan het niet anders dan dat we proberen plezier te verkrijgen of te vergroten – en pijn te vermijden of te verminderen.
Modern psychologisch onderzoek (o.a. van Kahneman) heeft echter aangetoond dat wat mensen willen vaak niet hetzelfde is als het meeste plezier/het minste pijn. We baseren onze keuzes op andere dingen.
Misschien komt dit besef je niet als tegen-intuïtief voor, maar dan moet je er nog maar eens over nadenken.
Stel, we zouden kunnen meten hoeveel pijn of plezier een bepaalde ervaring oproept. We koppelen je aan een machine en die machine meet van moment tot moment hoeveel pijn/plezier je ervaart. We vertalen die ervaringen vervolgens in een grafiek, zoals deze:
Het gearceerde gebied geeft aan hoeveel (of hoe weinig) plezier je bij een bepaalde ervaring hebt gehad (zeg, bij een concertbezoek of tijdens een tandartsbehandeling). De totale hoeveelheid kan daarmee ook in een getal worden uitgedrukt.
Stel, dat getal is X. Wanneer het getal pijn uitdrukt, zou het vanzelfsprekend moeten zijn dat we een ervaring van 1/2X prefereren boven een ervaring van X. Minder pijn is beter, immers. En als X plezier weergeeft, is het logisch een ervaring van 2X te verkiezen boven eentje van X.
Logisch, maar niet zoals het menselijke brein werkt.
Wat Kahneman en co. namelijk hebben aangetoond, is dat mensen zich bij het maken van keuzes niet baseren op het totaal aan pijn of plezier van eerdere ervaringen, maar op de verhouding van de ervaring op zijn piek (de ergste pijn of het grootste genot) en op het einde. Met andere woorden: mensen laten de tijdsduur van de ervaring niet meewegen.
Wanneer je mensen de keuze laat tussen twee pijnlijke ervaringen, A en B,
dan kiezen ze B, ook al is de totale hoeveelheid pijn daarbij veel groter. Voor onze hersenen doet dat er echter niet toe: wij kijken alleen naar het feit dat A een hogere pijn-piek heeft en dat het einde van de ervaring pijnlijker is dan bij B. In geval B, herinneren we ons, was de ergste pijn niet zo erg als bij A en werd de pijn naar het einde toe duidelijk minder, in tegenstelling tot bij A, waar het einde bijna zo pijnlijk was als op zijn ergste moment.
Doe dan maar B, zeggen we.
Verhaal
Wanneer we ons een voorval herinneren, herinneren we ons dus niet hoe we het destijds beleefd hebben: we herinneren ons hoe de piekervaring en het einde verliep. Van een tandartsbezoek weten we nog het moment dat de pijn het ergste was en het einde, toen we onze mond spoelden en beseften dat het leed geleden was. Van een concert halen we ons lievelingsliedje en de toegift terug.
Gemiddelden of totalen in pijn en plezier zeggen ons niets, het gaat ons om hoogte- en dieptepunten. En vooral om het einde.
Voor veel mensen, misschien wel de meeste, legt het einde van een ervaring onevenredig veel gewicht in de schaal. We waarderen een concert, of een film, of een boek, of een sportwedstrijd minder hoog wanneer het laatste deel maar een beetje voortkabbelt. We willen een climax beleven, een plotwending op het laatste moment. De superheld moet de schurk op het nippertje verslaan, niet een kwartier voor het einde.
En net zo kijken we naar delen van ons leven, of het leven als geheel. Een bevredigend einde maakt veel, zo niet alles goed.
Als we moeten kiezen tussen een heldhaftig moment in iemands jeugd (bijvoorbeeld een heldendaad aan het front), waarna diens leven rustig naar het einde stroomt, of een rustig leven dat in het laatste deel ineens door een hoogtepunt (bijvoorbeeld een wereldreis) wordt opgeluisterd, kiezen we voor het tweede.
Onbewust geven we het leven, wat eigenlijk een schier oneindige reeks van meer of minder intense ervaringen is, de structuur van een verhaal met een handvol hoogtepunten. En we doen dat omdat we ons het leven (en elk van zijn episodes) zo herinneren: als een verhaal.
Een verhaal gaat van plotwending naar plotwending, niet van routineuze ervaring naar routineuze ervaring.
Wat komt hier eerst: onze neiging de werkelijkheid als verhaal te construeren of onze neiging om de werkelijkheid als een verhaal te onthouden?
Ik denk dat de twee niet uit elkaar zijn te houden. Zoals ons geheugen werkt, zo werkt ons schema van de werkelijkheid.
Wanneer we mensen naar de pijn of het plezier van een ervaring, een levensfase, een leven als geheel vragen, vragen we dus niet naar het totaal of het gemiddelde: we vragen naar de verhaalstructuur, we vragen naar de relatie tussen de hoogtepunten, naar de verhouding van piekervaring en einde.
Een ervaring die zich gemakkelijk op die manier laat beschrijven herinneren we ons dus ook als pijnlijker of plezieriger dan een ervaring waarin die ‘structuur’ ontbrak. De gelukkigste levensfase is niet zozeer de periode met de langste tijdsduur aan fijne momenten, maar de tijd die gekenmerkt wordt door het grootste, meest intense plezier en het gelukkigste einde. Daar kijken we met het grootste plezier op terug: op het verliefd worden en de bruiloft, niet op het ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’. In die zin bestaat er niet zoiets als happily ever after.
Keuzes
En hoe we terugkijken op een ervaring, kijken we er ook naar vooruit: als een verhaal. We herinneren ons een voorval als een verhaal en als dit verhaal niet ‘spannend’ genoeg was, als er geen duidelijk hoogtepunt in zat en het niet in een climax eindigde, dan kiezen we er niet voor het te herhalen. We proberen dan liever een andere ervaring.
De prevalentie van herinnering boven ervaring is ook de reden waarom mensen een lange, gelukkige relatie beu kunnen worden en op zoek kunnen gaan naar een nieuwe liefde. Of waarom ze midden in een fijn leven een midlife crisis kunnen krijgen.
En het verklaart waarom ik na het zevende verblijf op het prachtige Terschelling toch niet met voldoening terugkeek. In mijn herinnering was er namelijk geen verschil meer tussen eerste en zevende bezoek (en alle verblijven er tussenin): alle vakanties waren gereduceerd tot een voortkabbelende stroom van strandwandelingen en fietstochten die niet meer te onderscheiden waren. Er was geen hoogte- of dieptepunt, geen climax aan het einde. Er was ervaring, maar geen herinnering.
Maar hoe zat het dan met mijn vriendin? Waarom wilde zij nog wel langer blijven?
Ik denk dat daarvoor twee mogelijke verklaringen zijn.
Mijn eerste hypothese is dat ze bij de voorafgaande zeven dagen in haar hoofd een aantrekkelijk verhaal had geconstrueerd, waarbij een ‘piekervaring’ en een bevredigend einde (de laatste dag was het inderdaad heel mooi weer en had ze nog in zee kunnen zwemmen) een verhaal opleverden waarvoor ze zo weer zou willen tekenen.
De tweede optie is dat ze beter dan ik in staat is ervaringen te wegen – en wel tot een betrouwbare inschatting van de hoeveelheid plezier (X) weet te komen. En dat die inschatting een grotere rol speelt bij haar keuze dan het ‘verhaal-perspectief’.
Om deze mogelijkheden te beproeven zouden we een aantal sociaal-psychologische experimenten kunnen doen, maar daar gaan we natuurlijk niet aan beginnen. Dus ik gooi er op het einde van dit essay (niet voor niets een ander woord voor probeersel) nog maar een onbewezen hypothese tegen aan:
Er bestaat een verschil tussen mensen die meer verhaal- en die meer ervaringsgericht zijn, tussen personen die het verleden louter (of vooral) in termen van hoogte- en dieptepunten zien en lieden die wat meer naar het totaal van ervaringen kijken.
Waarbij we moeten bedenken dat er geen betere en slechtere aanpak is, hoewel de ene maatstaf misschien wel subjectiever of objectiever is dan de andere. Wie alleen maar subjectieve keuzes maakt is niet per definitie slechter af dan degene die objectiever oordeelt: de beoordeling van het resultaat van die keuzes is immers dan zelf ook weer subjectief.
Met andere woorden: als ik mijn leven als een verhaal zie en geluk beschouw als ‘een zo geslaagd mogelijk verhaal’, dan doe ik er goed aan alle episodes op die manier te beoordelen.
(Let wel: heel veel geslaagde scenes leveren samen nog niet per se een geslaagd geheel op, daarvoor moeten ook de individuele gebeurtenissen onderling weer een structuur met hoge piekervaring en bevredigend einde vertonen.)
Als ik mijn leven geslaagd beschouw bij een zo hoog mogelijke score op de geluksmeter, dan moet ik mij op ervaringen focussen en daar het maximum aan plezier uit zien te halen.
Voor mij is geluk misschien een verhaal; voor de ander kan dat geluk in een prototypisch moment zitten.
Herinnering is niet beter of slechter dan ervaring. We moeten de vorm van geluk koesteren die het beste bij ons past.