Wanneer mensen het over ‘voltooid leven’ hebben, knopen ze aan bij een bepaalde manier van denken, die leven vooral als het schrijven van een biografie ziet. Je leven draait dan om het creëren van een levensverhaal, een verhaal met begin, midden en eind, zoals voorgeschreven (voor tragedies) in de Poetica van Aristoteles.
Begin, midden en einde worden omschreven in het gedicht Aristotle van Billy Collins:
Dit is het begin.
Bijna alles kan gebeuren.
Dit is waar je
de schepping van het licht vindt, een vis die aan land kronkelt,
het eerste woord van Paradise Lost op een lege bladzijde.
Denk aan een ei, de letter A,
een vrouw, strijkend op een leeg toneel
terwijl het zware doek opgaat.
Na het begin komt het midden, waarin dingen gecompliceerd worden, rommelig:
Dit is het kleverige deel waar het plot samenklontert,
waar de handeling omkeert
of een bizarre richting inslaat.
Hier besteedt de verteller een lange paragraaf
aan waarom Miriam geen kind van Edward wil.
Iemand verstopt een brief onder een kussen.
Hier stijgt de aria naar de hoogste noot,
een lied van verraad, gekruid met wraak.
En de klimmers zitten vast op een richel
halverwege de berg.
En een goed verhaal wordt op een bevredigende manier afgesloten:
En dit is het einde,
de weg die ophoudt,
de rivier die zijn naam in de oceaan verliest,
de lange neus van het gefotografeerde paard
dat de witte elektronische streep raakt.
Dit is het colofon, de laatste olifant in de optocht,
de lege rolstoel,
en duiven die neerdalen in de avond.
Hier is het toneel bezaaid met lijken,
de verteller leidt de figuren naar hun cellen,
en de klimmers zijn in hun graven.
Ik sla de punt aan
en jij sluit het boek.
Wanneer we aan een voltooid leven denken, dan denken we aan het leven als verhaal, met een bepaalde vorm. En die vorm is niet
of
maar eerder zoiets als dit:
De parabool beschrijft een leven dat begint met de geboorte, een stijgende lijn vertoont tot ergens halverwege het leven – en dan als vanzelfsprekend daalt richting de onafwendbare dood, die komt nadat alle wensen verwezenlijkt zijn. Idealiter duikt de parabool onder x-as precies op het moment dat het levensverhaal een bevredigend einde heeft gekregen.
We kunnen ons echter afvragen of het realistisch is om een mensenleven deze vorm op te dringen, of met andere woorden, of een mensenleven wel een afgerond verhaal kan vormen.
Autobiografie
Wanneer je maximale controle over je levensverhaal wilt hebben, lijkt op het eerste gezicht de autobiografie het beste model. Zoals in de Confessions van Jean-Jacques Rousseau of Dichtung und Wahrheit van Johann Wolfgang Goethe.
Is een autobiografie inderdaad het model voor een volledig levensverhaal, een ‘voltooid leven’?
Helaas niet. Ten eerste is een autobiografie per definitie onvoltooid, omdat niemand zijn eigen dood in het verhaal kan meenemen en daarmee zijn leven als geheel kan omschrijven. Een autobiografie stopt altijd voor het einde, zelfs wanneer, zoals bij Goethe, het laatste deel postuum wordt uitgegeven.
Het tweede probleem bij het autobiografische model is het feit – opgemerkt door Hannah Arendt – dat wij van ons eigen leven wel de hoofdpersoon, maar niet de schrijver zijn.
Dat betekent dat ons leven afhankelijk is van tal van invloeden van buitenaf. Het verhaal van ons leven toont onszelf als held(in), maar wij hebben lang niet genoeg greep op onze biografie om er de auteur van te zijn. Wij beginnen ons verhaal in een al aanwezig web van menselijke relaties, met ontelbaar veel tegenstrijdige ‘willen’ en bedoelingen, die voorkomen dat ons leven zo loopt als wij voor ogen hadden.
En meer nog: ook wijzelf zijn volkomen onvoorspelbaar, van ons kan altijd het onverwachte worden verwacht. Wat we doen en wat daarom uit ons verhaal blijkt – en wie wij blijken te zijn – is meestal voor onszelf de grootste verrassing.
Een autobiografie is dus geen goed voorbeeld van een voltooid verhaal, geen Aristoteliaans geheel. Maar het zit het met een verhaal waar hoofdpersoon en auteur niet alleen samenvallen, maar de volledige zeggenschap hebben – hoe zit het met een roman?
Roman
In eerste instantie lijkt een roman een goed voorbeeld van een volledig verhaal – en een model voor wat een voltooid levensverhaal zou moeten zijn. Maar hoe volledig en voltooid is een roman eigenlijk?
Ik wil deze vragen bezien vanuit het standpunt van zowel hoofdpersoon als auteur en ik neem als voorbeeld de beroemdste romanfiguur uit de geschiedenis, Don Quichot de la Mancha, uit de grote, gelijknamige roman van Miguel Cervantes.
Don Quichot is een Spaanse edelman met een klein landgoed in de streek La Mancha, die probeert van zijn eigen leven een heroïsch ridderverhaal te maken – zoals van Lancelot of Roeland. Je kunt zijn avonturen zien als de wederwaardigheden van een waanzinnige, maar ik stel voor dat we ernaar kijken als naar de onvoorziene uitkomsten van een poging je leven in een literaire mal te gieten.
Don Quichotte onderneemt een queeste die nooit gaat zoals hij zich dat heeft voorgesteld. Zijn pogingen om met windmolens, herbergen en herders om te gaan alsof het reuzen, kastelen en soldaten zijn lopen steeds op een catastrofe uit.
Alle bemoeienissen van Don Quichot om zijn leven tot een ridderromance te maken mislukken. Nergens vindt hij de prinses in de greep van het tovenaar, de weduwe uitgebuit door de landheer, de onterecht veroordeelde galeislaaf. Zijn queestes blijven onvoltooid, nergens is een heilige graal.
Zover het lot van de held. Maar is dit niet alles het werk van de auteur en betekent dat niet dat elk van Quichot’s mislukkingen het succes van Cervantes betekent – dat Quichot’s onvoltooide queeste tot Cervantes’ voltooide meesterwerk voert?
Helaas.
Hoe groot en geweldig de Don Quichot ook is, Cervantes komt niet in de buurt van een Aristoteliaanse volledigheid – een verhaal met begin, midden en einde.
Zo wordt hij bij het schrijven van deel twee gedwarsboomd door een andere auteur, Alfonso de Avellaneda, die een eigen vervolg publiceert, juist wanneer Cervantes bij hoofdstuk 59 is aangeland. Cervantes raffelt daarop snel zijn eigen boek af – hij laat Don Quichot naar huis terugkeren, lans en schild aan de wilgen hangen en zijn ridderromans afzweren. Daar wordt hij ziek van spijt en melancholie, waardoor hij snel aftakelt.
Onder zijn eigen naam, Alonso Quixano, sterft onze held een in zijn tijd en omgeving als goed beschouwde, ’tijdige’ dood: hij erkent zijn waanzin, betreurt zijn belachelijke daden als Don Quichot en blaast omringd door vrienden en familie, na het ontvangen van de sacramenten, zijn laatste adem uit.
De klerk, die toevallig aanwezig was, zei dat hij nergens had gelezen van een dolende ridder die zo kalm en christelijk in zijn bed was gestorven als Don Quichot, die onder de medelijdende tranen van alle aanwezigen de geest gaf, dat wil zeggen dood ging.
In het slot van de roman neemt Cervantes zelf het woord om van Quichot’s verhaal een afgesloten eenheid, een voltooid leven te maken, waaraan niemand meer kan tornen:
Voor mij alleen werd Don Quichot geboren, en ik voor hem; hij wist van daden, ik van schrijven; wij beiden alleen zijn als één, tot spot en spijt van de valse schrijver uit Tordesillas die zich verstoutte en wellicht nog zal verstouten de heldendaden van mijn dappere ridder te beschrijven met zijn grove en slecht versneden struisveer, hoewel dat geen taak is naar zijn krachten en geen onderwerp voor zijn kil vernuft. En indien u hem bij toeval mocht ontmoeten, vermaan hem dan dat hij het vermoeide en geheel vergane gebeente van Don Quichot met rust laat in zijn graf, en hem niet, tegen alle privileges van de dood in, naar Oud Castilië laat trekken en doet verrijzen uit het graf, waar hij werkelijk en waarachtig in zijn volle lengte ligt uitgestrekt, machteloos tot een derde reis en nieuwe tocht.
Hiermee lijkt de zaak afgedaan. De held heeft zichzelf, gedreven door melancholie, dood laten gaan; de auteur heeft hem begraven. Het verhaal is afgesloten, Quichot’s leven voltooid.
Of toch niet?
Mij dunkt, Cervantes vergeet in zijn afronding een belangrijke partij, die minstens zoveel invloed op zijn roman heeft als held en schrijver. En die derde partij is niet de plagiator.
Het is de lezer.
Don Quichot is volgens mij niet het werk van held en schrijver, maar van de drie-eenheid held-schrijver-lezer.
En van die drie is de lezer het belangrijkste.
Case in point: wie weet er überhaupt dat Don Quichot doodgaat als een ontnuchterde, tot inkeer gekomen Alonso Quijano? Bijna niemand. Als wij, na vierhonderd jaar, aan Don Quichot denken, dan zien we de dolende ridder tegen windmolens vechten, over zijn geliefde Dulcinea zwijmelen, een scheerbekken als helm dragen. We zien hem niet in zijn bed, zijn laatste testament opstellend waarin hij betreurt de aanleiding te zijn geweest voor de absurde verhalen van Cervantes’ kroniek.
Het is uiteindelijk de lezer die een verhaal ‘maakt’. Niet de hoofdpersoon en niet de schrijver. En dus kunnen wij ook zelf nooit ons levensverhaal voltooien – niet als held van dat verhaal en zelfs niet als we de auteur zouden zijn – wat niet zo is.
Ons leven wordt gemaakt door de lezer. Door de ander.
Ons leven is een verhaal dat noodzakelijkerwijs on-afgesloten blijft, open naar de toekomst, vatbaar voor nieuwe interpretaties. Ons leven is een verhaal alleen waar en wanneer er een lezer is, die het als verhaal opvat.
En dat betekent ook dat wijzelf ons leven nooit kunnen voltooien.
Er is wel een manier waarop een mensenleven een geheel kan zijn, maar daarvoor is nodig dat we het leven anders moeten bekijken. Niet als afgerond verhaal, dus niet als biografie of roman – maar als een gedicht.
Hierover de volgende keer meer!