Een van mijn favoriete verhalen is The Dream van Julian Barnes – het laatste hoofdstuk van diens A History of the World in 10½ Chapters. Het verhaal beschrijft, in ik-vorm, een droom over de hemel. De verteller wordt wakker in een wereld die op de onze lijkt, maar waar hij alles kan krijgen wat zijn hart begeert. In volmaakte vorm. Een volmaakte dag begint met een volmaakt ontbijt (Barnes wijdt twee pagina’s aan de beschrijving hiervan) en een ochtendkrant waarin wordt beschreven hoe zijn favoriete club voor het eerst in de historie een belangrijke trofee heeft gewonnen. Er is een geneesmiddel voor kanker ontdekt. Zijn partij heeft de verkiezingen gewonnen. Kernwapens zijn afgeschaft.
In zijn eerste hemel-week gaat de hoofdpersoon winkelen met een onbeperkt krediet, speelt golf (beter dan hij ooit gedaan heeft), heeft geweldige sex met een mooie anonieme vrouw en ontmoet beroemdheden. In de tweede week gaat hij shoppen, speelt (nog beter) golf, heeft sex met meerdere vrouwen en ontmoet nog meer beroemdheden.
Enzovoorts.
In de loop van de tijd onderbreekt de verteller zijn vaste bezigheden voor nieuwe activiteiten. Hij maakt een paar cruises; leert kanovaren, bergbeklimmen en ballonvaren; verkent de jungle; probeert een bestaan als kunstschilder, later als chirurg; hij wordt vele malen verliefd.
Het principe van de Hemel, zo blijkt, is: geef de mensen wat ze willen. Kom tegemoet aan hun behoeften. Willen ze God, dan krijgen ze die. Hebben ze geen behoefte aan een Opperwezen, ook goed. De meeste mensen willen wat de verteller wil: de voortzetting van hun oude leven, alleen beter. Sex, golf, shoppen, eten, beroemdheden ontmoeten en je nooit meer ongelukkig voelen.
Als laatste mogelijkheid hebben de bewoners van de Hemel ook de optie om… dood te gaan. Om definitief te sterven. Dat gebeurt wanneer ze zijn uitgekeken op de Hemel. Wanneer er geen nieuwe ervaringen meer zijn – de sex geen plezier meer geeft, elke golfronde in het minimale aantal van 18 slagen wordt afgewerkt, de zoveelste nieuwe auto niks meer toevoegt aan je verzameling…
Uiteindelijk kiest elke bewoner van de Hemel voor de dood. Honderd procent. Sommigen na een paar eeuwen, sommigen na duizenden jaren, maar uiteindelijk neemt iedereen vrijwillig afscheid van het ‘eeuwige’ leven. Dan zijn ze de Hemel moe en gaan ze, letterlijk, dood van verveling.
De conclusie van de hoofdpersoon, na een paar millennia, luidt dat de Hemel een mooi idee is, een volmaakt idee, zelfs, maar niet voor ons. Niet voor de wezens die wij zijn. “Na een tijd is altijd krijgen wat je wilt bijna hetzelfde als nooit krijgen wat je wilt.”
Ik vind Barnes’ verhaal zo fascinerend omdat het zoveel zegt over wat mensen zijn – en niet zijn. Ik ontdek elke keer dat ik het lees nieuwe dingen. De voornaamste implicaties van The Dream zijn volgens mij deze twee:
– wij zijn wezens die worden gekenmerkt door de mogelijkheid van verveling, voor wie verveling misschien uiteindelijk het grootste probleem is;
– omdat de hemel de ultieme utopie is, moet elke utopie ook een antwoord op het probleem van verveling bieden, anders is het geen echte utopie.
Om dit verder uit te werken, wil ik drie utopieën doornemen en hun antwoord op verveling analyseren.
Allereerst het werk dat het hele genre zijn naam heeft gegeven: Utopia van Thomas Moore.
Utopia
Utopia is net zo min als de andere twee voorbeelden een ‘naïeve’ utopie, een onschuldige fantasie over hoe de volmaakte wereld eruit zou zien. Alledrie de voorbeelden zijn ambigu over hun alternatieve werelden. Ze stellen deze tegenover de huidige wereld omdat die allerlei gebreken vertoont – maar de alternatieven zijn zeker niet perfect.
Ook Utopia niet. Er zijn redenen om aan te nemen dat Thomas Moore zijn werk allereerst als satire bedoelde – maar niet in de eerste plaats, zoals het vaak gelezen wordt, op het Europa of Engeland van zijn tijd. Die kant zit er ook in, maar Moore richtte zijn pijlen eerder op het hele genre van het utopische wensdenken, dat volgens hem te optimistisch was en geen rekening hield met menselijke tekortkomingen. Utopia is wat je krijgt als je ons verstand gebruikt om een optimale wereld te scheppen – maar omdat het verstand alleen niet voldoende is, is Utopia ook geen paradijs op aarde.
En daarom heet Moore’s ideale eiland ook U-topia, ‘Nergens’ en zijn verteller Hythlodaeus (verspreider van onzin). Moore wil hiermee zoveel zeggen als: er bestaat geen paradijs op aarde en iemand die dat wel verkondigt praat onzin.
Toch zitten er in Utopia elementen die Moore vast en zeker hebben aangesproken. Moore had als jongeling vier jaar op een kloosterschool gezeten en we weten dat hij daar goede herinneringen aan had. Utopia vertoont allerlei kenmerken van het kloosterleven: iedereen draagt dezelfde kleding, er zijn geen standsverschillen, er is geen privé-bezit. Iedereen werkt evenveel en besteedt zijn tijd zo nuttig mogelijk. Persoonlijke vrijheid is tot een minimum beperkt.
De werkdag op Utopia is niet langer dan 6 uur (dus 42 uur per week, ongeveer onze werkweek) – dan hebben mensen voldoende geproduceerd om comfortabel maar sober te leven.
Wat doen ze de rest van de tijd? Ze spenderen die óf aan extra werk, als ze dat leuk vinden, óf aan een nuttige en aangename activiteit. Moore noemt als voorbeelden van dergelijke bezigheden onderwijs, muziek en gesprekken. En hij zegt ook wat geen nuttige activiteiten zijn: bijvoorbeeld dobbelen of het verzamelen van luxe goederen. In het algemeen veroordeelt Moore het volgen van mode, het nastreven van status en het oppotten van geld. Plus wat in zijn tijd ‘sport’ werd genoemd: gokken, jagen, valkenjacht.
Op een moderne lezer komt Utopia, ondanks de materiële welvaart, niet over als een benijdenswaardige plek. Daarvoor is er simpelweg te weinig vrijheid, te weinig dynamiek, te weinig verrassing. Het leven van een Utopiaan lijkt plezierig, maar vrij saai.
Utopia negeert het onderwerp van verveling, waarschijnlijk omdat Moore er weinig persoonlijke ervaring mee had.
Uit talloze middeleeuwse geschriften weten we echter dat verveling een groot probleem was in kloosters, al definieerde men het vraagstuk toen anders.
Volgens de ‘ideologen’ van het geestelijke leven had dit leven een duidelijk doel: het contempleren van God en de Goddelijke Liefde. Wanneer een monnik deze contemplatie, deze gerichtheid niet langer kon opbrengen, sprak men van acedia – letterlijk ‘zonder zorg’, wat hier betekende: niet langer op God, op Betekenis (met een hoofdletter B) gericht zijn. Dit werd gezien als een zonde en een voorwaarde voor tal van andere zonden, die hierdoor ‘vrij spel’ konden krijgen.
Het ironische is: op een bepaalde veroorzaakte het kloosterleven die acedia, dat gevoel van leegte en frustratie, omdat het mensen vrijmaakte van wereldse beslommeringen en hen dwong zich voortdurend op ‘het Hogere’ te richten – waartoe maar zeer weinigen, misschien alleen heiligen, gedurende langere tijd in staat zijn.
Kloosters, met al hun aanlokkelijke kanten, zijn dus geen goede utopieën – in die zin dat ze het probleem van verveling in zekere zin scheppen (buiten kloosters was er zeker in de middeleeuwen geen sprake van wijd verspreide verveling) en ze slechts voor enkelen – de Thomas Moores onder ons – een oplossing bieden.
Hoe zit het met de andere utopieën?
Brave New World
Een andere Engelse schrijver, Aldous Huxley, heeft in de jaren dertig van de vorige eeuw geprobeerd te bedenken hoe een samenleving eruit zou zien die helemaal volgens de laatste inzichten van de menswetenschappen – psychologie, sociologie en biologie – vorm zou worden gegeven. Hij projecteerde zijn fantasie zeshonderd jaar in de toekomst, omdat hij dacht dat de toepassing van deze wetenschappelijke inzichten nog ver weg was. Na de Tweede Wereldoorlog schreef Huxley dat de ontwikkelingen veel sneller gingen dan hij eerder gedacht had en een ‘Heerlijke Nieuwe Wereld’ misschien maar enkele decennia, hoogstens honderd jaar op zich zou laten wachten.
Wat is Huxley’s visioen van onze toekomst? Opnieuw: het is geen ideale wereld, maar een wereld waar we ons verstand hebben gebruikt om de orde en welvaart te maximaliseren.
Brave New World beschrijft dus een wereld die geheel beheerst wordt door technologie en wetenschap. De mensen zijn gezond en gelukkig. Oorlog en armoede bestaan niet. Die voorspoed heeft echter een prijs: zaken als liefde, trouw, gezinsleven, kunst en godsdienst bestaan niet langer, evenmin als de vrije keuze voor een individueel bestaan. Je wordt datgene waartoe je (genetisch) gekweekt bent en vervolgens opgeleid.
Hoe zit het met verveling in deze ‘heerlijke’ wereld? Die bestaat niet. Mensen kunnen elk gewenst moment een gevoel van gelukzaligheid oproepen door het slikken van de drug soma. Voor extra verstrooiing zijn er televisie, computerspelletjes en feelies, films die je behalve kunt zien en horen ook kunt voelen. Bovendien is ontevredenheid uitgebannen door conditionering tijdens de slaap, hypnopaedia, die het juiste sociale bewustzijn schept.
In zekere zin heeft Huxley dus het probleem van Barnes opgelost. In zijn wereld zijn mensen net zo gelukkig en tevreden als in de hemel, maar zonder zich te vervelen. Conditionering, verstrooiing en drugs maken het onmogelijk die verveling te voelen (behalve bij de misfits Bernard en John, die Huxley nodig had om zijn verhaal levendig te maken).
Zoals gezegd, er wordt in de nieuwe wereld echter een hoge prijs betaalt voor dit geluk. De dingen die volgens ons een mensenleven de moeite waard maken, die er echt menselijk leven van maken – liefde, vriendschap, familie, kunst, filosofie en godsdienst – bestaan niet meer.
Barnes noemt trouwens deze mogelijkheid – een tevreden mens die niets meer wil dan oneindig plezier – als optie in zijn speculatieve hemel. Omdat de hemel een kwestie is van ‘u vraagt, wij draaien’ behoort het ook tot de mogelijkheden om overgeplaatst te worden naar de afdeling van mensen die de eeuwigheid nooit moe worden. Volgens een hemel-ambtenaar willen wel vaker mensen naar die afdeling (of toestand?) worden overgeplaatst, maar niemand wil er uiteindelijk blijven. Het blijkt dat je om een ander mens te worden, letterlijk, een ander mens moet worden. En dat valt de meeste mensen toch tegen, ze zijn gehecht aan de persoon die ze vroeger waren. Dus ook de ‘hemelgenieters’ keren na een tijdje weer terug naar hun vroegere, onvervulde en verveelde zelf – om tenslotte vrijwillig de dood in te gaan.
The Walking Dead
De derde oplossing voor ons probleem van verveling in een utopie is de meest radicale. Zo radicaal, dat de meeste mensen het niet eens als een utopische variant zullen herkennen: de post-apocalyptische wereld van de Walking Dead.
In het universum van schepper Robert Kirkman is de aarde (of in elk geval de Verenigde Staten) getroffen door een virus dat doden verandert in zombies – die zich voeden met de levenden. Die dan ook weer zombies worden, die jacht maken op overlevenden. De maatschappij is in een paar maanden uit elkaar gevallen: er is geen regering meer, geen voedselvoorziening, geen communicatie.
Echter. Zoals ik in een eerder artikel schreef, maakt Kirkman in de achterflaptekst van de oorspronkelijke strip duidelijk dat deze zombie-wereld te verkiezen valt boven onze Brave New World van tv kijken, zinloos werk en onechte behoeften.
“Hoeveel uren zitten er in een dag als je niet de helft ervan voor de tv doorbrengt? Wanneer was de laatste keer dat je ECHT werkte voor iets wat je wilde? Hoe lang is het geleden dat iemand van ons echt NODIG HAD wat we WILDEN?”
En de tekst vervolgt: “De wereld van handel en lichtzinnige noden is vervangen door een wereld van overleven en verantwoordelijkheid.”
Om te besluiten met de moraal: “In de wereld waar de doden heersen, worden we gedwongen eindelijk te gaan leven.”
Je zou hieraan nog kunnen toevoegen: in een dergelijke wereld vervelen we ons ook niet meer, simpelweg omdat we elk moment in een naakte strijd om het bestaan zijn gevangen.
Dit mag dan ‘echt’ leven zijn, het is op een bepaalde manier ook de klok terug draaien naar de tijd toen we in kleine groepjes op de savanne leefden, nauwelijks beschermd tegen de elementen en tegen de roofdieren om ons heen.
En misschien mag het paradijs in het verleden liggen, zoals Thierry Baudet schijnt te denken – met dat verleden zal niemand 100.000 jaar geleden bedoelen.
Einde aan verveling is een utopie
Dus. Welke conclusie rest ons dan? Ik denk dat de mogelijkheid tot vervelen, zoals het verhaal van Barnes stelt, een onvervreemdbaar deel van de mens is. In elk geval van de moderne mens, wiens natje en droogje grotendeels verzorgd zijn.
Sommige mensen kunnen verveling vermijden door zich op Betekenis met een grote B te richten – maar het is weinigen gegeven daar volledig succesvol in te zijn. Velen kunnen verveling wegduwen door verstrooiing – tv, spelletjes, drugs – wat echter vaak zelf weer een vorm van verveling is. En soms werpt de wereld ons in een crisis-situatie – oorlog, honger, ziekte – waarin vervelen tijdelijk niet aan de orde is. Maar dat is nog geen overwinning van verveling.
Dat een utopie een einde zou kunnen maken aan verveling is zelf een utopie.
Ik denk dat we verveling hoogstens kunnen hanteren, dat we verveling dragelijk kunnen maken – door de zaken die Moore aanprijst, Huxley niet meer nodig heeft en Kirkman overbodig maakt: liefde, wetenschap, kunst, filosofie, religie.
Kortom, door overlevenskunsten.
Alleen deze zaken geven ons een moment respijt van verveling, zonder dat ze zelf weer een verkapte vorm van verveling zijn.
Maar laten we ons niet voor de gek houden: de meeste mensen komen deze kunsten niet aangewaaid, ze vergen inspanning en concentratie Ze betekenen hard werken.
Maar alles is beter dan vervelen.