In 1986, tijdens de wereldkampioenschappen voetbal in Mexico, maakte de Argentijnse aanvoerder Diego Maradona tegen Engeland een overduidelijk ongeldig doelpunt, door de bal met zijn hand in het doel te slaan. In de nasleep van de wedstrijd weigerde Maradona, ondanks alle bewijs, toe te geven dat hij hands had gemaakt. Het doelpunt was, zo zei hij, gemaakt door ‘de hand van God’.
In de afgelopen week, na de mislukte aanslag op Donald Trump, is die hand veelvuldig aangewezen als de reden waarom het schot van Thomas Matthew Crooks slechts Trumps oor heeft geschampt. En niet in de ontwijkende, half ironische wijze waarop Maradona die hand ter sprake bracht.
Op de republikeinse conventie in Milwaukee refereerde een reeks van sprekers aan Trumps ontsnapping als een ‘wonder’, waarbij God of diens engelen de kogel hadden doen afwijken of Trump net op tijd zijn hoofd hadden laten draaien.
Zoals senator Tim Scott:
Als je je voor zaterdag niet in wonderen geloofde, dan kun je daar nu maar beter mee beginnen. God zij dank dat we in een land leven dat nog steeds gelooft in de Koning der Koningen, de Heer der Heren, de Alfa en Omega. Onze God redt nog steeds. Hij maakt los en bevrijdt. Want op zaterdag kwam de duivel naar Pennsylvania met een geweer in zijn handen. Maar een Amerikaanse leeuw richtte zich op.
En het internet stond razendsnel vol met afbeeldingen als deze:
En deze:
Of deze, van de Amerikaanse vlag bij Trumps verkiezingsbijeenkomst, die door de wind in de vorm van een engel was gedraaid…? Deze beschermengel zou Trump op het beslissende moment hebben bijgestaan.
Religie
De Amerikanen die in het overleven van Trump allemaal een daad van God zagen, waren (en zijn) vervuld van geloof. Specifiek geloven ze dat bepaalde uitkomsten, zoals het mislukken van de aanslag, gelezen kunnen worden als tekenen van Gods wil. Een terroristische schutter wilde Trump doden; hij miste; dus kennelijk wilde God dat Trump niet dood ging.
Gelovigen als deze (er zijn ook andere, daar kom ik later op terug) geloven niet dat de wereld beschreven kan worden als een, in principe voorspelbaar en kenbaar, proces van oorzaak en gevolg. Er gebeurt A, en dan treedt B op. Op A (ik laat de bal los) volgt onherroepelijk B (de bal valt naar beneden). Er zijn wetten, in dit geval die van de zwaartekracht, die regelen welke gebeurtenissen elkaar kunnen opvolgen.
Voor gelovigen is dit niet het hele plaatje. Er is voor hen altijd ruimte voor een uitzondering, voor een ingrijpen door een goddelijke macht, die de natuurwetten ter zijde kan schuiven en voor een wonder kan zorgen.
In zekere zin is dit, voor wie in God gelooft, een logische stap. Als God almachtig is, kan Hij immers ook de natuurwetten buiten werking stellen. De vraag is echter wel waarom Hij dat zou doen.
Op die vraag hebben de meeste gelovigen een pasklaar antwoord: het paste in Gods plan. God wilde Trump niet dood, omdat Trump een taak te vervullen heeft. Voor ons, die dat plan niet kennen, kan Gods ingrijpen absurd overkomen: waarom spaarde hij op 13 juli dan wel Donald Trumps leven en niet dat van brandweercommandant Corey Comperatore, die geraakt werd door een dodelijke kogel toen hij zijn familie trachtte te beschermen? Dat lijkt een vreemde keuze van God (net als, om maar een ander voorbeeld te noemen, het laten mislukken van enkele aanslagen op Hitler).
Het probleem van Gods keuzes (massamoordenaars sterven op hoge leeftijd in hun bed, baby’s worden in de couveuse getroffen door een bom) heeft een hardnekkige geschiedenis onder de theologische aanduiding van Theodicee – letterlijk de rechtvaardigheid van God. Over dat probleem hebben theologen en filosofen zich eeuwen, nee millennia, het hoofd gebroken. En zoals de huidige discussie tussen aanhangers en tegenstanders van ‘God saved Trump’ toont, zijn we niet dichter bij een oplossing dan Job en zijn vrienden in het gelijknamige bijbelboek.
Ik denk dat we in Job wel wat aanknopingspunten kunnen vinden om de zaak in een nieuw licht te zien.
Job
Een korte samenvatting van het boek Job (zonder de proloog in de hemel, die al een – beperkt -antwoord geeft op de vraag waarom God Job overlaadt met lijden):
Job is tegelijk de meest godvruchtige als de meest welvarende man in het land Uz. Hij heeft zeven zonen en drie dochters, zevenduizend stuks vee, drieduizend kamelen, vijfhonderd span runderen, vijfhonderd ezelinnen en een grote slavenstoet. Hij is de rijkste man in het Oosten.
Dan raakt Job als bij toverslag alles kwijt: Sabeeƫrs roven zijn runderen en ezelinnen, zijn knechten worden vermoord. Hemelvuur verbrandt zijn schapen. Drie bendes van Chaldeeƫn stelen zijn kamelen. En het huis van zijn oudste zoon stort ineen door een storm en doodt al zijn kinderen.
Toen stond Job op, scheurde zijn mantel en schoor zijn hoofd; daarop wierp hij zich ten aarde, boog zich neer en zeide: Naakt ben ik uit de schoor mijner moeder gekomen, naakt zal ik daarheen weder keren. De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd. In dit alles zondigde Job niet en schreef God niets ongerijmds toe. (Job, 1:20-22)
Hiermee zijn Jobs beproevingen echter niet ten einde. Job wordt geslagen met boze zweren, van voetzool tot hoofdeinde.
En hij nam een potscherf om zich daarmee te krabben, terwijl hij neerzat in de as.
Drie vrienden van Job horen van zijn ongeluk en komen hem beklagen en troosten. Zeven dagen en nachten zitten de vier bijeen, zonder te spreken. Dan begint Job zich te beklagen en ontspint zich een gesprek, zoals nu nog tussen gelovigen plaats zou kunnen vinden – over wat er gebeurd is en waarom God dat gewild heeft.
De eerste vriend, Elifaz, haalt het principe aan dat God niemand onschuldig laat lijden: “Bedenk toch: wie kwam ooit onschuldig om,/en waar werden oprechten verdelgd?” En als het mag schijnen dat iemand zonder schuld wordt getroffen, bedenk dan ook hoe vaak God een mens goed doet: “Want Hij verwondt en Hij verbindt,/Hij slaat en zijn handen helen.”
Ook de tweede vriend, Bildad, onderstreept dat God rechtvaardig is. Wanneer de vrome wordt getroffen, kan dat alleen maar tijdelijk zijn: “Eens zal hij uw mond vervullen met gelach/ en uw lippen met gejuich.”
Job antwoordt hierop dat Gods handelen nogal willekeurig lijkt en geen verschil maakt tussen goed en kwaad: “… al was ik onschuldig, Hij zou mij schuldig verklaren./ Ik ben onschuldig, ik tel mijzelf niet./Ik geef mijn leven ervoor prijs,/ Het is alles enerlei, daarom zeg ik,/ de onschuldige en de schuldige verdelgt Hij.”
Hiertegen brengt de derde vriend, Zofar, in dat niemand God kan doorgronden, maar dat degene die zijn handen naar God uitstrekt, gered zal worden: “Klaarder dan de middag zal het leven rijzen;/ zij het nog zo donker, het zal worden als de morgenstond.”
Job werpt tegen dat Gods wegen niet alleen ondoorgrondelijk zijn, ze zijn zelfs onbegrijpelijk. De onschuldige Job is getroffen door rampspoed, terwijl de goddelozen floreren: “Vredig staan de tenten der geweldenaars/ en veilig zijn zij die Gods toorn prikkelen.” Daarom eist hij dat men hem zijn zonden meedele: “Hoevel zijn mijn ongerechtigheden en zonden?/ Maak mij mijn overtreding en zonde bekend.”
Elifaz wijst hem terecht: in de ogen van God is geen mens zonder zonde: “Wat is de sterveling dat hij rein zou zijn,/ en dat wie uit een vrouw geboren is, rechtvaardig zou wezen?” En goddelozen worden wel degelijk gestraft, omdat ze in angst leven, wetende dat hun gerechte straf hun niet zal ontgaan.
En Zofar bevestigt dit: “Voorzeker, het gejubel der goddelozen duurt kort,/ en de vreugde der godvergetenen slechts een ogenblik.”
Job spreekt hen tegen: goddelozen blijven in leven en worden oud, nemen zelfs toe in kracht. Terwijl God het leed van de verdrukten negeert: “Uit de stad stijgt het gekerm van stervenden op/ en roept de ziel van gewonden om hulp,/ doch God slaat geen acht op het gebed.”
Op dit punt van de discussie mengt zich een toehoorder, Elihu, in het debat. Hij leest Job de les – zijn lijden is een boodschap van God, die op allerlei manieren kan spreken: door het woord, maar ook via een droom of ‘smart’ of ‘strijd in zijn gebeente’. Bovendien is God nooit onrechtvaardig, hij “doet ieder ondervinden naar zijn wandel.” En als we denken: waarom ben ik rechtschapen geweest, als ik niet beter af ben dan wanneer ik had gezondigd, dan moeten we ons realiseren dat onze rechtvaardigheid niets toevoegt aan God en onze zonden Hem niets afnemen – goddeloosheid en gerechtigheid raken slechts mensen. Plus dat onze ellende niet zinloos is: het maant ons aan onze zonden te overdenken en zet ons aan tot bekering: “Juist door zijn ellende redt Hij de ellendige,/ en door de verdrukking opent Hij hun oor.”
Elihu’s maning sluit de discussie af, want dan spreekt God tot Job – vanuit een storm.
(wordt vervolgd)