Speel de muziek en lees het onderstaande.
Wat is het meest troostrijke boek uit de geschiedenis van de westerse filosofie? Daarover kan volgens mij geen twijfel bestaan: het is Die Welt als Wille und Vorstellung van Arthur Schopenhauer, uit 1818 (met een tweede deel uit 1844).
Waarom is het werk van Schopenhauer zo troostrijk? Ik denk dat het aan vier elementen te wijten is:
1. Het pessimisme. Als je jezelf verdrietig voelt heb je geen behoefte aan iemand die zegt dat het allemaal wel meevalt en dat het glas nog steeds halfvol is – het gezelschap van een zwartgallige mopperpot is dan verre te verkiezen.
Welnu, een grotere mopperaar dan Schopenhauer is er niet. Hij zal geen klacht wegwuiven, hij zal veeleer beamen dat het leven uit lijden bestaat en de wereld een tranendal is. De natuur is één groot schouwspel van strijd en wreedheid, van eten en gegeten worden. En de mens is een vat van onvervulde behoeftes, die slechts voor een moment bevredigd kunnen worden, voordat ze plaatsmaken voor nieuwe behoeftes. En als de mens even niet begeert, lijdt hij aan het gebrek aan begeerte, dat als verveling wordt ervaren.
Kijk naar het werk van onze dramatische dichters, zegt Schopenhauer: na het zogenaamde ‘happy end’ laten ze gauw het doek zakken, omdat ze wel weten dat dit geluk bedrieglijk is en niet standhoudt. En kijk naar Dante: toen hij in zijn werk de hel wilde afbeelden, hoefde hij alleen maar elementen van onze wereld te combineren. Maar toen hij de hemel moest omschrijven, kwam hij de moeilijkheid tegen dat onze wereld daarvoor geen materiaal biedt.
Voor wie lijdt, is het troostend om bij Schopenhauer te lezen dat dit lijden geheel correct en adequaat is, een juiste evaluatie van de toestand van onze wereld en het menselijk bestaan. Schopenhauer maakt het zelfs zó erg, dat je als lezer geneigd bent hem te beklagen. Kom kom, Arthur, zo erg is het allemaal niet…
2. Het systeem. Schopenhauers werk is bij uitstek systematisch, uit één stuk – zoals de Duitsers zeggen, aus einem Guss. Hijzelf claimt dat de gehele Welt als Wille und Vorstellung, met zijn twee delen van elk ruim zevenhonderd bladzijden, de uitwerking is van één idee, dat overigens al in de titel uiteen wordt gezet.
In zijn architectonische eenheid en zijn monumentaliteit biedt Schopenhauers systeem precies die vastheid en zekerheid die in de wortel tr van het woord troost zit, en die we ook terugvinden in trouw, Treue en true. Schopenhauer is, in al zijn onwrikbare zekerheid, een trouwe en betrouwbare, een ware en vaste kompaan.
3. De rol van kunst. Al is de wereld nog zo ellendig, we kunnen er tijdelijk aan ontsnappen door op te gaan in kunstwerken. Beeldende kunst toont ons, zo betoogt Schopenhauer, de onvergankelijke, eeuwige Ideeën achter onze wereld, achter de verschijnselen – en wanneer we deze Ideeën schouwen, bevrijden we onszelf uit de wereldse banden van tijd, ruimte en causaliteit. We houden dan op een lijdend, strijdend individu te zijn, maar worden een ‘helder oog van de wereld’, een vorm van ‘kennis zonder kenner’, puur object zonder een subject. Voor dat ogenblik zijn wij “aan de snode drang van de wil onttrokken, wij vieren de sabbat van het tuchthuiswerk van het willen; het rad van Ixion staat stil.”
Zoals dit citaat al duidelijk maakt, is Schopenhauer zelf een groot stilist, één van de grootste schrijvers uit de geschiedenis van de filosofie – en de Welt als Wille und Vorstellung is zelf een groot en daarom bevrijdend kunstwerk.
Voor muziekliefhebbers – en welk mens is dat niet? – biedt Schopenhauer nog een extraatje. Hij argumenteert dat muziek niet, zoals de andere kunsten, de eeuwige Ideeën weergeeft, als overbruggingen, tussenstadia, tussen Wil en verschijnselen, maar dat muziek een directe openbaring, (een toonbeeld), is van de Wil zelf – een tweede wereld naast die van de verschijnselen. In muziek komt het diepste wezen van de mens en van de natuur tot uiting en muziek luisteren is daarom een soort ‘onbewuste metafysica’.
4. De verlossing. Naast de tijdelijke verlossing van kunst en muziek predikt Schopenhauer ook een permanente vorm van verlossing. De ene weg daartoe is die van de wijze – degene die ziet hoe de wereld in elkaar zit en vervolgens door ascese, door het opzettelijk breken van de Wil, door de wereld te verzaken, een toestand bereikt van totale overgave en berusting. Van Resignation of gelatenheid.
Schopenhauer weet ook wel dat deze weg voor weinigen is weggelegd. Maar er is nog een weg, legt hij uit: die van het lijden. Wie zijn eigen lijden omhelst, al is het maar in het uur van de dood, bereikt dezelfde uitdoving van de wil als de heilige die twintig jaar op een pilaar doorbrengt – en daardoor ook dezelfde verlichting of extase, die we alleen maar in negatieve termen, als een soort Niets kunnen omschrijven.
Als dat niet troostend is: door je verdriet te omhelzen, kun je er los van komen. Door het gelaten te ondergaan, word je bevrijd van de slavernij van de Wil en los je vanzelf op in het grote, gelukzalige Niets.
Laat los, laat los, zegt Schopenhauer, zoals een melodie die een tijdje langs tonica en dominant is gewandeld, maar tenslotte weer in de grondtoon terugkeert en verzinkt in een alles oplossend slotakkoord.