Vorige week heb ik het onderwerp van de zogenaamde incels ingeleid – jonge mannen die onvrijwillig celibatair zijn en dat de maatschappij kwalijk nemen. Een belangrijk aspect van het fenomeen is de relatief moderne schaarste aan sex: sinds de seksuele revolutie in de jaren zestig is seks iets dat moet verworven op een ‘seksmarkt’, waar een strijd van allen tegen allen bestaat. En de enige pasmunt is daar aantrekkelijkheid.
Je zou kunnen spreken van een tinderficatie van de samenleving.
Op een bepaalde – en beperkte – manier hebben de incels gelijk met hun verwijt aan de maatschappij. Die is namelijk veranderd – en dat geldt ook voor de manier waarop seks en celibaat in die maatschappij functioneren.
Ten eerste is er nu meer seks, meer vraag en aanbod, waardoor het niet hebben van seks schrijnender is dan, pakweg, honderd jaar geleden. Ten tweede kan een man een tekort aan seksuele aantrekkelijkheid niet langer compenseren door geld en status: daar hebben vrouwen nu geen man meer voor nodig. En op de derde plaats zijn er niet langer gerespecteerde celibataire loopbanen – priester, monnik – waarin je op geaccepteerde wijze vrijwillig celibatair kunt zijn – een volcel (voluntary celibate).
De rancune van incels is volgens mij een specifieke vorm van statusangst – een zorg om je seksuele status. Het is niet zozeer een zorg om seks an sich: incels versmaden namelijk seks voor geld of seks met minder aantrekkelijke vrouwen.
Incels zijn bevangen door de zorg om een lage seksuele status, die in hun wereld belangrijker is dan de status via baan, geld, macht of afkomst.
Seksuele statusangst
In zijn werk Status Anxiety omschrijft Alain de Botton status als ‘onze waarde in de ogen van de wereld’ en statusangst als de vrees dat we niet aan maatschappelijke eisen voldoen; dat we waardigheid en respect kunnen verliezen; dat we minder status hebben dan we willen, of dat we dreigen aan status te verliezen.
De Botton ziet alle mensen verwikkeld in zoektochten naar twee soorten liefde: seksuele liefde en liefde van de wereld (status). Ik denk dat het typische aan incels is dat ze proberen liefde van de wereld (status) te krijgen via seksuele liefde.
De Botton somt een aantal bronnen van statusangst op:
– liefdeloosheid
– snobisme
– (te hoge) verwachtingen
– meritocratie
– afhankelijkheid
Deze werken allemaal ook voor seksuele statusangst.
Liefdeloosheid slaat op het gebrek aan positieve aandacht, dat ons onzeker maakt over onze eigenwaarde. Een gebrek aan liefde voedt de twijfels aan onszelf, terwijl een compliment of glimlach onze eigenwaarde voedt. Zoals De Botton schrijft: “We lijken schatplichtig te zijn aan de affecties van anderen, om onszelf te kunnen verdragen.”
Met snobisme bedoelt De Botton de algemene neiging om iemands waarde gelijk te stellen aan iemands status – status in een bepaald opzicht, in een specifiek facet van zijn of haar functioneren.
De primaire interesse van de snob is macht – of die nu tot uitdrukking komt in erfelijke positie, geld, macht, loopbaan of populariteit. Of seks. Seksueel snobisme zegt: jouw waarde is onverbrekelijk verbonden met je seksuele aantrekkingskracht.
Verwachtingen spelen ook een belangrijke rol bij status. Hoe je jouw eigen status waardeert, hangt grotendeels af van de verwachtingen die je koestert. Zoals de Amerikaanse psycholoog William James heeft geschreven, is eigenwaarde afhankelijk van zowel je succes als je verwachtingen van succes. Gelukkig is hij of zij die groot succes paart aan hoge verwachtingen, of gering succes aan lage verwachtingen (en helemaal degene die zichzelf verrast, door succesvoller te zijn dan verwacht!). Een geheid recept voor ellende: torenhoge verwachtingen van jezelf hebben en die dan niet waar kunnen maken.
In onze samenleving is het lastig, echter, om je verwachtingen omlaag te schroeven. Wij leven immers in een egalitaire, open samenleving waarin alles mogelijk is, waar the sky is the limit. Een meritocratie, waar succes je eigen verdienste is, maar falen dan ook je eigen schuld.
In die samenleving is er geen excuus om niet het hoogste na te streven: rijkdom, macht, populariteit, geweldige seks…
Tenslotte confronteert statusangst je met alle vormen van afhankelijkheid, die je geacht wordt te negeren. Natuurlijk zijn wij net zomin als onze voorouders meesters van ons eigen lot, maar zijn we afhankelijk van toevallig talent (uiterlijk), geluk (minder concurrentie, bijvoorbeeld), andere mensen (die ons status geven) en de toestand van de wereld. Maar daar wil de huidige maatschappij niets van weten. Geluk dwing je af, zo luidt de moderne mantra. Je bent niet toevallig aantrekkelijk geboren, je maakt jezelf aantrekkelijk. Of succesvol. Of populair. Je dwingt anderen om jou seks te geven, of werk, of geld, of invloed, of macht. Hoe? Dat lees je in het laatste zelf-help boek.
Bijeen genomen zijn deze psychologische en sociale invloeden een onfeilbaar recept voor een grote mate van (seksuele) statusangst. Voor een alomtegenwoordig gevoel bij celibataire mannen dat ze minderwaardig zijn, dat ze ongezien blijven, dat er over hen heen wordt gelopen. Dat ze niet meetellen.
Die seksuele statusangst veroorzaakt rancune. En erger nog: ressentiment.
Rancune en ressentiment
Het is enigszins begrijpelijk, maar natuurlijk niet terecht dat incels wrok voelen jegens de vrouwen die hen hebben afgewezen. Zo werken menselijke verdedigingsmechanismen. Wijs jij mij af? Dan deug jij niet en veracht ik jou.
Mooi is het niet en je zou hopen dat mensen anders met afwijzingen omgaan – maar zo werkt het vaak.
Rancune is echter niet de ergste reactie op afwijzing en mislukking. Rancune kan ook overgaan in ressentiment.
Wat is het verschil tussen de twee?
Rancune is geworteld in een echte interactie tussen twee mensen: A doet iets dat B schade berokkent (of dat nu verwijtbaar is, zoals wanneer A steelt van B, of niet, zoals wanneer A seks met B afwijst) en B voelt zich daar rancuneus over.
Deze rancune kan ook weer verdwijnen. Door een verontschuldiging, door wraak, door een rechterlijke uitspraak, door verzoening, of simpelweg doordat er tijd verstrijkt en de rancune langzaam slijt.
Bij ressentiment werkt het anders.
Ressentiment speelt niet rechtstreeks tussen twee partijen naar aanleiding van een echte interactie. Ressentiment is geprojecteerde rancune.
Ressentiment begint niet bij een echte daad of gerichte klacht, bij iets wat persoon A persoon B aandoet. Ressentiment begint bij een gevoel van teleurstelling bij B. Bij niet uitgekomen verwachtingen. Bij liefdeloosheid. Bij statusangst. En vervolgens zoekt B bij dat gevoel een oorzaak, om zijn of haar misgenoegen op te projecteren. Een zondebok.
Wat ressentiment onderscheidt van het aloude zondebok-denken is de aard van de zondebok, het voorwerp van ressentiment. Die zondebok is namelijk niet de uitzondering, de afwijking, de minderheid. De verliezer.
Object van ressentiment is de winnaar. De ‘elite’.
Iemand die van ressentiment vervuld is, redeneert als volgt: ik voel mij slecht omdat ik door de wereld als een loser wordt gezien. Wie heeft daaraan schuld? Winnaars.
Het ressentiment gaat uit van nulsom-denken: de een zijn dood is de ander zijn brood. Jouw winst is mijn verlies.
Een incel denkt: ik ben onvrijwillig celibatair, een seksuele loser. Wie heeft daaraan schuld? Mensen die wel seks hebben, seksuele winnaars. In incel-jargon: Chads en Stacy’s.
Wat ressentiment erger maakt dan rancune is dat het niet soms, maar vrijwel altijd onterecht is. Ressentiment ontstaat overal waar schaarste bestaat, maar schaarste is zelden iets wat je een specifieke persoon of groep kunt verwijten (behalve bij sommige illegale monopolies).
En ressentiment is erger dan rancune omdat er geen oplossing mogelijk is. Geen vergelijk, geen verontschuldiging, geen compensatie, geen rechtvaardigheid.
Stel, een ‘Stacy’ zou zich (ten onrechte, zouden wij zeggen) schuldig voelen over de afwijzing van een incel en ze zou uit medelijden besluiten seks met hem te hebben. Pity sex, zoals de Amerikanen dat noemen. Zou dat de incel helpen? Nee, want het motief van zijn sekspartner zou alleen maar onderstrepen dat hij een loser is die alleen door zijn loser-schap, via medelijden, seks kan krijgen.
Dat doet niks om zijn seksuele statusangst te verminderen, sterker nog: die zal er eerder groter door worden.
Hetzelfde geldt voor het kopen van seks bij prostituees: dat is een noodgreep, een loser-zet die echte sekswinnaars niet nodig hebben – en die de lage seksuele status alleen maar bevestigt.
Wat incels wel zou helpen: een seksuele contrarevolutie die van seks weer een minder schaars goed maakt.
Zo’n contrarevolutie zou verschillende scenario’s kunnen hebben:
1. Een spiritueel scenario. Incels accepteren hun status en maken van hun seksloosheid een geaccepteerde of misschien wel begerenswaardige move. Een soort seksueel bohemien-schap, waarbij je nadrukkelijk uit de seksuele ratrace stapt, de tinderficatie van de maatschappij afwijst. Dit is, op verkapte wijze, de strategie om je verwachtingen aan je succes aan te passen.
2. Incels streven naar een samenleving waarin vrouwen weer andere maatstaven hebben om seks te gunnen – waarin seks niet meer alleen aan aantrekkelijkheid is gekoppeld, maar ook weer aan huwelijk, familie, geld, macht. Dit is de strategie om je succes, met geweld, aan te passen aan je verwachtingen.
In zijn meest extreme vorm is dit de patriarchale distopie van The Handmaid’s Tale:
Het voor ons angstaanjagende visioen van Margaret Atwood toont de (natte) droom van de incel: een samenleving waarin vrouwen niet meer vrij zijn om een man seks te gunnen of te onthouden – waarin seks dus niet meer schaars is en er geen (mannelijke) losers meer zijn.
In zo’n maatschappij bestaat er geen seksuele statusangst meer en zijn er geen incels.
Meer over zo’n contra-revolutionair scenario volgende week!