De vorige week ben ik begonnen met een disputatio over de kwestie wolf, en over de vraag of wolven zich in Nederland moeten kunnen vestigen – of dat we ze (op een of andere manier) moeten verjagen. We waren gebleven bij een eerste reeks van tegenargumenten tegen de redenen om wolven te verjagen (tegen-tegen, dus vóór de wolf).
De anti-wolf argumenten waren te verdelen in zes categorieën:
– ze veroorzaken grote schade
– ze passen niet in een dichtbevolkt land als Nederland
– ze zijn indringers uit Oost-Europa
– ze veroorzaken angst onder mensen
– ze worden alleen verdedigd door stadsbewoners, die er zelf geen last van hebben
– ze roeien de nuttige moeflons op de Veluwe uit
De anti-wolf argumenten werden beantwoord door enkele tientallen tegenwerpingen. Die tientallen tegenargumenten zou ik hier eigenlijk weer stuk voor stuk moeten behandelen om te kijken of ze omver kunnen worden geworpen, maar dan zou ik het bij een paar korte schetsen en steekwoorden moeten laten. Terwijl je in een goede disputatio ook wat meer ruimte zou moeten nemen om een redenering in verschillende stappen te volgen (of te ‘ontvolgen’).
Daarom doe ik argumenten 3 t/m 6 hier kort af, om meer ruimte te houden voor de meest serieuze problemen: de door de wolf veroorzaakte schade en de fundamentele vraag of een dergelijk roofdier thuishoort in Nederland.
Pro wolf
Vóór de wolf lijkt te spreken dat argumenten 3, 4, 5 en 6 niet heel erg sterk zijn. Wolven zijn allereerst natuurlijk geen indringers uit Oost-Europa, maar inheemse dieren die hier duizenden jaren geleefd hebben tot ze in de 19e eeuw werden uitgeroeid. Dat ze angst veroorzaken onder mensen (het zogenaamde ‘Roodkapje-syndroom’) kan waar zijn, maar die angst is grotendeels onterecht – en vooralsnog geen hindernis voor massale menselijke aanwezigheid in natuurgebieden. Misschien zouden mensen juist nog wat banger voor de wolf moeten zijn, dat komt de rust in onze natuur ten goede. Verder is het onderscheid tussen stadsbewoners en plattelanders in Nederland onhoudbaar, daarvoor doordringen stad en platteland elkaar teveel. Anti-wolf activisten betogen vaak dat Nederland te klein is voor de wolf. Wel, het is zeker te klein om verschil te maken in belangen tussen stad en platteland, randstad en ‘provincie’.
Tenslotte de moeflons. Zeker, voor de directie van Nationaal Park De Hoge Veluwe is het sneu dat de kudde in recordtempo door wolven is gedood, maar het is niet duidelijk waarom recent geïmporteerde bergschapen de voorkeur verdienen boven inheemse en op natuurlijke weg teruggekeerde roofdieren. Ook al zijn de moeflons een geldbron vanwege hun vlees voor menselijke consumptie en al zijn ze goedkope landschap-beheerders.
Dus. Voorlopig staat de zaak van de wolf er goed voor. Maar. De meest serieuze tegenargumenten, 1 en 2, moeten nog worden behandeld.
Schade
Het eerste serieuze probleem met de wolf is de schade die het dier veroorzaakt, vooral onder schapen. Het groeiende aantal wolven betekent bovendien dat die schade rap aan het stijgen is.
Schapenboeren gebruiken nog steeds niet de subsidies die beschikbaar zijn voor de aanschaf van wolfwerende hekken. Dus zullen de meest recente cijfers, dat bij 97 procent van de aanvallen geen hek geplaatst was en dat bij de overige drie procent dat hek mankementen vertoonde, nog wel kloppen. Bij de bescherming van het vee valt dus nog een wereld te winnen, lijkt het. Zeker als je ook meer herders zou aanstellen en meer getrainde herdershonden zou toevoegen.
Tegen deze tegenargumenten valt echter ook wel wat in te brengen.
Herders zouden kuddes kunnen beschermen, maar herders zijn duur. Bovendien kost het twee jaar om ze op te leiden en bij de zoektocht naar herders heb je te maken met een krappe arbeidsmarkt.
Een soortgelijk probleem heb je bij herdershonden. Slechts enkele rassen zijn hier, qua grootte en agressiviteit, bruikbaar voor en die zijn duur, een paar duizend euro. Plus dat het jaren kost ze te trainen.
Dan de meest betaalbare en ‘schaalbare’ oplossing: hekken. Sommige deskundigen hebben de neiging de effectiviteit daarvan de overschatten. Wolven hebben zich capabel getoond om over hekken heen te springen of er onderdoor te kruipen (of zich door een dassentunnel te wurmen!). Een altijd werkzaam hek bestaat niet. En wat het grootste probleem is: als we Nederland vol hekken gaan zetten om de wolf tegen te houden, belemmeren we ook de trek van dieren als herten, reeën en dassen, die nu via weidelanden van natuurgebied naar natuurgebied trekken. Bij een grootscheepse toename van dichte wolfwerende afrasteringen wordt hun migratie verhinderd (en zullen waarschijnlijk vele dieren in de hekken verstrikt raken). Het gehele Natuurnetwerk Nederland, met al zijn opgekochte landerijen en kostbare ecoducten, wordt zo vernietigd.
En bij het gebruik van hekken zijn er voor de boer nog grote verborgen kosten: het hek zelf wordt dan weliswaar vergoed, maar niet de arbeidsintensieve (ver)plaatsing.
Versnippering
Wat uit bovenstaand argument al blijkt: de natuur in Nederland is sterk versnipperd en het is maar de vraag of de natuurgebieden groot genoeg zijn om wolvenroedels te onderhouden. Ja, de Veluwe waarschijnlijk wel: vandaar dat we hier zeven roedels vinden. Maar op de Utrechtse Heuvelrug, in Midden-Drenthe en de Drents-Friese regio waarschijnlijk niet. Daarom kiezen de wolven daar voornamelijk vee als prooi. (Ook in een Veluwse gemeente als Ede zijn overigens huisdieren als pony’s doodgebeten.) En het punt is: we kunnen de wolven niet buiten die te kleine habitats houden, en ook niet buiten de tussenliggende landerijen met vee. Tenzij we dus overal hekken gaan neerzetten, met alle nadelen van dien.
Wie de wolf in Nederland accepteert, accepteert dus ook heel veel dierenleed. En een groeiende kans dat er op een gegeven moment menselijke slachtoffers gaan vallen, omdat opportunistische wolven steeds meer in de menselijke omgeving, bij onze huisdieren, zullen komen. Ze zullen, net als hun voorouders die zich tot honden hebben ontwikkeld, steeds minder schuw tonen en steeds vaker in onze directe nabijheid opduiken.
Dit samen lijkt te pleiten voor een bepaalde mate van ‘beheer’, dat wil zeggen het reguleren van de wolvenstand, landelijk of tenminste in bepaalde gebieden. Door ze af te schieten of misschien door ze op een andere manier weg te houden (in Gelderland heeft de rechter toestemming gegeven in sommige gevallen een paintball-geweer te gebruiken).
We kunnen natuurlijk geen hek om Nederland zetten (of om Friesland!) maar we kunnen de nadelen van wolven zo wel onder controle houden.
Herwildering
Op beide ’tegenwolfse’ argumenten valt een antwoord te verzinnen, en dat antwoord geldt voor beide problemen, de schade en de ruimte. We zouden in Nederland meer ruimte aan de natuur kunnen geven. Dit wordt door ecologen wel ‘rewilding’ genoemd, of verwildering. “herwildering’ is misschien nog wel een beter woord.
Door ruimte te geven aan de natuur en natuurlijke processen kunnen ecosystemen zich herstellen. Dit kan bijvoorbeeld door meer ruimte te geven aan rivieren, verbindingen te verbeteren tussen land en water of grote grazers en predatoren terug te brengen in ecosystemen. Rewilding kan op deze manier bijdragen aan een verbeterde biodiversiteit, meer wilde dieren en oplossingen bieden voor de effecten van klimaatverandering, zoals het verminderen van de kans op overstromingen en natuurbranden.
De terugkeer van top-predatoren als de wolf of de lynx kan in dat kader gunstig uitpakken voor de natuur. Samen sturen zij het gedrag en de gezondheid van grote grazers en daarmee indirect de vegetatie. De grootste roofdieren houden bovendien de populaties kleinere roofdieren in bedwang – waar wolven leven zijn minder vossen, en lynxen beperken de aantallen wolven. (volgens ARK Rewilding Nederland)
In een gebied waar roofdieren leven zijn prooidieren alerter. Grazers blijven meer bij elkaar en grazen op minder plekken. Hierdoor krijgt het groen op de ene plek kans om te herstellen en komt de vegetatie op een anderen plek meer onder druk te staan. Zo ontstaat meer variatie in het landschap en natuurlijke bosverjonging krijgt een kans. Daarnaast zijn roofdieren jaarrond leverancier van kadavers, waar veel aaseters van profiteren.
Door op meer plekken de natuur zijn gang te laten gaan, komen er meer prooidieren en meer wolven – maar niet teveel, zoals nu nog op bepaalde plekken het geval is. Er zou bij voldoende ruimte een stabiele populatie wolven kunnen ontstaan, die zich voedt met groot wild en niet met hobbydieren.
Ruimte
Maar. Daarvoor is wel nodig dat de mens inschikt en de natuur, als geheel, meer ruimte laat. En daartoe moeten vooral boeren het veld ruimen.
Het is maar de vraag of Nederlanders – Nederlandse burgers en kiezers – hiertoe bereid zijn. De positieve stemming die aanvankelijk jegens de teruggekeerde wolf bestond is langzamerhand verdwenen. In drie jaar is het percentage dat de wolf welkom heet, gedaald van 57 naar 42, en het percentage tegenstanders gestegen van 18 naar 40.
Uiteindelijk komt de hele kwestie rondom de wolf neer op de vraag of wij mensen ruimte willen inleveren, en zo ja, hoeveel. Als we de een status quo willen nastreven dan zullen we er niet aan ontkomen om wolven te ‘beheren’ – dat betekent af te schieten.
Dus, de laatste vragen van de disputatio die we moeten beantwoorden – met argumenten uiteraard – is wat we de wolf verplicht zijn en wat we hem willen gunnen.
Daarover de volgende keer!