In de afgelopen weken hebben we bekeken hoe het gedrag van een ‘monster’ – een terrorist, lid van een doodseskader of etnische zuiveraar – gevormd wordt. Door het brein in de laatste seconde voor de daad, de zintuigelijke indrukken in de laatste seconden tot minuten van tevoren, de hormoonschommelingen in uren tot weken voordien, de veranderingen in de hersenen van maanden tot jaren voor de actie en de politieke overtuigingen die de dader sinds zijn (jonge) volwassenheid heeft opgedaan.
Vandaag gaan we verder met de tijd van bevruchting (de combinatie van genetische eigenschappen van vader en moeder), groei in de baarmoeder, kindertijd en puberteit. We volgen deze weg weer andersom, van dichterbij de wandaad tot verder weg.
Puberteit
De puberteit speelt een cruciale rol in een mensenleven, en dat heeft vooral te maken met een hersendeel dat we eerder tegenkwamen: de frontale hersenschors. Dit deel van ons brein, dat te maken heeft met planning, cognitie en impulscontrole, is het deel van ons dat het minste wordt bepaald door genen en het meest door ervaringen. Ervaringen die nog tot halverwege de twintig de vorming van de hersenschors beïnvloeden. De natuur heeft kennelijk bedacht dat de frontale hersenschors zo belangrijk is voor ons vermogen om op een flexibele manier in een veranderende omgeving te functioneren, dat hij niet vooraf geprogrammeerd moet worden – maar langzaam moet rijpen, door de ervaringen die je als jongvolwassene opdoet.
Die rijping gaat, apart genoeg, niet gepaard met groei – van hersencellen of verbindende synapsen – maar door het snoeien van zenuwbanen die overbodig blijken, of gammel, of verkeerd.
Zoals neuroloog Robert Sapolsky het beschrijft:
Als je volwassen bent, zal de puber-ervaring van trauma, stimulering, liefde, falen, afwijzing, geluk, wanhoop, acne – de hele zooi – een enorme rol hebben gespeeld in het bouwen van de frontale hersenschors waarmee je werkt[…]. Natuurlijk zal de enorme variatie in adolescentie bijdragen aan de productie van enorm gevarieerde frontale hersenschorsen in volwassenen.
Met andere woorden: hoe je hersenen gebouwd zijn, en vooral hoe je frontale hersenschors invloed uitoefent op je gedrag, zal bij elke volwassene anders zijn. De ene volwassene zal bedachtzamer zijn, de andere impulsiever. De ene angstiger en agressiever, de andere voorzichtiger. Omdat de frontale hersenschors, en vooral de prefrontale hersenschors, ons in staat stelt het noodzakelijke te doen wanneer dat lastig is (weer Sapolsky), betekent dit dat niet iedere volwassene dit even goed zal kunnen. Sommigen zullen zich op tijd bezinnen en een morele keuze maken; anderen zullen zich mee laten slepen door omstandigheden, de bevelen van superieuren en het voorbeeld van hun kameraden.
Zwangerschap en kindertijd
Door wetenschappelijk onderzoek weten we tegenwoordig ook dat ervaringen van moeder en foetus tijdens de zwangerschap een grote impact kunnen hebben op het verdere leven van de vrucht. Als de moeder bijvoorbeeld onder veel stress staat en veel stresshormonen afscheidt, heeft het kind later, als volwassene, een hoger risico op angsten en depressies. Als de moeder meer androgenen (‘mannelijke’ hormonen) afscheidt: grotere kans op agressie, zwakke regulering van emoties, lage empathie. En meer risico op alcoholisme en criminaliteit.
Verder weten we dat honger en ziekte tijdens de zwangerschap voor levenslange gevolgen kan zorgen. We weten dat baby’s geboren in of net na de hongerwinter, vanwege de honger tijdens die maanden hun hele leven nadelige effecten hebben ondervonden:
De honger die zij al voor hun geboorte, in de buik van hun moeder, hadden doorstaan, bleek zijn sporen te hebben nagelaten. Ze hadden op volwassen leeftijd vaker diabetes, hart- en vaatziekten, long- en nierziekten en depressieve klachten en vrouwen kregen vaker borstkanker.
Epigenetische veranderingen
Ervaringen in de kindertijd zorgen voor epigenetische veranderingen die een leven lang duren: dat wil zeggen dat de manier verandert waarop genen ‘aan’ en ‘uit’ worden gezet en ze al dan niet eiwitten vormen.
Er bestaat in de wetenschap zoiets als een Adversity Child Experience (ACE) score, die de tegenslagen in een jong leven in kaart brengt. Geluksvogels scoren 0 op deze meter. Pechvogels hebben een score die dichter bij 10 zware situaties komt: fysiek en emotioneel misbruik, fysieke en emotionele verwaarlozing, geestesziekte, familielid in de gevangenis, geweld jegens moeder, drugsgebruik en scheiding. Voor elke tegenslag is er een 35% hogere kans op antisociaal gedrag tijdens de volwassenheid: geweld, slecht leren, problemen met impuls-controle, drugsgebruik, tiener zwangerschappen en onveilige sex, ander risicogedrag; plus een verhoogde kans op depressie en angststoornissen; in het algemeen: een slechtere gezondheid en een vroegere dood. Dit zijn epigenetische veranderingen door ervaringen in de kindertijd.
Neurologen hebben ook uitgevogeld hoe deze veranderingen in zijn werk gaan. tegenslagen in de kindertijd remmen de groei van hippocampus en frontale cortex, dus het leervermogen en het vermogen om te plannen. Ze vergroten de amygdala, die hyper (re)actief wordt en de werking van de frontale hersenschors extra belemmert. Verder wordt het dopaminerge (belonings)systeem ontregelt, zodat er problemen met verslaving en depressie ontstaan.
De twee soorten van ervaringen die het meest funest zijn voor kinderen: geweld en pesten. En het zijn vooral degenen die zelf pesten én gepest worden, waar het later slecht mee gaat. Zij krijgen vaker psychiatrische problemen, doen het slechter op school, kunnen zich emotioneel slecht aanpassen – en ze gebruiken zelfs vaker dan de pure pesters wapens. Als volwassenen hebben ze de grootste kans op depressie, angststoornissen en zelfmoord.
Als enigen hebben pesters-gepesten ook geen moreel probleem met pesten. Gepeste kinderen zeggen dat pesten verkeerd is en hebben medelijden met de slachtoffers. Ook pesters vinden pesten verkeerd, maar rationaliseren hun gedrag (‘hij vroeg er gewoon om’). Maar kinderen die gepest worden én zelf pesten, vinden pesten okay.
Een rechte lijn
Bovenstaande feiten suggereren een heleboel verbanden tussen vroege invloeden in de tijd als foetus, baby en puber – en later geweld in een situatie zoals de burgeroorlog in Soedan, de genocide in Rwanda of de Vietnamoorlog. Hoe vaak zijn dit niet langlopende conflicten waarbij generaties van daders en slachtoffers zichzelf reproduceren?
In deze conflicthaarden hebben moeders honger en worden ze ziek. Staan ze onder voortdurende stress, iets wat hun kinderen met de moedermelk of de paplepel ingegoten krijgen. Deze baby’s komen ter wereld in een omgeving die onveilig is, ongezond, gewelddadig. Zeer waarschijnlijk hebben ze een score van 5 of hoger op de ACE-meter. Als puber ontwikkelt hun frontale hersenschors zich moeizaam en explodeert de invloed van de amygdala. Ze worden gepest en pesten zelf anderen – omdat dit nu eenmaal de manier is waarop je jezelf redt in een omgeving waar, naar Hobbes’ woord, de mens voor de mens een wolf is.
We weten dat armoede zichzelf reproduceert, werkloosheid zichzelf reproduceert, misbruik zichzelf reproduceert. Ik durf wel te stellen dat terroristische daden en oorlogsmisdrijven zichzelf op eendere wijze reproduceren – door het starten of voorzetten van vicieuze cirkels in daders en slachtoffers.
Tot slot. Ik heb het nog niet gehad over de genetische invloeden op wandaden, hoewel die er ongetwijfeld zijn. Genen hebben alles met dit gedrag te doen – alles met gedrag in het algemeen. Al onze gedragspatronen worden beïnvloed door variaties in genen. dat kan niet anders, omdat genen de structuur bepalen van eiwitten die weer neurotransmitters, hormonen, receptoren en alle andere relevante zaken vormgeven.
Het is alleen in de praktijk nog niet mogelijk om de invloed van (variaties van) genen te combineren met de invloed van andere genen en die van de omgeving, en dat geheel van interacties te analyseren. En misschien kunnen we die analyse wel nooit maken, omdat genen door teveel filters gaan. Genen leggen niks vast, ze gaan over tendens, aanleg, mogelijkheid, kwetsbaarheid. In een web van factoren die we nog maar gedeeltelijk begrijpen.
In genetisch opzicht kunnen we dus nog geen monster ‘kweken’ – een soldaat die zonder spijt medeburgers uitroeit, of een terrorist die lachend een school opblaast. We hebben geen laboratoriumtechniek om in het DNA te knippen en te plakken en zo een massamoordenaar te bouwen. Maar wat blijkt: we hebben die kennis ook helemaal niet nodig. We zijn al heel goed in het scheppen van monsters, via de lagen van invloed die we de afgelopen weken hebben beschouwd. Hoe we moeders behandelen. Welke omgeving we voor baby’s creëren. Waarmee we peuters en kleuters confronteren. Wat we in pubers aanmoedigen of afkeuren, belonen of bestraffen. Hoe we politiek bedrijven. Welke trauma’s we mensen bezorgen. Hoe we strijders trainen. Hoe we angst, stress en agressie aanjagen. Hoe we hun zintuigen manipuleren.
Op al deze manieren hebben we invloed op misdaden van mensen die aan de ene kant zijn zoals jij en ik, en aan de andere kant ook weer niet. Omdat wij heel veel geluk hebben gehad, en zij niet. Sinds hun geboorte misschien, of wellicht al eerder, bij de bevruchting. En zelfs nog daarvoor, toen bepaald werd in welke cultuur ze zouden worden geboren, en welke waardes in die cultuur heersen. Daarover volgende week meer, in het slot van deze reeks!