Ga rustig zitten. Kijk eens om je heen. Hoe is het licht? Vertellen je zintuigen je hoe laat het is, welke tijd van het jaar? Wat hoor je? verkeer of vogels? Is het lekker warm, of zit je een beetje te kleumen? Of is het eigenlijk te warm, of te vochtig?
Hoe voel je jezelf? Fit, of een beetje under the weather? Ben je relaxt, of vol je jezelf ene beetje opgejaagd?
Hier is een moment voor jezelf.
Begin met het lezen van het volgende gedicht, en de bijbehorende bezinning.
Geluk – Stephen Dunn
Een toestand die je niet moet willen bereiken
in de hoop er te blijven,
drijfzand in de moerassen, en alle
wegen leiden naar een kasteel
dat niet bestaat.
Maar daar is het, zoals beloofd,
met z’n volmaakte brug boven
de krokodillen,
en z’n deuren altijd open.
Het gedicht van Stephen Dunn geeft volgens mij haarfijn weer hoe ongrijpbaar geluk is. Als je er bewust naar streeft bereik je het niet, en als je het (onverwacht, onverhoopt, onbedoeld) toch een moment bereikt, blijkt het slechts een tijdelijke toestand, een momentopname, een vluchtig visioen.
“Een kasteel dat niet bestaat.”
“Z’n deuren altijd open.”
Wat Dunn ook stelt, is dat geluk vaak, misschien wel altijd, tweeslachtig is. Anders dan wij vaak denken, is geluk zelden en misschien wel nooit een ongemengd gevoel. Geluk is een kasteel met een volmaakte brug, maar die hangt boven de krokodillen.
Wij zijn niet gauw volmaakt, onverdeeld gelukkig. Geluk, in al zijn heerlijkheid, is meestal gemengd met iets anders. Melancholie, bijvoorbeeld, is geluk getemperd door het besef dat een bepaalde toestand tijdelijk is – je kunt niet in het kasteel blijven, zo gauw je er bent aangekomen moet je alweer vertrekken.
Of misschien is het wel andersom: misschien is melancholie wel verdriet getemperd door geluk: ja, het kasteel was misschien maar een tijdelijk visioen, een luchtkasteel – maar mooi was het wel.
Ik denk dat de emotie die het meest met geluk verbonden is, die is van de hoop.
Geluk zonder hoop – daar kan ik mij maar weinig bij voorstellen. Het is denk ik niet mogelijk gelukkig te zijn zonder te geloven in nieuwe mogelijkheden.
Psychologen hebben onderzoek gedaan naar ‘natuurlijke gelukstoestanden’ van mensen, zeg maar hun fabrieksinstellingen op het gebied van pijn en plezier – en ze hebben daarbij bevestigd wat we altijd al dachten: dat sommige mensen van nature meer optimistisch en sommige meer pessimistisch zijn, en dat optimistische mensen gelukkiger zijn dan pessimistische.
Dat hoeft ons niet te verbazen: als de wereld voor jou een halfvol glas is en je gelooft in de mogelijkheid om het glas verder te vullen, dan ben je gelukkiger dan wanneer je een halfleeg glas ziet dat niet meer voller kan worden en waarschijnlijk alleen maar leger zal raken.
Wat psychologen onderschatten, denk ik, is het vermogen van mensen om optimistischer te worden, om hoop te ontwikkelen.
Ik denk namelijk dat pessimisme op een bepaalde manier de fabrieksstand van de gehele mensheid was, gedurende die immens lange tijd dat de wereld gekenmerkt werd door beperkingen en teleurstellingen. Door kindersterfte, door ziekten en hongersnoden, door oorlog.
Life sucks and then you die – daar heeft duizenden jaren veel waarheid ingezeten en al die tijd was het een belangrijke bescherming tegen al te veel en al te grote decepties.
Hoop is meer dan een aangeboren eigenschap, het is tevens een verworvenheid. Iets dat je kunt aanleren en ontwikkelen.
Hoop is het geloof dat er meer is dan wat je nu ziet, dat er iets ligt achter de horizon. Dat geloof is ooit zeldzaam geweest, voorbehouden aan een enkele ontdekker of uitvinder, maar nu is het wijd verspreid.
De generatie van mijn ouders heeft meegemaakt hoe een economische depressie en een wereldoorlog plaatsmaakten voor welvaart en vrede. Mijn generatie heeft meegemaakt hoe de dualiteit van de Koude Oorlog verdween en vliegtuigen en internet de wereld verbonden. Natuurlijk, dat leverde tijdelijke problemen als de huidige pandemie op, maar ook de vorm van samenwerking die zal betekenen dat een vaccin uit Texas of Taiwan binnen de kortste keren door miljarden gebruikt zal worden.
Feit is: we kunnen misschien moeilijk meten of de wereld er nu beter aan toe is dan vroeger, of het netto geluk van de wereld is toegenomen. Maar het is zonneklaar dat de hoop in de wereld is toegenomen, dat miljarden mensen nu, ondanks alle problemen, geloven in de mogelijkheid dat ze hun leven kunnen verbeteren – terwijl hun ouders daarvoor blind waren en zich slechts staande wisten te houden door een religie die of zelf pessimistisch was, of optimisme in het hiernamaals plaatste.
In die zin wordt de wereld dus wel degelijk gelukkiger, want hoopvoller.
En dat is misschien de laatste les die we uit Stephen Dunn’s gedicht kunnen rekken: dat het er niet om gaat het kasteel te bereiken, maar dat we allen in het bestaan van dat kasteel moeten geloven – en dat alle wegen erheen leiden.
Denk twee minuten na over wat geluk voor jou betekent:
En luister dan naar de meest hoopvolle muziek die er bestaat, de finale van Mozarts 23e pianoconcert, KV 488, zo tjokvol nieuwe vondsten dat je ze nauwelijks kunt tellen. Iedere keer denk je: nu zal Mozart wel deze melodie gaan uitwerken of herhalen – maar nee, daar komt alweer een geheel nieuw motief, minstens zo aansprekend als het vorige: