272. Ode aan Beethoven

Posted on 7 jan 2020 in Blog, Featured, Uncategorized

272. Ode aan Beethoven

Dit jaar is het Beethoven-jaar, omdat de beroemde componist 250 jaar geleden in Bonn is geboren (al is er een onbewezen maar ook niet weerlegde theorie die zegt dat Ludwig eigenlijk tijdens een toernee van zijn muzikale ouders in 1772 ter wereld kwam, in Zutphen of all places!). Hoewel het eigenlijk elk jaar Beethoven-jaar is, omdat de schepper van de Ode an die Freude, de Pastorale, de Vijfde, de Mondschein, de Pathetique etc. eigenlijk nooit vergeten is en elk jaar op duizenden plekken ter wereld wordt uitgevoerd.

Eerder heb ik op deze plek een paar stukken van Beethoven gebruikt om de begrippen piëteit en suspense te illustreren. Voor dat tweede doel koos ik de finale van de Negende Symfonie, als superbe voorbeeld van de afwisseling van verrassing en spanning.
Hoewel mijn eerdere analyse voornamelijk draaide om de muzikale wijze waarop suspense wordt opgebouwd, schreef ik toen al dat die opbouw vooral zo goed werkt vanwege de emotionele voldoening van het centrale thema, het beroemde Alle Menschen werden Brueder-motief:

Het thema is zo meeslepend dat het zelfs in de speeldoos-versie emoties kan opwekken (al sluit ik niet uit dat we in ons achterhoofd de uitvoering met koor en orkest als het ware meehoren).

Emotie
Deze keer wil ik het slotdeel van de Negende niet zozeer op zijn structuur als wel op zijn emoties beproeven, en ik wil vooral bezien hoe Beethoven vreugde in het spel brengt als tegenstander van – en oplossing voor – ressentiment.

Over ressentiment heb ik op deze plek al vaak geschreven, ook over de oorzaak van die emotie: statusangst. En over de factoren die statusangst opwekken en vergroten:

– liefdeloosheid
– snobisme
– irreële verwachtingen
– meritocratie
– (ontkennen van) afhankelijkheid

Beethoven kende al deze factoren en ik denk dat zijn leven daarom ook vaak in het teken stond van statusangst – en dat hij die regelmatig in gevoelens van ressentiment vertaalde.

Beethoven kende een jeugd waarop armoede en een dronken vader hun stempel drukten. We weten dat Ludwig’s ‘waarde’ voor zijn vader vooral in zijn muzikale begaafdheid lag. Johan van Beethoven had eigenlijk van zijn zoon een Mozart-achtig Wunderkind willen maken, maar dat mislukte. Wanneer hij ’s nachts met gezelschap thuiskwam, maakte hij de kleine Ludwig vaak wakker om zijn gasten met piano-spel te amuseren.
Deze liefdeloosheid leidde er onder andere toe dat Ludwig zijn leven lang naar muzikaal succes bleef zoeken om zo niet liefde, dan toch status te verkrijgen. Zijn verwachtingen omtrent de eigen capaciteiten waren daarbij enorm (en in zijn uitzonderlijke geval geheel reëel!). Ondanks een aanzienlijk maatschappelijk succes evenaarde Beethoven’s status echter nooit zijn ambitie.

Beethoven leefde op een kruispunt van de geschiedenis, in de tijd van de Franse revolutie, de Napoleontische oorlogen en de restoratie. Een hiërarchische samenleving maakte langzaam plaats voor een meer meritocratische maatschappij waarin niet geboorte, maar eigen prestaties leidend werden voor de positie op de maatschappelijke ladder. Voor Beethoven was het moeilijk te verteren dat de adel desondanks nog zoveel aanzien genoot. Er is een beroemde anekdote over een ontmoeting met Goethe in de Boheemse badplaats Teplitz (nu Teplice), waar schrijver en componist elkaar in 1812 ontmoetten. Op een gemeenschappelijke wandeling stuitten Goethe en Beethoven op de Oostenrijkse keizerin en haar gevolg. Beethoven greep Goethe’s arm en zei: “Hou mijn arm vast, zij moeten aan de kant gaan, niet wij!” Goethe echter maakte zich los, trad terzijde en nam zijn hoed af voor de keizerin. Beethoven voegde hem vervolgens toe dat Goethe respect en aandacht verdiende, maar de keizerin en haar adellijke entourage niet.

De anekdote, afkomstig van hun gemeenschappelijke vriendin Bettina van Arnim-Brentano, is waarschijnlijk niet meer dan een mooi verhaal, dat echter al tweehonderd jaar wordt naverteld omdat het de persoonlijkheden van beide mannen zo treffend weergeeft.

Begegnung Beethoven - Goethe 1812 - Beethoven & Goethe Meet, 1812 / Cop.Engr -

Goethe was waarschijnlijk een van de minst ‘ressentimentele’ mensen die er ooit geleefd hebben. Hij groeide op in een liefdevol burgergezin, was altijd populair onder leeftijdgenoten (later ook jonge vrouwen), had al jong een enorm literair succes en werkte gestaag aan een ambtelijke carrière in een klein provinciaal vorstendom, waar hij zich zonder rancune schikte in de maatschappelijke hiërarchie. Hij had veel respect voor erfadel en was oprecht dankbaar en verheugd toen hijzelf in de adelstand werd verheven.
Johann Wolfgang was vrij van liefdeloosheid, snobisme en ongefundeerde verwachtingen. Hij geloofde niet in een totale meritocratie en accepteerde zijn afhankelijkheid van andere mensen (vooral zijn vriend en hertog, Karel August). Hij kende geen statusangst en was, derhalve, vrij van ressentiment.

Heel anders Beethoven, die zich heel snel in zijn status voelde aangetast. Zelfs in zijn vermeende ‘adellijke’ status, die Duitsers en Oostenrijkers hem vanwege het (Nederlandse) ‘van’ toebedeelden. Beethoven liet zich het misverstand van adellijke afkomst graag aanleunen, al keek hij zelf op erfadel neer. Toen hij echter in een civiele rechtszaak voor het zogenaamde Landgericht moest toegeven niet van adel te zijn en derhalve werd doorverwezen naar een lagere rechtbank, de Magistratur, was hij door die verwijzing diep beledigd.

Ik denk dan ook dat Beethoven’s leven een gevecht is geweest – niet alleen tegen zijn doofheid, niet alleen tegen zijn snelle woede, niet alleen tegen conservatieve critici, maar ook tegen zijn eigen neiging tot ressentiment. En ik denk dat hij dat gevecht gewonnen heeft, en dat we dit kunnen horen in de finale van de Negende.

Ode
Zoals iedereen weet bevat dit slotdeel een aantal regels uit een ode van Friedrich Schiller, An die Freude. Vanwege het beroemde refrein van ‘Alle Menschen’ denken we vaak dat het werk van Schiller/Beethoven een eerbetoon aan de broederschap is, maar dat is het nadrukkelijk niet: het is een ode aan de vreugde.

Wat betekent vreugde voor Schiller en, impliciet, voor Beethoven?

Schiller’s gedicht komt uit 1785, een paar jaar voor de Franse revolutie dus. Twintig jaar later omschreef de maker het zelf als een mislukt werk, wiens enige waarde ligt in het weergeven van de stemming van zijn tijd.
Schiller had gelijk: het is een vreemd rommeltje van gedachten en beelden. Het gedicht gaat van intieme menselijke verhoudingen (“Wem der grosse Wurf gelungen, eines Freundes Freund zu sein”) naar de verhouding van worm tot cherub (“Wollust war dei Wurm gegeben, und der Cherub stelt voor Gott”) die beide door vreugde worden gedreven. Net als zonnen en planeten (“Sphären rollt sie in den Räumen, die des Sehers Rohr nicht kennt”).
Vreugde spreekt uit waarheid, deugd en geloof. En uit wijn, wat Schiller in twaalfregelige strofe viert.
Vreugde is tegelijk een godin, met vleugels, en een dochter van het Elysium, eiland der zaligen. Ze is onderdeel van een klassiek pantheon, maar tegelijk een element in een Christelijk universum: “Zu den Sternen leitet die, wo der Unbekannte thronet.” Welke onbekende? De Christelijke God: “überm Sternenzelt muss ein lieber vater wohnen.”

Hoe heterogeen Schiller’s blik op vreugde ook is, ik denk dat hij het bij het rechte eind heeft als hij vreugde als tegengif van woede en rancune, in mijn woord, van ressentiment, ziet:

Gram und Armut soll sich melden,
Mit den Frohen sich erfreun.
Groll und Rache sei vergessen,
Unserm Todfeind sei verziehn,
Keine Träne soll ihn pressen,
Keine Reue nage ihn.

Ik denk dat dit element ook Beethoven heeft aangesproken en dat hij in de Negende Symfonie een kans zag om de strijd tussen vreugde en ressentiment te verbeelden – met een klinkende triomf voor vreugde.
Het slotdeel begint met een lange inleiding, een dialoog tussen contrabassen en de rest van het orkest, waarbij het orkest steeds melodische ‘voorstellen’ doet die door de lage strijkers worden afgewezen.
Tenslotte, als het orkest iets heeft geopperd dat de bassen bevalt, wordt dit thema eerst langdurig onderbroken, alvorens zacht te worden opgepakt door bassen en cello’s. Andere instrumenten nemen de melodie over, maar ook dan wil Beethoven de climax nog uitstellen, door het thema te verwerken in een lange fuga met tegenstemmen, en dan nog eens door door de herhaling van de opening van dit vierde deel, met de oorspronkelijke vraagstelling. Deze keer is het een mensenstem, niet een contrabas, die antwoordt: “O Freunde, nicht diese Töne, sondern lasst uns angenehmere anstimmen, und freudenvollere.”
Deze regels zijn niet van Schiller, maar van Beethoven zelf, en ik denk dat hij ze schreef om een kantelpunt te markeren, waar ressentiment in vreugde overgaat. En vervolgens geeft hij ons ruim een kwartier van pure vreugde, waarin we inderdaad voelen hoe alle mensen broeders en zusters kunnen zijn; dat er boven het sterrendak een lieve Vader woont; dat vreugde het universum beweegt; dat de mens onderdeel is van een schepping die zowel worm als cherub omvat.

Ik moet bekennen: ik heb de Negende een keer live gezien en toen de bas zijn “O Freunde’ aanhief dacht ik eerst: nou, nou… en ik dacht dat het bekende ‘Alle Menschen’-thema deze keer geen impact zou hebben.
Zestien minuten later stond ik met tranen in mijn ogen te applaudisseren en geloofde ik, ressentimentsvrij, dat alle mensen broeders zijn.