Sinds enige jaren heb ik de gewoonte op zondag naar een Bach-cantate te luisteren. Niet alleen voor de hemelse muziek, maar ook omdat ik de cantates als een soort mini-erediensten ervaar, die in vijftien tot dertig minuten een levensbeschouwelijk thema vanuit verschillende kanten belichten. Tegelijk hebben ze de dramatische spanning van een kleine opera.
Oorspronkelijk waren de cantates onderdeel van een Lutherse eredienst, opgebouwd rond bepaalde bijbelteksten uit een evangelie en een apostelbrief (afgestemd op de kalender van het kerkelijk jaar).
Een voorbeeld: Gleichwie der Regen und Schnee vom Himmel fällt, BWV 18, gekoppeld aan 2. Cor. 11,19-12,9 en Luc. 8, 4-15 (de gelijkenis van de zaaier). Deze teksten werden gelezen (en de cantate opgevoerd) op Sexigesimae, de voorlaatste zondag voor de vastenperiode.
In de vorm van een instrumentale inleiding, twee zeer verschillende recitatieven, een aria en een slotkoraal geeft Bach een perfecte samenvatting van de betreffende dienst – je zou haast kunnen zeggen dat de luisteraar van deze dertien minuten (er zijn ook versies van rond de twintig) zich de lange uren van de Lutherse viering kan besparen.
Thema van de dienst wordt gevormd door de dubbele boodschap dat het woord van God in zwakke mensen terecht komt (Paulus schrijft in zijn tweede brief aan de Corintiers: ” Driemaal heb ik de Heer hierover gebeden, dat hij van mij zou aflaten. En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid.”) en dat de omstandigheden gunstig moeten zijn om God’s woord tot bloei te laten komen (Jezus vertelt in de beroemde parabel van de zaaier hoe het ‘zaad’ van God’s woord vertrapt kan worden, op dorre grond terecht kan komen, verstikt kan worden door onkruid – of vrucht kan dragen).
Bach (en tekstdichter Erdmann Neumeister, die de tekst voor Georg Philipp Telemann had geschreven) beelden deze gedachten uit met een veelheid van middelen.
De cantate opent met een instrumenteel gedeelte, een Sinfonia, die het ‘neerdalen’ van God’s woord uit de hemel weergeeft door in elk van de drie delen een afdaling van ‘hogere’ naar ‘lagere’ tonen te gebruiken en zo beweging van boven naar beneden te tonen.
Het woord van God als zaadgoed is geen vondst van Jezus, maar een beeld uit het Oude Testament, uit het boek Jesaja:
Want zoals de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt en daarheen niet weerkeert, maar doorvochtigt eerst de aarde en maakt haar vruchtbaar en doet haar uitspruiten en geeft zaad aan de zaaier en brood aan de eter, alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en volbrengen waartoe ik het zend.
Deze tekst vormt daarom ook die van het tweede deel van de cantate, een recitatief (verhalend spreekgezang) dat door een bas wordt gezongen – bij Bach (ook in de passies) de stem die aan Jezus wordt gegeven.
Het derde deel gebruikt als inspiratie Jezus’ zaaier-parabel en is ook weer een recitatief, als om aan te geven dat beide delen muzikaal samenhangen, zoals de twee Bijbelpassages uit het Oude en Nieuwe Testament dat tekstueel doen.
Twee recitatieven achter elkaar, dat zou saai kunnen zijn – maar Bach maakt van het tweede een theatraal spektakel, bijna een cantate in zichzelf, met flamboyante solo’s voor tenor en bas, beantwoord door gezongen litanieën (op teksten van Luther) voor sopraan en koor van sopraan, alt, tenor en bas. Dit alles begeleid door violen en blokfluiten.
De solo’s fungeren daarbij als ‘coupletten’ waarin voorbeelden worden gegeven hoe het woord van God teloor kan gaan: door duivelse verleiding, door vijandige vervolging (specifiek door de paus en de Turken, Neumeister trekt hier wat Lutherse boemannen uit de kast), gulzigheid, geldzucht en wellust, kortom, de wereld
De wereld, die bij hen voor de hemel moet staan
Zodat voor hen de hemel moet vergaan!
Op deze opsommingen antwoord steeds de sopraan met een smeekbede:
Om alle dwalende en verleide mensen terug te voeren,
Verhoor ons lieve Here God
Hierna verwoordt de sopraan-aria van het vierde deel nog eens de tegenstelling tussen het ‘net’ waarin duivel en wereld ons trachten te verstrikken, en de ‘zielenschat’ van God’s woord, in een korte maar zeer innige aria van beurtelings contrast en samenklank van stem en instrumenten (als om de tegenstelling van ziel en wereld, de harmonie van ziel en Woord van God uit te drukken).
Tenslotte volgt een simpele toonzetting van een oud Luthers lied (dat de congregatie gekend zal hebben), een strofe van “Durch Adams Fall ist ganz verderbt” van Lazarus Spengler.
Zoals gezegd, deze cantate maakte deel uit van een langere eredienst, voor het eerst in februari 1715, als een soort samenvatting van het geheel, een pars pro toto, een operateske illustratie van het thema van de week.
(Andersom zou je die Lutherse dienst, met gebeden, psalmen, hymnes en een preek, samen ook weer als een soort grote cantate kunnen zien.)
De structuur rondom een wekelijks thema, geïllustreerd door Bijbelpassages, komt van Sint Hieronymus via de adviseur van Karel de Grote, Alcuin.
Naast de wekelijkse thema’s, grotendeels bepaald door de kerkelijke feestdagen, ademt het kerkelijke jaar, en zeker Bach’s vertaling in meerdere cantaten-cycli, de geest van het agrarische jaar, van de seizoenen.
Zoals dirigent John Eliot Gardiner in zijn Bach-biografie Music in the Castle of Heaven signaleert, zitten de cantates vol met verwijzingen naar de agrarische kalender en het respectievelijke seizoen – naar zomerstormen (BWV 93), schade door vogels (BWV 187 en 181), misoogst (BWV 186 en zaaien (BWV 185). En denk aan de cantates die door zowel door een kerkelijk feest als een kalender-hoogtepunt worden gemarkeerd: de Anunciatie, Palmpasen en Pasen rond de lente-zonnewende, de advent-en kerstcantates rondom het begin van de winter.
Bach punctueert met zijn cantates het jaar – niet het kalenderjaar, maar het jaar van betekenisvolle momenten en onze natuurlijke ritmes. Het jaar van Kairos, niet van Chronos. En hij doet dit, zoals Gardiner beschrijft, steeds in het licht van ons dagelijks leven en onze morele keuzes:
We zien steeds weer in deze vroege Leipzig-werken dat Bach’s meest overtuigende cantates bedoeld zijn luisteraars te helpen keuzes in dit leven onder ogen te zien, door hen een ideaal te tonen (‘de hemel’) en dan op de echte wereld te focussen en hoe je daarmee om moet gaan – in termen van houding, gedrag en optreden.
Mini-dienst
Ik zei al eerder: Bach’s cantates zijn een soort mini-erediensten, die in 15-30 minuten de grote dienst samenvatten – en die dienst in mijn ogen ook zouden kunnen vervangen.
Ik weet dat veel mensen de Johannes- en Matthaeus-passies bezoeken en volgen alsof het religieuze diensten zijn en ik begrijp dat heel goed. Ik denk dat hetzelfde gevoel ook bereikt kan worden door het beluisteren van een cantate, zeker als dat op de ‘juiste’ dag gebeurt.
Een ‘nadeel’ van een Bach-cantate als religieuze viering en levensbeschouwelijke bezinning is dat Bach’s invalshoek traditioneel Luthers is – dus Christelijk en ook nog eens een wat ouderwetse vorm van Christelijkheid.
De praktische ‘les’ van de cantates is dan ook niet, denk ik, dat we ze als kerkdiensten moeten gaan opvoeren. Ze kunnen ons echter wel inspireren tot een nieuwe vorm van korte viering, waarin een bepaald thema op verschillende wijzen wordt belicht.
Ik zou er daarom voor willen pleiten wekelijkse thema’s niet alleen muzikaal te vertalen, maar ze te verwoorden en verbeelden middels een reeks van ‘overlevenskunsten’: muziek, poëzie, drama, mindfulness. En door een afwisseling van ritueel en ‘opvoering’, luisteren en activiteit, stilte en verklanking.
Voor een typische mix van overlevenskunsten in een levensbeschouwelijke ‘cantate’ denk ik aan een ritueel dat het geheel opent en afsluit, bijvoorbeeld het aansteken en uitblazen van een kaars. Vervolgens een soort van ‘schriftlezing’, maar dan niet uit de bijbel of een ander heilig boek, maar een gedicht. Ik denk dat het goed zou zijn, voor de participatie van de bezoekers, als een bezoeker dat gedicht zou voorlezen, niet een ‘voorganger’. Verder een soort van kleine preek, in de vorm van een kort bezinnend woord, gebaseerd op het voorgelezen gedicht. Een korte dramatische monoloog zou ook kunnen. Vervolgens zou er een stilte van twee minuten moeten volgen, zodat iedereen de tijd heeft de vorige delen te verwerken. Misschien zou die stilte kunnen worden geopend en afgesloten door het slaan op een bel of klok. Tenslotte zou een stuk instrumentale muziek of een lied het geheel kunnen afronden, waarna ter illustratie van het einde de kaars wordt uitgeblazen.
Duur: 15 tot 20 minuten.
In mijn optiek is het niet goed om een persoon de dienst als een soort spreekstalmeester te laten te presenteren, het geheel zou een collectief werkstuk moeten zijn waarin de opeenvolgende onderdelen elkaar automatisch opvolgen. Bovendien zouden ook de bezoekers een rol moeten kunnen vervullen, bijvoorbeeld door het aansteken of uitblazen van de kaars en het luiden van de bel.
Anders dan bij Bach, die speelt met samenstelling en rangschikking van onderdelen (sinfonia/sonata, aria, recitatief, koor, koraal) denk ik dat de cantate-dienst gebaat zou zijn met bepaalde vaste onderdelen. In elk geval een ritueel ter opening en afsluiting. Muziek als laatste element (maar misschien ook nog een keer eerder in het programma). De bezinning na het gedicht. De stilte als een na laatste onderdeel.
Maar eerlijk gezegd kunnen dit soort keuzes beter in de praktijk worden gemaakt, na verschillende dingen te hebben geprobeerd. En hetzelfde geldt voor de bepaling van dag en uur: aan het begin van de week, aan het einde, in het midden? Voor de start van de werkdag, in de lunchpauze? Dit soort zaken moeten zich langzamerhand uitkristalliseren.
Volgend week een eerste opzet voor een liturgie!