De laatste jaren is in Nederland veel gediscussieerd over respect. Opvallend was daarbij hoezeer de meningen uiteen liepen. Hoewel we het er over eens zijn dat respect belangrijk is en dat iedereen respect verdient , zagen we steeds dat één en dezelfde actie door twee partijen zowel respectvol als respectloos kon worden geacht. Typerend was dan ook dat het woord steeds opdook bij geschillen en in competitieve situaties – waar het kennelijk geen gemeenschappelijke grond bood om samen te praten, maar een begrip was dat van meet af aan tegenstrijdigheid in zich droeg. En uitdroeg.
Al jaren lang wordt respect gebruikt als toverwoord om samenhang en samenwerking op te roepen, maar het levert alleen discussie en verongelijktheid op.
Hoe komt dat?
Er zijn twee manieren om tegen respect aan te kijken, en deze twee manieren verschillen sterk van elkaar. Sterker: ze bestaan alleen in oppositie tot elkaar, ze fungeren als stier en rode lap.
De ene manier om tegen respect aan te kijken is die van de mensen in een bovenliggende positie. Mensen die respect genieten, die aanzien hebben. Geld. Macht. Zij krijgen van hun medemensen voortdurend respect en daarom vinden ze het ook vanzelfsprekend. Ze hebben ook geen probleem om respect aan anderen te geven, tenminste, wat zij zelf als respect zien: beleefd zijn, sorry zeggen, zacht spreken, ruimte bieden, redelijk overleg, de ander in zijn waarde laten: kortom, de dominante cultuur van onze burgerlijke samenleving. Het is het perspectief van de winnaars in onze maatschappij, van de mensen die het spel gewonnen hebben en zich vanuit die positie veilig voelen.
En dan is er het ‘respect’ van de mensen zonder macht. Zij ervaren onze samenleving niet als de beste van alle mogelijke samenlevingen, als een wedstrijd die een goede afloop heeft gehad. Zij voelen dat ze de onderliggende partij zijn en daarom hebben ze er ook helemaal geen belang bij de strijd te staken en de status quo te accepteren. Ze maken overal een gevecht van. Zoals Hans Kaldenbach heeft geschreven: omdat ze geen respect krijgen, geven ze het ook niet – ze eisen het.
In dit perspectiefverschil zitten hem alle ‘respect’-conflicten van de laatste jaren.
Een voorbeeld: enkele jaren gelden staakten schoonmakers en gingen massaal de straat op. Zij beseften dat ze een slechte positie hadden, aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Ze werden in hun ogen uitgebuit door werkgevers en opdrachtgevers. Ze voelden zich niet gehoord, niet gezien. Ze definiëerden ‘respect’ daarom ook door het tegenover ‘onzichtbaar’ te stellen: “het tijdperk van onzichtbaarheid is geweest, de era van respect is begonnen”.
Op hun website zag je dat de lijst van gewenste arbeidsvoorwaarden tegelijk werd omschreven als ‘eisenbundel’ en ‘respectbundel’. En bij voorwaarden voor een soort vakbondskeurmerk stond ook weer prominent te lezen: “Wij eisen respect!”
Uit deze signalen sprak een gevoeligheid die machthebbers vreemd is. Hoezo dat verlangen naar ‘respect’, denken die. We zeggen toch beleefd u, we onderhandelen toch netjes over arbeidsvoorwaarden, we doen toch alleen maar wat opdrachtgevers van ons vragen, we dwingen toch niemand om dit werk te doen?
Schoonmaakwerkgevers dachten respect te geven. Zij bedoelden daarmee: beleefdheid. Wat schoonmakers echter wilden is macht. Aanzien, status, zichtbaarheid. Met een straatcultuur-woord: eer. En dat kregen ze niet, dus eisten ze het.
De meeste mensen in een dominante positie zijn blind voor dit verschil. Ikzelf heb jaren les gegeven aan kinderen die in een straatcultuur leefden en het kostte me lange tijd om te begrijpen hoe zij tegen macht en machtssignalen aankijken.
Veel van mijn leerlingen (allochtoon en autochtoon) zagen zichzelf structureel als onderliggende partij in een gevecht. Uiteraard hadden ze geen enkele behoefte die situatie te accepteren, dus bleven ze het gevecht aangaan, op elk moment waar dat mogelijk was. Door stoer te doen. Door te jennen. Te dreigen. Te liegen. Door zich tegen elke vorm van gezag af te zetten. Door te zuigen. Door steeds grenzen op te zoeken. Door elkaar tegen autoriteiten te beschermen.
Waarom deden ze dit? Omdat respect in de vorm van macht en bezit buiten hun bereik was. Daarom streefden ze naar respect als eer. Liefst zoveel mogelijk.
Zoals de Duitse filosoof Richard David Precht eens heeft geschreven: eer is het geld van de armen, mateloze eer het grootgrondbezit.
Straatcultuur is extremer waar de machteloosheid groter is, de groepsdruk zwaarder, de testosteronspiegel hoger. En, omdat het een tegenbeweging is, is straatcultuur extremer waar gezag zichtbaarder aanwezig is, en helemaal waar gezag zichtbaar maar kwetsbaar is. Een ambulancebroeder kan bij jongeren dezelfde weerstand oproepen als een groep ME-ers, maar zonder bijpassend ontzag. Dat maakt die broeder kwetsbaar. De Opsteltens en Aboutalebs van deze wereld kunnen zich daar niks bij voorstellen: van onze mannen en vrouwen in uniform blijf je af, punt uit. Natuurlijk. Maar het is ook nuttig om te bedenken waar die ‘zinloze agressie’ vandaan komt. Die is namelijk in de ogen van de daders helemaal niet zinloos.
Volgende keer: over straatcultuur in de voetballerij.