Opzij, opzij, opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, wij hebben ongelofelijke haast. Opzij, opzij, opzij, want wij zijn haast te laat, wij hebben maar een paar minuten tijd.
De woorden van Herman van Veen zijn intussen klassiek geworden, net als de muziek, die bij iedereen meteen in zijn of haar hoofd klinkt. Bij hoeveel beeldfragmenten zou het al op de achtergrond te horen zijn geweest?
De tekst van ‘Opzij’ komt uit 1979. Zesendertig jaar later kunnen we niet zeggen dat de wereld om ons heen minder gehaast is geworden. Het gevoel ‘haast te laat’ te zijn wordt door veel mensen gedeeld, op veel momenten in hun leven.
(Merk trouwens op hoe het woord ‘haast’ hier opduikt in de betekenis van ‘bijna’ en in zijn dubbele zin de urgentie nog versterkt.)
Wat betekent het, als iemand zegt haast te hebben?
Aan het begrip ‘haast’ zit een hele tijdsbeleving vast. En aan die tijdsbeleving weer een hele wereld.
Als ik haast heb, heb ik een doel, dat ik wil bereiken. Haast is wat anders dan snelheid: daarom is er ook zoiets als ‘haastige spoed’haast (die zelden goed is). Haast is snelheid als middel om ergens te komen.
Als ik geen doel heb, maar gewoon wat rondzwerf of aanrommel, kan ik geen haast hebben.
De drang om een doel te bereiken geeft haast het element van beroering, van agitatie, van drift, dat er onderdeel van is. Van druk, die tot het al even overheersende gevoel van drukte leidt.
Haast veronderstelt ook dat ik een doel wil bereiken op of vóór een bepaald tijdstip. Ik kan geen haast hebben als het niet uitmaakt wanneer ik ergens aankom.
Haast heb ik als de ‘deadline’ sneller dichterbij komt dan dat ik het doel nader.
Het doel dat ik nastreef kan een plek zijn, maar ook de voltooiing van een taak. In elk geval moet iets af zijn: een reis, een proces, een activiteit.
Als de bestemming en het laatste fluitsignaal nog ver weg zijn, heb ik nog geen haast. Ik kan dan, in de woorden van ‘Opzij’, “over koetjes, voetbal en de lotto praten”. En ik blijf in die ontspannen toestand zolang mijn afspraak nog ver weg is of ik in een rustig, aangemeten tempo daarheen onderweg ben.
Onrustig, gehaast, word ik als de deadline nadert of als ik in mijn voortgang word gehinderd, word opgehouden. Dan ga ik mij zorgen maken of ik het doel wel op tijd ga bereiken. Ik verhoog mijn tempo, ik ga “rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan”. Ik word vervuld van een gevoel van ‘moeten’, van druk en drukte – en ik ervaar anderen, die langzamer gaan dan ikzelf, als obstakel. “Opzij, opzij, opzij!”
Voor iets anders dan zo snel mogelijk bij mijn doel komen is er geen tijd, geen aandacht meer. “Een andere keer misschien…”
Een gehaast iemand is louter en alleen gericht op zijn of haar eigen voortgang. Voortgang wordt zo de maatstaf van elke activiteit. Snelle voortgang is goed. Langzame voortgang is slecht. En stilstand is achteruitgang.
Voor iemand die haast heeft, is tijd iets wat ‘op kan raken’. Het is een gegeven hoeveelheid, die minder kan worden.
Het beeld wat bij dit tijdsbesef hoort, is dat van de zandloper. Bovenin de zandloper zit de tijd waarin je nog iets kunt doen, de tijd die nog overblijft – en die steeds minder wordt. Onderin zit de tijd die al verstreken is, die steeds toeneemt, maar waarmee je niets meer kunt doen.
Als de zandloper net is omgedraaid, lijkt er een overvloed aan tijd te zijn en daarmee ook een grotere mate van vrijheid.
In het begin lijken er meer mogelijkheden te bestaan. Vergissingen kunnen nog worden hersteld, als iets niet werkt is er nog tijd om andere dingen uit te proberen. Fouten worden daarom ook niet zo zwaar genomen en keuzes zijn nog niet zo belangrijk.
Onze kindertijd lijkt vrijer dan onze volwassenheid, onze volwassenheid vrijer dan onze ouderdom.
Voor iemand die volgens de zandloper leeft, is vrijheid een product van tijd. Meer tijd: meer mogelijkheden, meer keuzes, meer vrijheid. Minder tijd: minder mogelijkheden, minder keuzes, minder vrijheid.
Voor de gehaaste mens is er altijd minder tijd voorradig dan hij of zij zou wensen. Er is een tekort aan tijd. Tijd is schaars en de schaarse tijd moet verdeeld worden over allerlei bezigheden, binnen en buiten het werk.
Het beste wat je met schaarse tijd kunt doen, is hem een beetje gelijk verdelen. Dat noem je dan ’een balans vinden.’
Omdat een gehaast persoon een doel nastreeft, iets af wil hebben, is tijd voor hem of haar in stukken opgeknipt. De tijd voor een bepaalde deadline en de tijd erna. De tijd waarop je begint, de tijd waarop je eindigt. Voor een gehaast iemand is elke tijd ingedeeld in periodes.
Een tweede beeld wat bij dit tijdsbesef hoort, is dat van de agenda. Het is het beeld van tijd in blokken, die stuk voor stuk gevuld moeten worden – eerst met afspraken en dan met activiteiten.
Tijd, ingedeeld in uren, wordt niet alleen beleefd, maar ook bekeken. Niet alleen vormgegeven, maar ook bijgehouden.
Agendatijd, zandlopertijd, is toeschouwertijd. Ik bedoel daarmee dat agenda’s en zandlopers altijd een publiek vooronderstellen, dat het besef van klok-tijd deelt. Zonder publieke afspraken zijn er geen uren, zijn er geen (werk)dagen.
Dit betekent ook dat ik, zo gauw ik mijn activiteit indeel in klokuren, mijzelf splits in iemand die mijn leven leeft en iemand die mijn leven van buiten bekijkt. En meet. Kloktijd verdubbelt mij: het verandert mij van speler in speler/toeschouwer.
Zo gauw ik mij als toeschouwer van mijn eigen leven opstel en mijn leven in kloktijd ga meten, ga ik meteen ook een bepaalde ‘tijdsrol’ spelen. Ik doe van alles om tegemoet te komen aan de verwachtingen die andere toeschouwers van mij hebben, en ikzelf, als toeschouwer van mijzelf, ook.
Allereerst dat ik volgens de bepaalde tijdsconventies leef. Onderscheid maak tussen werkdag en avond, werkweek en weekend. Werkjaar en vakantie. Vastliggende tijd en vrije tijd.
Er is de verwachting dat ik tijd invul, opmaak, besteed, spendeer, kortom: consumeer.
En voor zoverre ik productief ben, ben ik dat binnen bepaalde grenzen van tijd en ruimte, binnen bepaalde regels. Alleen zo kan mijn productiviteit gemeten worden – en onmeetbare productiviteit geldt niet in de wereld van de zandloper.
Spelend volgens de wetten van kalender, rooster, agenda en klok doe ik allemaal zetten, die zo snel mogelijk naar het vooropgezette doel moeten leiden. Alles wat ik doe, bekijk ik vanuit mijn doel.
Je zou ook kunnen zeggen, dat ik een script volg. Dat script dient om de toekomst zoveel mogelijk vast te leggen, om verrassingen uit te sluiten, om maximale zekerheid te bieden.
De toekomst is in zo’n script alleen maar de uitwerking van het verleden, waarbij het einde al besloten zit in het begin. In een script ga je op reis om op een op een bepaalde tijd op een bepaalde plek aan te komen – niet om rond te dwalen en je te laten verrassen.
Je speelt om geld, macht en status te verwerven, niet om het plezier van spelen zelf.
Je speelt om te winnen.
Voor de gehaaste mens is het leven een wedstrijd. Een wedstrijd met een beginstand en een eindstand. Met tegenstanders en medespelers. Met winnaars en verliezers.
In een gehaaste wereld ben je een voorloper of achterblijver, een voortmaker of treuzelaar. Je bent jong of oud, in of out, up of down. Je wordt bevriend en ontvriend. Geklikt en geliked.
Andere mensen zijn in deze wereld oftewel tegenstanders, die overwonnen moeten worden, of medespelers, die gemanaged moeten worden. Tegen de eerste groep zeggen we: “opzij, maak plaats” , tegen de tweede: “jullie moeten zus en zo handelen – rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan…”
Wat is nu het probleem met haast?
Allereerst is haast een vorm van stress. Haast is tijdsstress – chronologische stress.
Even en af en toe haast hebben is niet erg. Langdurig en vaak haast hebben wel. Daar word je ziek van, net als van chronische stress.
Verder maakt haast slachtoffers onder de achterblijvers, de mensen die niet in het vereiste tempo mee kunnen. En het schept conflicten met mensen die niet in hetzelfde tempo mee willen en, in woorden van de haasters, ‘de vooruitgang tegenhouden’.
Dat haasten grote problemen veroorzaakt, is allang bekend. Herman van Veen wist het in 1979 en Margreeth de Boer, minister van VROM, in 1997, toen ze het woord ‘onthaasting’ introduceerde.
Is ‘onthaasting’ de oplossing voor haasten? Dat hangt ervan af wat je er onder verstaat.
Er is een vorm van onthaasting, waar ik vraagtekens bij wil plaatsen: onthaasting als time management.
Deze vorm van onthaasting gaat er van uit dat je, om te onthaasten, zoveel mogelijk tijd moet overhouden. Haast en stress is uit den boze, zegt deze filosofie, maar je voorkomt die door efficiënter te werken, op tijd ‘je rust te pakken’, je concentratie te bevorderen of je aan een ‘to do lijst’ te houden. Al dan niet met behulp van een app op je telefoon of tablet.
Het motto van deze vorm van onthaasting is “festina lente” – haast je langzaam.
Het nadeel van langzaam haasten is, natuurlijk, dat het nog steeds haasten is. Alleen haasten met mate. En tijd is in deze opvatting – nog steeds – iets wat afneemt, wat steeds minder wordt en ooit op zal raken. Iets wat schaars is. Tijd is in deze optiek een luxe, die je jezelf met enige moeite kunt veroorloven. En vrij zijn is niet meer dan ‘vrij van werk zijn’ – vrije tijd hebben.
Helaas: ook deze opvatting draagt bij aan de heerschappij van de zandloper en de agenda.
Er is een tweede categorie van onthaasting die we misschien het beste kunnen omschrijven als ‘damesbladonthaasting’ – naar tijdschriften als Flow en Happinez, die vol staan met onthaasting-bevorderende praktijken. Acupunctuur, detoxen, yoga, meditatie, tai chi, tarot, feng shui, wellness. Deze vormen van onthaasting hebben als gemeenschappelijk motto “een moment voor jezelf”.
Op zich is met al deze zaken niets mis, laat dat duidelijk zijn. Als je er van opknapt: prima.
Waar ik op wil wijzen, is dat een paar dagen ontgiften of een ontspannen weekend in een ayurvedisch centrum weinig opleveren, wanneer de wereld daaromheen even giftig en gespannen blijft. En je kunt best een keer een lachmeditatie doen, maar wordt je baas daar minder humorloos van?
Onthaasting als “een moment voor jezelf” maakt haast tot een individueel probleem. Een persoonlijk knelpunt, dat kan worden opgelost door een energieblokkade op te heffen of wat gifstoffen kwijt te raken.
Deze aanpak gaat voorbij aan het feit dat haast vooral ook een maatschappelijk fenomeen is. Dat we allemaal volgens kalenders, roosters, agenda’s en klokken geleefd worden en dat het dit algemene tijdsbesef is wat tot haast en stress leidt. En dat haast en stress passen in een wereld die draait om winnen en verliezen. Om voorlopen en achterblijven. Om hollen en stilstaan.
Verbeter de wereld, begin bij jezelf, zeiden ze vroeger. Maar op een bepaalde manier kun je alleen jezelf verbeteren als je meteen daardoor ook de wereld verbetert. Niet als je die twee dingen uit elkaar haalt. Elke dag door je agenda geleefd worden en dan in een verloren uurtje even wat onthaasten: dat schiet niet op. (Merk weer op hoe vanzelfsprekend ik een ‘haast’-metafoor gebruik om succes te meten.)
Onthaasten in je vrije tijd is als een revolutie starten in je eigen salon. Meestal komt die daar nooit meer uit.
Wat we voor echte onthaasting nodig hebben, is het besef dat we daarvoor als samenleving op een andere manier met tijd moeten omgaan. En dat betekent weer dat we op een andere manier met macht moeten omgaan, anders met status, anders met geld.
Zolang tijd in onze maatschappij een schaars goed is, zelfs een luxe; zolang tijd geld is, en de tijd van de één kostbaarder dan de tijd van de ander; zolang we activiteiten steeds maar blijven beoordelen naar de hoeveelheid tijd die ze kosten; zolang productiviteit gedefinieerd wordt als zoveel mogelijk arbeid/energie/geld in zo weinig mogelijk tijd: zolang kunnen we ons onthaasten wat we willen, maar het zal weinig opleveren.
Een variant van deze tekst werd uitgesproken op de thema-avond “Overlevenskunsten: haasten” in de Thiemeloods in Nijmegen op 25 september.