Recentelijk heb ik op deze plek meerdere malen geschreven over de notie van hamartia, het begrip uit Aristoteles’ analyse van tragedies. De tragische held, zo luidt deze analyse, komt in een tragische situatie terecht omdat hij of zij een fataal gebrek aan kennis heeft, aan inzicht, aan ervaring. De held(in) koestert een bepaalde misvatting, maakt een redeneerfout of laat zich beïnvloeden door foutieve vooroordelen.
Ik heb daarbij beschreven hoe elke tragedie begint als een melodrama – een plot met een bepaalde hamartia waarin de held(in) verstrikt raakt tot hij of zij er niet meer uit weet te komen. Oedipus maakt jacht op het monster dat Thebe bedreigt tot hij erachter komt dat hijzelf het monster is. Macbeth moordt erop los totdat hij koning van Schotland is, maar heel Schotland tegen zich in het harnas heeft gejaagd. Kapitein Ahab offert alles op aan de jacht op de witte walvis, totdat hij alles wijt is geraakt. Agamemnon maakt zichzelf wijs dat hij naar een liefhebbend echtgenote terugkeert, terwijl zij vanwege zijn offer van hun dochter zijn dood beraamt. Faust sluit een pact met de duivel om een gelukkig leven te krijgen, en een eeuwigheid in ongeluk door te brengen.
Mensen volgen melodramatische plots en raken in tragedies verzeild, waar ze op een gegeven moment inzien dat ze een fatale vergissing hebben begaan. Maar dan is het te laat.
Komedies beginnen ook met een hamartia, maar hier komt er op tijd een verlossend inzicht, meestal van buiten, waardoor de hoofdpersonen een tragisch lot ontlopen. De kluwen wordt ontward, de duisternis verdwijnt en het leven gaat verder.
Omgaan met de dood
Ik heb eerder ook betoogd dat mensen op de eerste plaats verhalende wezens zijn, dat wij de soort homo narratans vormen, en dat (zelf)vertelde verhalen de kern van ons leven vormen.
Als dat zo is zou het logisch zijn als onze verhouding met de dood ook bepaald wordt door de zeven grote plots: de melodramatische (Het Monster Overwinnen, Vodden Tot Vermogen, Reis en Terugkeer, Queeste en Wedergeboorte) en de non-melodramatische (Tragedie en Komedie). Daarbij zou dan ook verwacht kunnen worden dat de omgang met de dood grotendeels gekleurd wordt door de melodramatische hamartiae: het monster staat buiten ons, succes = geluk, het doel heiligt alle middelen, je kunt terug naar het begin, en er bestaat zoiets als blijvend volmaakt geluk.
Waarom zijn dit misvattingen? Het Monster Overwinnen miskent dat het monster in jezelf zit en dat de Ander niet alleen een monster is, maar ook een mens. En jouw partij bevat niet alleen helden, maar ook schurken, zoals de andere partij niet alleen uit verraders bestaat, maar ook integere lieden telt. De misvatting van Vodden Tot Vermogen is dat het vergaren van rijkdom, macht en status niet alle problemen oplost en geen geluk garandeert. Ja, wel bij een melodramatische auteur als Charles Dickens, maar niet in werkelijkheid. Er is geen einde waarbij de strijd definitief voorbij is, je voorgoed een winnaar bent. Een Queeste brengt als nadeel met zich mee dat mensen zich kunnen blindstaren op het doel en kunnen vergeten dat er andere zaken zijn. Het doel heiligt namelijk niet alle middelen en niet alles is middel tot een doel (mensen niet, namelijk). Bovendien kan een queeste averechts uitpakken (Moby Dick!) of het bereiken van een doel kan achteraf toch niet de moeite waard blijken. Met andere woorden: het Gulden Vlies is vaak niet van echt goud en in het mislukken van de queeste bereik je vaak een ander, onverwacht doel. Bij Reis En Terugkeer, die queeste waarbij Thuis het doel is, vergeten we dat Thuis na die reis nooit meer hetzelfde kan zijn. Jij bent veranderd, thuis is veranderd (dat bedoelde Thomas Wolfe met zijn beroemde You can’t go home again). De tijd gaat nu eenmaal slechts één kant op en niets blijft bij het oude. Dit probleem geldt ook voor het conservatieve streven om het verleden te herstellen (Make America Great Again): dat herstel is een illusie. En: de terugkeer naar huis is nooit definitief, alleen het begin van een nieuwe reis. Tenslotte: een Wedergeboorte is een een verlangen dat misschien slechts voor een moment te realiseren valt. Het religieuze karakter van dit plot geeft al zijn beperking aan: het is maar zeer de vraag of een dergelijke wedergeboorte haalbaar is in dit leven, of alleen in de eeuwigheid, of in een mythische glimp daarvan. In elk geval is een wedergeboorte geen realistisch doel voor een natie, een cultuur of een samenleving. Zie ook het vorige punt. En hoewel een schurk een held kan worden, en een verliezer een winnaar: in die held zit ook weer een schurk, en in die winnaar een verliezer.
Zien we bovenstaande hamartiae ook terug als we onze omgang met de dood bekijken? Ik denk het wel.
De dood als Monster (als de Dood)
Om te beginnen wil ik de neiging behandelen om de dood de gedaante van een monster te geven. Denk aan een bemantelde figuur met een zeis of een wandelend skelet (dan wel een wandelend skelet in een mantel met een zeis). Of een schaakmeester, zoals in Ingmar Bergmans Zevende Zegel. Een variant hierop is de verschijning van een monster dat misschien niet identiek is aan het abstracte begrip ‘dood’, maar dat in zijn nietsontziende, onpersoonlijke en moorddadige karakter daar nagenoeg mee samenvalt: de vampier, de grote witte haai. Zombies, draken, aliens. Demonen.
De clou van al deze personificaties is dezelfde: als we van de dood een monster kunnen maken, de Dood, die ons achtervolgt en tracht te vangen, dan bestaat er in principe een mogelijkheid om aan dat monster en aan de dood te ontsnappen. We kunnen ons misschien verstoppen, of ergens heen vluchten waar de Dood ons niet kan vinden (maar ga niet naar Ispahaan!). We kunnen het monster misleiden, afschrikken, verwonden – misschien zelfs doden. We kunnen anticiperen op de bedoelingen van het monster en ons uit de gevarenzone begeven.
In feite geldt hierbij: als de dood een vijandige bedoeling heeft; als die het persoonlijk op ons gemunt heeft – dan kunnen we dat plan verijdelen, dan kunnen we de Dood te slim af zijn.
Dit geldt zelfs als de Dood een onzichtbare noodlottige kracht in het universum is, zoals in de horror films van de Final Destination franchise. Toegegeven, de tieners die de Dood een tijdje weten te ontlopen leggen uiteindelijk allemaal het loodje – en de visioenen die hen een tijdelijke uitweg bieden zijn misschien door de Dood zelf gezonden – maar toch voeden de films het idee dat aan een Dood als roofdier te ontkomen valt.
De Dood als monster zien we ook in risicovol gedrag – vooral van pubers – waarmee de Dood wordt uitgedaagd, uitgelokt en getrotseerd. De boodschap is hier: ik ben jong en sterk – jij, Dood, krijgt mij toch niet te pakken! Horrorfilms zijn milde vormen van dergelijk ’tartingen’: de Dood wordt in zekere zin onschadelijk gemaakt door hem buiten onszelf af te beelden en te zien hoe hij anderen te grazen neemt. Maar ons niet!
Bottom line: natuurlijk is een belichaamde dood angstaanjagend, maar nog altijd niet zo angstaanjagend als het idee dat we, vanaf onze geboorte, onze eigen dood in ons dragen. Zoals de Letse dichter Jaan Kaplinski het formuleert: “De dood zit van binnen. Geboren – groeit samen met ons.” Maar dat willen wij niet, wij willen dat de Dood iets buiten ons is. Net als het Monster.
De vooronderstelling van het bestaan van een Monster is dat het monster buiten ons bestaat. Het monster heeft niks met ons te maken, het is de absolute ontkenning en tegenstelling van ons. Op een bepaalde manier is het deze tegenstelling, deze ‘uitgrenzing’, die iets tot een monster maakt. Wanneer we iets in ons toelaten, wanneer we erkennen dat iets tot ons behoort, geven we aan dat het geen monster kan zijn. Het is de afstand die het monster maakt.
Wanneer we de dood op afstand zetten, bijvoorbeeld als we stervenden verbannen naar ziekenhuizen en doden naar begraafplaatsen en crematoria, dan maken we van de dood ook een monster, of tenminste van de doden. Paradoxaal genoeg doen we dat ook wanneer we de dood reduceren tot iets non-persoonlijks als een reeks van – vermijdbare – oorzaken (doodsoorzaken). Iedere dood heeft immers een oorzaak: ziekte, een ongeluk, moord… Het enige wat we hoeven te doen om de dood te ontlopen is dan die oorzaak aanpakken – door voorzichtiger te zijn, de noodzakelijke hygiène in acht te nemen, de moordenaar op te sluiten. Elke doodsoorzaak kan, op zich genomen, worden vermeden, afgeweerd, verslagen. Dus kan ook de dood worden verslagen.
Hoe begrijpelijk deze notie ook is, hij is uiteindelijk een misvatting. Een hamartia. De dood kan niet worden overwonnen, in de zin dat we niet sterven. De dood is geen Monster, hij is een onderdeel van ons leven, een deel van ons. We kunnen hem niet afschudden, niet te slim af zijn. Niet doden. Mensen zijn nu eenmaal sterfelijk. Ten dode opgeschreven. En elke ontkenning van dat feit is een hamartia en kan alleen tot een tragedie voeren.
Volgende week twee andere misvattingen: succes = onsterfelijkheid en onsterfelijkheid is een haalbaar doel van een queeste.