Eén ding is de afgelopen weken duidelijk geworden: grootverdieners spreken niet dezelfde taal als mensen die een modaal inkomen genieten. Een ton salarisverhoging is voor de ene groep een compensatie na drie jaren inleveren – voor de andere een voorbeeld van graaigedrag. Een bonus van een miljoen is voor de ene groep een beloning voor bovenmatig presteren – voor de andere een aanmoediging tot bovenmatig riskeren.
Deze bijkans Babylonische spraakverwarring zien we steeds optreden wanneer twee factoren samen optreden: een hoog inkomen voor een bepaalde functionaris en een omgeving waarin het om gelijkheid draait. Bijvoorbeeld een tv-presentator bij een publieke omroep, een bankier bij een bank in overheidshanden, of een bestuurder bij een woningcorporatie. In die situaties botsen twee manieren van denken en spreken op elkaar.
De eerste manier van denken is die van de ‘morele wereld’, de sfeer van gelijkheid en wederkerigheid. In economische zaken: gelijke beloning voor gelijke prestatie. In communicatie: openheid en waarheid. In conflictsituaties: oog om oog, tand om tand. In machtsverhoudingen: one person, one vote. In het beleven van het succes en geluk: dit is verdiend, ik heb er hard voor gewerkt. In de ervaring van tegenslag: het tij zal een keer keren, er moet een reden zijn dat ik ziek ben.
De tweede manier van denken is die van ‘de markt’. Deze wereld draait om prijzen, niet om waarden. Niet om delen, maar verdelen. Marktwerking draait om relatieve inbreng – aandelen, commissies, premies – en navenante opbrengst – dividenden, winstaandelen, uitkeringen, pensioenen. Het gaat om uniciteit en vervangbaarheid, om beschikbaarheid en schaarste. Om risico en winst (of verlies). Om reclame en marketing.
Een rechtgeaarde marktdenker ziet succes en tegenslag in termen van waarschijnlijkheid: je hebt geluk of pech.
Niet: ik heb deze loterij terecht gewonnen, maar: zo is het balletje nu eenmaal gerold. Niet: ik heb dit salaris verdiend, maar: ik heb voor dit salaris onderhandeld.
Wat de zaak ingewikkeld maakt is dat mensen nooit alleen maar marktkooplui zijn, maar ook morele wezens. En nooit alleen morele wezens, maar ook marktklanten. Dus zijn mensen geneigd om de verschillende denk- en spreekwijzen door elkaar te gooien. Gerrit Zalm probeerde de laatste weken de loonsverhoging van zijn collega’s te verdedigen, maar als een goede econoom weet hij natuurlijk ook wel dat er geen rechtvaardiging is voor een salaris van tien, twintig of vijftig keer modaal. Het is simpelweg een functie van marktwerking. Als marktgemeenschap betaalt onze maatschappij bestuurders een bepaald salaris. Dat salaris heeft niks te maken met wat zij ‘waard’ zijn – niet moreel en ook niet economisch, omdat er nooit een evenredig verband is aangetoond tussen de hoogte van topsalarissen en de prestaties van de bedrijven die ze betalen.
Iemands loon is gewoon wat we iemand op een bepaald ogenblik toekennen, niet meer en niet minder. Vergelijk het met een voetbalwedstrijd: een doelpunt is niet de noodzakelijke consequentie van ‘goed spel’ en de best voetballende ploeg hoeft de wedstrijd niet te winnen. Een doelpunt valt of valt niet, een wedstrijd wordt gewonnen of verloren. Verdiend of onverdiend, dat doet er uiteindelijk niet toe. Een voetbalwedstrijd is niet ‘eerlijk’.
Als ABN-Amro bestuurders een loonsverhoging krijgen is dat ook niet eerlijk of oneerlijk, net zomin als het fair of unfair is als die weer wordt teruggedraaid. Zo werkt de markt gewoon. Wat dit geval apart maakt, is de invloed van de ‘politieke markt’. Maar het had ook de arbeidsmarkt kunnen zijn: zo brachten cao-onderhandelingen KPN-topman Eelco Blok ertoe zijn bonus terug te geven. En als een massale opzegging van ABN-klanten de top tot het terugdraaien van de loonsverhoging had gedwongen, was dat dan ook ‘oneerlijk’ geweest?
Grootverdieners hebben de neiging om twee betekenissen van ‘verdienste’ door elkaar te halen. Omdat ze een hoge vergoeding krijgen, denken ze zelf dat ze ook een daarbij passende prestatie hebben geleverd. Omdat ze veel verdienen, denken ze dat ze het verdienen. Maar het ene heeft niets te maken met het andere.
Om nog eens een voetbalvergelijking te maken: ‘verdient’ Christiano Ronaldo het om honderd keer zo veel te krijgen als Johan Cruijff? En verdiende die het om het honderdvoudige van Faas Wilkes te toucheren? En die, om een veelvoud te ontvangen van zijn amateur-voorgangers, die het voor een onkostenvergoeding deden?
Het enige antwoord is: ze voetbalden allemaal in verschillende omstandigheden, in verschillende markten.
Denken grootverdieners dus slordig wanneer ze marktmechanismen verwarren met morele argumenten – hetzelfde zien we bij hun critici. Iemand die vindt dat een topvoetballer, tv-presentator of ziekenhuisbestuurder ‘teveel’ verdient, vergeet dat deze mensen hun werk doen in een omgeving die in elk geval gedeeltelijk een markt is, en dat ze hun salaris dus ook niet waard hoeven zijn. Waard of niet waard, dat is niet het enige wat ertoe doet. Belangrijker is, of we het er voor over hebben. En dat heeft weer te maken met wat we willen investeren en wat we aan opbrengsten verwachten; of iets gezien wordt als uniek of schaars; of er om iets gestreden wordt of niet; of we alle benodigde informatie hebben (zoals bij schaken) of niet (zoals bij poker).
Ik wil niet zeggen dat morele argumenten geen rol mogen spelen in economische discussies. Integendeel, economie zou zijn pretentie om een waardenvrije wetenschap te zijn, moeten loslaten, en zich op haar ethische karakter moeten bezinnen. Zoals Adam Smith het gewild zou hebben.
Wat echter niet helpt, is economie en moraal lukraak door elkaar gooien. Economische kwesties alleen nog in morele termen bespreken, of de economische werkelijkheid als weerspiegeling van morele verdienste zien.
De ene verdienste is de andere niet.