Een beproefde tactiek van de voormalige Sovjet Unie om kritiek te pareren was de tegenbeschuldiging, vooral gericht tegen de Verenigde Staten: “Maar in Amerika lynchen ze negers!” Dit kwam zo vaak voor dat er in de UdSSR een heel genre van grappen rondom dit fenomeen ontstond. Een standaardvoorbeeld: een luisteraar belt Radio Moskou en klaagt dat Sovjet ingenieurs te weinig verdienen. Reactie van de presentator: “Maar in Amerika lynchen ze negers!”
De irrelevante tegenbeschuldiging is een vorm van foutief logisch redeneren. In de retorica staat het bekend als het ’tu quoque’ (‘jij ook’)-argument. Engelsen en Amerikanen spreken ook wel van ‘whataboutism’ (‘maarwatisme’). In Nederland noemen we het ook wel een ‘jij-bak’.
De vorm van dit argument is simpel: A verwijt B iets en B reageert daarop, niet door de beschuldiging te weerleggen of zelfs maar te ontkennen, maar door A ook iets te verwijten.
A: Jij hebt je niet aan je belofte tegenover C gehouden!
B: Maar jij hebt je belofte aan D gebroken!
Elke kleuter beheerst dit argument. De simpelheid ervan betekent echter niet dat volwassenen zich er niet meer van bedienen.
Een van de meest enthousiaste gebruikers van jij-bakken is Donald Trump. In de laatste maanden is het zijn gewoonte geworden om op de vele beschuldigingen vaak met een ‘but what about…’ te reageren.
Bijvoorbeeld: als critici erop wijzen dat Trumpcare vele miljoenen Amerikanen van hun ziektekostenverzekering zal beroven, valt Trump als reactie Obamacare aan: “De regering van Obama gaf in 2016 77 miljoen dollar uit om reclame te maken voor Obamacare. BAD!” En als steeds meer mensen uit zijn omgeving met verkiezingsmanipulatie door Rusland in verband worden gebracht, twittert hij: “Dezelfde Russische ambassadeur die met Jeff Sessions sprak bezocht het Witte Huis onder Obama 22 keer, vorig jaar alleen al 4 keer.”
Jij-bakken zeggen: ‘aanval is de beste verdediging’ – en het is gemakkelijk te zien waarom die tactiek zo populair is.
Wie als antwoord op een aanval de ander beschuldigt zegt daarmee eigenlijk: ik ben schuldig maar jij ook. We zijn allemaal schuldig. Het heeft daarom geen zin nader naar mijn misdrijf te kijken. Jij pot verwijt mij ketel. In het donker zijn alle katten grauw.
De tegenaanvaller waart op deze manier zichzelf vrij en krijgt een bepaalde immuniteit.
De tegenbeschuldiging lijkt op zekere wijze ook een vorm van eerlijkheid: de spreker ontkent zijn misdrijf immers niet. En het lijkt van realisme te getuigen: zijn wij niet allen zondaars?
Zeker voor een groter publiek van supporters kan de jij-bak een waardevol instrument zijn, omdat het een groep verenigt door een aanval op een gemeenschappelijke vijand.
Vrijwel alle Trump-supporters haten Hillary Clinton. Het is dan handig wanneer Trump een verdenking van samenwerking met Rusland pareert door op Russische geldgevers van Clinton te wijzen. Niet alleen leidt het de aandacht af, maar het verenigt ook zijn fans in de verontwaardiging dat Hillary de dans lijkt te ontspringen.
En de jij-bak heeft nog een groot voordeel: het kan een terecht signaal (een ’terechtwijzing’) van hypocrisie en selectieve verontwaardiging zijn. Wanneer een roker mij verwijt een sigaret op te steken, is het volstrekt logisch dat ik die kritiek, uit een mond met een sigaret erin, niet accepteer.
Op deze hypocrisie wijzen is niet alleen effectief, het is ook goed en rechtvaardig.
Pas waar de tegenbeschuldiging grond mist of erg ver gezocht is, valt het verwijt van drogreden te maken.
Het nadeel van tu quoque
Het feit dat “maar in Amerika lynchen ze negers” in de Sovjet Unie een grap kon worden, geeft ook de beperking van het ’tu quoque’-argument aan. Wanneer je het te vaak gebruikt, wordt het zelf een teken van – vermoeide – propaganda.
Maar gebrek aan effectiviteit is niet het voornaamste nadeel. Belangrijkste bezwaar is de automatische reflex waarmee de beschuldigde terugslaat (“Jij hebt een balk in je oog!” “Jij een splinter!”). Dit mag effectief zijn tegen de aanvaller, het is ook effectief tegen jezelf. Waar het namelijk tegen ‘beschermt’ is tegen het inzicht dat je een balk in je eigen oog hebt. En dat inzicht is belangrijk. Sterker, het is onmisbaar.
Mensen zijn niet goed in het accepteren van kritiek – en erg goed in het rechtvaardigen van hun eigen handelen, vooral wanneer dat door anderen aan de kaak wordt gesteld. In een tu quoque komen beide samen, in een vorm van een tegenaanval. Dat die tegenaanval onlogisch is (het misdrijf van de ander maakt mij niet minder schuldig, immers) maakt hem niet minder psychologisch bevredigend.
Geloof me, ik begrijp hoe het werkt. Als iemand zegt dat ik iets fout doe is vaak mijn eerste (stille) reactie: kijk wie het zegt! Zelfs als de kritiek gerechtvaardigd is.
Maar ik besef ook (meestal pas veel later) dat het een betere tactiek zou zijn om eerlijk naar het verwijt te kijken, om te zien of het terecht is – en zo ja, om mijn verontschuldigingen aan te bieden en/of mijn gedrag te verbeteren.
Sterker nog, het zou beter zijn de jij-bak geheel om te draaien en, wanneer ik iemand op een fout meen te betrappen, me eerst af te vragen of ik die fout niet ook zelf vertoon! Een ik-bak, als het ware.
In zijn essay over de kunst van converseren zegt Michel de Montaigne:
Wat ik bedoel is dat wanneer ons oordeel een ander beschuldigt over een bepaalde zaak, dit ons niet van een intern gerechtelijk onderzoek moet vrijwaren.
En hij voegt toe:
Als we gezonde neusgaten hadden zou onze eigen stront des te meer stinken, omdat het de onze is.
Dus wat ik voorstel is dit: wanneer onze neusgaten onaangenaam worden getroffen door de geur van andermans corruptie, moeten we onszelf eerst afvragen of wij zelf ook die geur veroorzaken. We moeten ons inbeelden dat wij een ander beschuldigen en dat die als reflex een tegenbeschuldiging maakt – en die tegenbeschuldiging dan zelf maken!
Op die manier krijgen we misschien het eerlijke interne onderzoek dat we zo vaak overslaan of te snel afsluiten.
Waarschijnlijk zullen we onze drang tot zelfrechtvaardiging daarmee niet het zwijgen opleggen, maar het is al winst wanneer die zelfrechtvaardiging tenminste voorafgegaan wordt door wat zelfbeschuldiging.
Tu quoque? Ego quoque!