Op 8 november, toen hij de Amerikaanse presidentsverkiezingen had gewonnen, hield Donald Trump zijn overwinningsspeech – de eerste toespraak van zijn presidentschap, zou je kunnen zeggen. Een volle zaal van supporters luisterde naar zijn boodschap, om nog maar te zwijgen van alle journalisten en de kijkers thuis.
De volgende dag – een dag later dan gewoonlijk – hield Hillary Clinton haar ‘concession speech’, de toespraak waarin ze haar verlies toegaf. Het was meteen ook haar laatste toespraak, want zo gaan die dingen: de verliezer neemt alleen nog het woord om het meteen weer af te staan aan de winnaar. De winnaar spreekt voortaan voor de verliezer.
Trump spreekt nu voor 300 miljoen Amerikanen. Zij moeten stil zijn, tot ze over vier jaar weer naar de stembus gaan.
Deze stilte, van de verliezers tegenover de winnaars, van de machtelozen tegenover de macht, van de ambtelozen tegenover de mensen die ambten bekleden, is door de Amerikaanse theoloog James Carse wel de stilte van gehoorzaamheid genoemd. Deze stilte betekent: ik zwijg, ik laat een ander voor mij spreken en doe wat die zegt. Een president, een koning, een paus.
Roma locuta, causa finita – Rome heeft gesproken, de zaak is klaar.
Gehoorzaamheid is stilte – is geen stem hebben. Geen recht van spreken.
Deze stilte vinden we niet alleen in de politiek, maar ook in bedrijven, in scholen, in gezinnen – overal waar iemand voor anderen spreekt. Waar mensen op de eerste plaats hun functie zijn, hun titel, hun rol.
Ironisch genoeg zijn in deze context niet alleen de verliezers stil, maar ook de winnaars. Omdat zij voor de anderen spreken, spreken ze niet langer met en tegen de anderen. Ze spreken dan eigenlijk alleen nog maar met zichzelf – en dat is geen echt spreken meer, omdat je net zomin met jezelf kunt spreken als dat je jezelf geld kunt lenen, of jezelf met een spelletje kunt verslaan. Iemand die alleen nog met zichzelf spreekt, is als iemand die in een vacuüm schreeuwt. Of als een roepende in de woestijn.
Alle gehoorzaamheid kenmerkt zich door stilte, maar niet alle stilte duidt op gehoorzaamheid. Er is ook een ander soort stilte, die Carse de stilte van verwachting heeft genoemd. In die stilte wordt spreken niet tot een einde gebracht, het is juist een stilte die spreken mogelijk maakt. Het is de stilte van luisteren.
In de stilte van luisteren nodig ik de ander uit om te spreken en wacht op zijn of haar woorden. Ik tracht een openheid te creëren waarin de ander zichzelf kan uiten, kan ontplooien – zichzelf kan worden. In die stilte heb ik afstand gedaan van alle macht, alle superioriteit. Ik ben niets meer of minder dan de ander. Ik ben alleen maar een mens.
Zoals er een stilte van verwachting is, is er ook een spreken van verwachting. Dat is een spreken dat de ander uitnodigt mee te praten, een spreken dat de ander een stem wil geven.
Zijn of haar eigen stem, niet de mijne.
Dit is duidelijk anders dan een spreken van gehoorzaamheid – van baas tegen werknemer, van deskundige tegen leek. Van “nou moet je eens even goed luisteren” en “ik leg het nog één keer uit.” (Maar ook van de mensen die vinden dat er niet naar hen geluisterd wordt, omdat ze geen gelijk krijgen.)
Dat is een spreken wat luisteren wil afdwingen, wat een bepaalde manier van luisteren wil afdwingen. Dat is een spreken waarin de reactie, als expliciete eis of impliciete verwachting, al ingebouwd zit.
Zoals gezegd, dit is een spreken wat een einde wil maken aan spreken, een spreken dat tot niemand meer gericht is. Het is spreken in een bubbel, een echokamer.
Het gebiedende spreken brengt de stem van de toehoorders tot zwijgen. Het verwachtingsvolle spreken brengt de eigen stem tot zwijgen. Dat lijkt nadelig, omdat je zo afstand doet van de mogelijkheid iets af te dwingen. Maar paradoxaal genoeg is het de enige manier om iets te zeggen.
Als ik vóór anderen spreek, spreek ik uiteindelijk alleen maar met mijzelf, en daarmee spreek ik helemaal niet meer. Maar als ik door mijn woorden de ander tot spreken breng, weet ik dat ik echt iets heb gezegd – dat mijn spreken op de juiste wijze verwachtingsvol is; dat mijn spreken op een bepaalde manier een stilte is waarin de ander gehoord kan worden.
Gelijkwaardige gesprekspartners zijn samen op zoek naar die verwachtingsvolle stilte, de stilte die niet dwingt, niet eist, niet ‘audipuleert’.
De stilte die niet machtig is, maar wel creatief. Een ‘sprekende’ stilte, waarin verklankt kan worden wat er eerst niet was. Een stilte waarin je met het hart luistert – en spreekt.
Dat ik nu in poëtische metaforen begin te spreken is niet toevallig: dit is de reden waarom wij het hebben over ‘dichterlijke vrijheid’. Niet omdat dichters alles mogen, maar omdat poëtisch spreken altijd open is, altijd vrij – en vrij spreken altijd poëtisch.
Verwachtingsvol spreken is altijd ook een gedicht.
Deze overweging werd geschreven voor de bijeenkomst ‘Luisteren’ van Overlevenskunsten op 25 november 2016 in de Thiemeloods te Nijmegen.