In de laatste maanden heb ik op deze plek uitgebreid de bestaanswijze en de verschijningsvormen van het kwaad besproken. Eén van de inzichten daarbij was dat we vaak slechte doen omdat we niet zien dat we immoreel bezig zijn. Alle mensen hebben de aanleg om goed en kwade dingen te doen – en komen vaak in situaties terecht waarin het rationeel is om een negatieve, non-coöperatieve, een immorele keuze te maken. En als mensen die slechte keuze overwegen (of achteraf erop reflecteren) zijn ze geneigd om zichzelf te bedriegen en te redenen te verzinnen waarom hun asociale gedrag toch niet zo heel erg was.
We zijn doorgaans namelijk blind voor ons eigenbelang. We miskennen het bestaan van een slachtoffer. We focussen alleen op een doel – of alleen op kosten en baten. We beperken gewild ons zicht op het probleem. We plaatsen de eigen groep boven een buitenstaander, ook als die het recht aan zijn kant heeft. En uiteindelijk doen we afschuwelijke dingen, ondanks onze goede inborst. Omdat onze aanleg twee kanten heeft, een goede en een slechte. Omdat asociaal gedrag rationeel kan zijn. En omdat het logisch voelt om je eigen belang als maatstaf van rechtvaardigheid te nemen. En samen maakt dit de mogelijkheid van kwaadaardig gedrag tot werkelijkheid.
Ik denk persoonlijk dat dit tamelijk onbedoelde kwaad de belangrijkste vorm van immoraliteit is in onze maatschappij. Is dit nu echter de enige vorm van kwaad, of bestaat er ook een vorm van bewust, gewild kwaad, van kwaadaardigheid die we diabolisch zouden kunnen noemen, die er alleen maar op uit dingen kapot te maken – in de woorden van Goethe uit diens Faust: is er een Geist der stets verneint, een Geest die altijd nee zegt, die teniet wil doen?
Ik wil hier deze vraag via een omweg trachten te beantwoorden. Eerst wil ik beschrijven wat een bewuste strategie van het kwaad zou zijn, hoe iets dergelijk eruit zou kunnen zien. En dan wil de vraag stellen of we in de wereld (nu of vroeger, of misschien zelfs in een toekomstige dystopie) voorbeelden van dergelijke kwaadaardigheid aantreffen.
Het kwaad zoeken
Laten we even op onze stappen terug komen. Aangezien het echte kwaad, het duivelse plezier in negativiteit, de pure ontkenning en vernietiging vooral als een houding tegenover het goede (en dus een afgeleide daarvan) is, moeten we hernemen hoe het goede ontstaat.
Het goede gedrag, de juiste morele keuze is een zaak van goede emoties: van afkeer van bedrog, van woede over verraad, van dankbaarheid bij gulheid, van schuld over aangedaan leed. Deze emoties zijn een erfenis van een lange ontwikkeling. Mensen die deze emoties hebben, kunnen bepaalde problemen in onze relaties oplossen die onhaalbaar zijn voor puur rationele, opportunistische eigen-voordeel-zoekers.
Mensen die voortdurend hun eigenbelang nastreven kunnen geen zakelijke verbindingen aangaan waarbij vertrouwen nodig is – hoe zouden ze de partner van die trouw kunnen overtuigen? Ze kunnen niet geloofwaardig dreigen dat ze een profijtelijk, maar oneerlijk aanbod af zullen wijzen – ze zullen immers altijd kiezen voor het minste kwaad. Ze kunnen agressie niet afschrikken wanneer terugslaan schadelijk en kostbaar is – daar zullen ze uit zelfbescherming van afzien. Ze kunnen geen stabiele liefdesrelatie aangaan – hun opportunisme zal hen bij de eerste verleiding weg laten lopen.
Bovenstaande verplichtings- en verbindingsproblemen kunnen alleen worden opgelost als mensen een emotionele aanleg hebben die opportunisme beperkt of zelfs helemaal onmogelijk maakt. Als ze van hun echtgenoot houden zodat het ondenkbaar wordt hem in de steek te laten voor een ander. Als ze boos worden bij een aanbod dat hen oneerlijk toeschijnt. Als ze zich schuldig voelen bij een schadelijk gevolg van hun handelen en zich schamen wanneer ze een leugen vertellen. Als ze uit een gevoel van rechtvaardigheid en eerlijkheid automatisch afzien van een kans om ongestraft te stelen of op te lichten.
Het is aannemelijk dat een slecht persoon niet alleen bovenstaande gevoelens mist, maar misschien zelfs wel de goedheid in anderen wil vernietigen. Hij wil geen samenwerking en altruïsme, want dat belemmert zijn eigen mogelijkheden op uitbuiting. Liever ziet hij anderen net zo opportunistisch handelen als hemzelf, zodat het een grote oorlog van allen tegen allen wordt, waarin de sterkste – de meest gewetenloze, koelst calculerende speler – overwint.
Hoe moet de kwaadaardige speler dat aanpakken?
Een vooruitziende kwaadaardige speler – we kunnen aan hem denken als een soort duivel – zal de voorwaarden van samenwerking en altruïsme proberen te ondergraven. Wat zijn die voorwaarden?
Om de sociaal-morele gevoelens mogelijk te maken, moeten interacties van mensen
- onthouden worden (voldoende geheugencapaciteit, betrouwbare archieven)
- plaatsvinden tussen herkenbare individuen (als ik niet weet dat jij me hebt bedrogen trap ik er de volgende keer wéér in)
- voldoende vaak plaats vinden (spelers moeten in elkaar nabijheid zijn)
- zich vaker dan één keer voordoen (anders kunnen we niets opbouwen)
- voor onbepaalde tijd voortduren (zonder toekomstige uitwisseling is er geen geloofwaardige afschrikking of vooruitzicht van betrouwbaarheid)
Al die voorwaarden kunnen worden aangetast.
Voorbeelden van kwaad
Dat je door een weloverwogen campagne andere mensen kunt laten twijfelen aan hun eigen geheugen weten we al minstens sinds toneelstuk (en film) Gaslighting, waar een man zijn echtgenote wijsmaakt dat dingen die ze zelf heeft gezien niet hebben plaatsgevonden. Het begrip heeft de laatste jaren opgang gemaakt in rechts-populistische kringen, opvallend genoeg onder mensen die er zelf de grootste ‘gaslichters’ zijn (“Dit was de grootste menigte die ooit bij een inhuldiging aanwezig is geweest.”).
Verder kennen we ook de aanpassing van archieven en het herschrijven van de geschiedenis – soms op grootse schaal, zoals in de voormalige Sovjet Unie en zijn Oost-Europese vazalstaten.
Anonimiteit of uitwisselbaarheid is een andere manier om individuele verantwoordelijkheid te ontlopen en het onmogelijk te maken de pleger van (correct) herinnerd bedrog te herkennen. Daarom droegen Russische troepen op de Krim uniformen zonder herkenningstekens (de beruchte ‘groene mannetjes’) en bedreigen mensen elkaar op het internet onder een schuilnaam. Al deze maatregelen belemmeren het goede en bevorderen daarmee het kwade.
Als mensen elkaar niet frequent tegenkomen, omdat ze zich in een onoverzichtelijke massa bevinden (zoals het World Wide Web zonder zoekmachine) kan er ook geen samenwerking ontstaan. Er is in zo’n situatie geen hechte groep waarin je ervaringen met anderen kunt uitwisselen (“Let op Jan, die heeft me laatst bestolen”), waarmee je gezamenlijk bedriegers kunt aanpakken en regels voor interactie kunt opstellen. Een geatomiseerde wereld waarin je niemand (goed) kent is er eentje van anonieme monaden die met niemand een band kunnen opbouwen, die alleen aan zichzelf denken en altijd op hun hoede moeten zijn. Sterker nog, die moeten uitgaan van andermans opportunisme. Een stad is daarom ook altijd een plek waar het kwaad een grotere bewegingsvrijheid heeft dan in een dorp. De mobiliteit is groter in een stad – soms zie je een bekende, zelfs een buur, weken of maanden niet. Dat bevordert wantrouwen, niet vertrouwen. Hetzelfde gebeurt in grote onoverzichtelijke situaties als oorlogen of volksverhuizingen – of opzettelijk zoals in de communistische goelag, waar gevangenen voortdurend van kamp naar kamp werden verplaatst, zodat ze nergens relaties konden aangaan.
Je kunt natuurlijk ook geen herinneringen hebben als je iemand niet vaker dan één keer tegenkomt. Bijvoorbeeld in dunbevolkte gebieden, zoals vroeger in het Amerikaanse westen of de Arabische woestijn. Elk contact is dan waarschijnlijk eenmalig. En bij eenmalige contacten treedt bovendien de logica van het prisoner’s dilemma in werking: het is voordeliger de ander te bestelen of te belazeren dan hem eerlijk te behandelen, zelfs wanneer je met gelijke munt terug wordt betaald (wat weer voordeliger is dan elkaar mijden, en dat is weer gunstiger dan een uitwisseling waarbij jezelf de verliezer bent).
En tenslotte: als je gelooft dat het aantal ontmoetingen onbepaald is, dat je morgen iemand weer kunt tegenkomen, dan is het redelijk vandaag met die persoon samen te werken. Wanneer je al weet dat de relatie een keer ophoudt en je, pakweg, tien keer op elkaar treft, dan zegt de logica dat je moet proberen de tiende keer van de ander te profiteren. Je hebt dan immers niets meer te winnen bij samenwerking en niets te verliezen bij bedrog. Wat dan feitelijk de negende ontmoeting tot de laatste ‘open’ interactie maakt, waarbij dan dus de logica telt van ‘wie het laatst bedriegt, bedriegt het best’. Waardoor de achtste uitwisseling de laatste wordt, en dan de zevende, en dan de zesde… Uiteindelijk is de onontkoombare conclusie dat je meteen de eerste keer van de ander moet zien te profiteren en dat samenwerken voor sukkels is.
Voor een ‘duivel’ is het dus zaak om contacten steeds eindig te maken, vluchtig en onzeker. Dat leidt vanzelf tot wantrouwig gedrag. Het voorkomt misschien niet vriendschap of liefde ‘op het eerste gezicht’, maar het verhindert zeker zakelijke samenwerkingen – die win-win zouden zijn voor de deelnemers, maar lose-lose voor de dictatoriale spelleider. Hetzelfde geldt ook voor het toestaan van eigen informatie-voorziening binnen een groep van ‘uitwisselaars’, met eigen regels, eigen handhaving. Dergelijke subversieve pogingen tot zelfbestuur zijn tekenen van rebellie en moeten meteen worden gevolgd door de klop op de deur, de arrestatie in de nacht, de rit in de zwarte wagen van de geheime politie – zoals in Hitler-Duitsland of Stalin-Rusland. Smoor samenwerking in de kiem, laat tegenstanders meteen in Nacht und Nebel verdwijnen, daarmee geef je de boodschap af: iedereen staat alleen, investeer niet in contacten met anderen – want er bestaan geen stabiele relaties van burgers onderling, er is alleen de blijvende relatie van onderdaan met overheid, van Winston met Big Brother.
Het kwaad in de wereld
Het blijkt dus niet moeilijk om voorbeelden van kwaad te vinden in de wereld – althans, voorbeelden van systemen waarbij een handleiding voor het kwaad lijkt te zijn gevolgd. Waarbij zorgvuldig alle voorwaarden voor samenwerking en altruïsme worden ondergraven. Zijn dit nu voorbeelden van bewust, bedoeld kwaad?
Zeker weten we het natuurlijk niet, als we de gedachten van de makers van deze systemen niet kunnen lezen. Het zou natuurlijk kunnen dat mensen louter door trial and error hebben ontdekt wat werkt, wat opportunisme bevordert. Puur onbewuste natuurlijke selectie is dat echter niet, omdat natuurlijke selectie (zoals in werkelijkheid gedurende miljoenen jaren evolutie inderdaad is gebeurd) zou hebben geleid tot een bepaald evenwicht tussen samenwerking en egocentrisme, en zelfs voor een minimum aan ‘goede’ kwaliteiten in elke egoïstische opportunist. Het is ongetwijfeld bij nazi’s en bolsjewieken zo gegaan dat ze, in elk geval in de setting van de concentratiekampen en de goelag, steeds hebben ingegrepen wanneer ze tendensen tot (belangeloze) samenwerking zagen en hebben afgestraft wat goed, getolereerd hebben wat slecht was. Van Hitler en Stalin weten we dat ze hun partij en regering nadrukkelijk zo organiseerden dat alles van hen afhankelijk was en dat ondergeschikten niet (tegen hen) konden samenwerken. In zoverre is het bedoelde kwaad, het absolute, ontkennende, vernietigende kwaad, een reëel iets, dat op meerdere plekken en op meerdere momenten heeft bestaan. Zij het misschien nooit in de volmaakte vorm die Orwell geschetst heeft in Nineteen Eighty-Four.
Gelukkig maar.