Vandaag, 28 mei 2021, is het voor de eerste keer deze maand een echte meidag. Het wordt vandaag een graad of twintig, de zon schijnt, alles is fris en staat in bloei. De rozen in onze tuin zijn wat later dan normaal, daarentegen heeft de Red Robin voor het eerst allemaal witte bloemen. Merels lijken een tweede nestje te beginnen in de klimop.
Het is een lentedag zoals die wordt gevierd in het gedicht De Lente komt van ver, ik hoor hem komen, van Herman Gorter:
Lentelicht is nu gekomen,
eindelijk is het gekomen,
o laten we toch lachen
lachen zo licht als dagen,
want hij is er, hij is
en gij onz’ droefenis
val toch in tintellichttranen
als bleke vallende manen
stil in lichternis.
Wij voelen als twee
hoge, op stengel verhoogde lenterood-bloemen
midden in de lichtzee –
de lente is gekomen.
Afgelopen weken, met alle buien, met alle vertraging, alle uitstel, alle aarzeling in de natuur, met de rododendron die er een week over deed om de eerste tien kroonbladeren in een bol te ontvouwen en toen nog eens een week over de laatste drie – het voelde in die weken niet echt als mei. Als lente. Maar vandaag wel.
Maar het rare is:
op een bepaalde manier hebben we helemaal niet hoeven wachten op deze ‘normale’ meidag. Want de temperatuur van vandaag, de hoeveelheid licht van vandaag, dat is eigenlijk precies hoe we normaal onze omgeving inrichten. Als het kouder is, zetten we de verarming aan. Als het warmer is, de airco. Als het donkerder is, doen we lampen aan. In onze huiskamers, in onze kantoren, in onze winkels is het altijd 28 mei, ergens tussen de middag. Of eigenlijk is het niet 28 mei, want het is een willekeurige dag in een willekeurige maand. Zoals de Amerikaanse schrijftster Jay Griffith heeft geschreven: het is Same o’clock in the month of same.
Ik denk: door de lange reeks van regendagen, door die hele natte lente die de huidige dag zo ‘speciaal’ maakt, krijgen we nu een glimp van wat vroeger normaal was. We krijgen voor even ons gevoel voor seizoensritme terug, we voelen een heel klein beetje wat je ‘echte tijd’ zou kunnen noemen. Niet de kloktijd van onze steden, waarin we op een wijzerplaat moeten aflezen of het ochtend of middag is, maar de echte tijd van de natuur – van lengende dagen, ontvouwende knoppen, nestelende vogels. Echte tijd, waarin het met kerstmis misschien wel niet sneeuwt – anders dan kerstfilms ons willen doen geloven – en in de zomer misschien wel nat en koud is.
Die echte tijd, daar hebben we in ons leven vaak weinig gevoel voor, weinig oog en oor voor, weinig smaak. Weinig ’tast’. Wanneer de zomer koud is en we de zon op onze huid willen voelen, boeken we een vakantie naar het zuiden. Wanneer we in de winter aardbeien willen eten, importeren we die.
Ik weet dat dergelijke verschijnselen de laatste jaren veelal bekritiseerd zijn vanuit milieu-oogpunt, maar dat aspect wil ik nu niet benadrukken. Mij gaat het om de grote gelijkschakeling van dagen, maanden, seizoenen, jaren, waardoor we, denk ik, iets heel wezenlijks kwijt raken. Een natuurlijk gevoel van tijd, van zomer en winter, van dag en nacht, van arbeid en rust. Ik denk dat onze verwaarlozing van echte tijd en natuurlijke ritmes zeker bijdraagt aan de epidemie van burn out-gevallen. Het negeren van natuurlijke tijd maakt het ook veel moeilijker om de balans tussen werk en privé te bewaren, om de grens tussen arbeid en vrije tijd te bewaken.
Zo’n dag als vandaag kan ons leren dat tijd iets anders is dan datgene wat een door een klok wordt gemeten of door een agenda wordt ingedeeld. Tijd is geen tikken van een klok, en tijd is ook geen geld. Misschien is tijd een rivier – maar dan is het geen gelijkmatig stromende rivier, maar eentje met hoge en lage waterstanden, met kronkels en stroomversnellingen. En tegelijk is tijd ook een gletsjer. En een zee, met eb en vloed. En een boom, met zijn knoppen, zijn groeiende en vallende bladeren, zijn vruchten. En een merel met zijn zang in de ochtend en de avond, zijn nesten, zijn eieren, zijn jongen.
En de tijd is ik, is wij, die in onze diepste vezels de lente hebben voelen komen:
O ik hoor haar komen,
o ik voel haar komen,
en ik ben zo bang
want dit is siddrend verlang
wat nu gaat breken –
o de lente komt, ik hoor hem komen,
hoor de luchtgolven breken
rondom rondom mijn hoofd,
ik heb het wel altijd geloofd,
nu is hij gekomen.