Kopen is, in essentie, ruilen. Ik heb iets dat jij wilt en jij hebt iets dat ik wil. Bijvoorbeeld, ik heb twee koeien en jij hebt twee geiten. En allebei zouden we liever een koe en een geit hebben. Ik omdat ik minder aan mijn tweede koe heb dan aan een geit; en jij hebt minder aan je tweede geit dan aan een koe. Dan kunnen we ruilen, zodat we allebei beter af zijn.
Kopen hoeft niet met geld gepaard te gaan. Van een vader die zijn dochter ruilt voor tien paarden, zeggen we ook dat hij zijn dochter verkocht heeft.
Natuurlijk is geld wel handig. Als ik niet net de beschikking heb over een koe, om te ruilen voor jouw geit, kan ik je ook de waarde van een koe in geld geven. Dan kun je die koe later zelf kopen bij iemand anders. Of als een koe anderhalve geit waard is: dan hoef je geen geit te slachten en mij de helft te geven, maar je kunt ook 150% van de waarde uitkeren.
Dat geld hoeft overigens geen munt- of papiergeld te zijn. Het kan ook een briefje zijn, waarop staat dat ik beloof je een koe te geven. Of jij mij een geit.
Wanneer we dingen ruilen, zeggen we daarmee dat het ene vervangbaar is door het andere. Natuurlijk is een koe geen geit, maar op een bepaalde manier zijn ze onderling verwisselbaar. Er bestaat een wisselkoers tussen koe en geit, die zegt dat zus-en-zoveel koe zus-en-zoveel geit waard is.
In de termen van Karl Marx: een koe of een geit heeft aan de ene kant een unieke gebruikswaarde, die niet kan worden verwisseld. De betreffende koe is lief, geeft veel melk, heb ik gekend sinds ze een kalfje was, loeit als ze mij de stal ziet binnenkomen. De geit is speels en grappig. Ze eet afval. Van haar melk maak ik heerlijke geitenkaas.
Maar aan de andere kant hebben koe en geit ook ruilwaarde – en in die ruilwaarde zijn ze uitwisselbaar.
In hun gebruikswaarde zijn de koe en de geit concreet. We hebben het over deze koe, deze geit in hun geheel. In hun ruilwaarde zijn de koe en geit abstract – we hebben het over koe en geit in het algemeen. We hebben dan van het concrete dier geabstraheerd – we hebben er allerlei individuele dingen vanaf getrokken, om bij het algemene te komen.
Wanneer ik iets koop, breng ik iets terug tot zijn ruilwaarde. Ik neem het concrete, onvervangbare en verander dat in het algemene, uitwisselbare.
Zoals de slogan van een creditcard zegt: sommige dingen zijn onbetaalbaar, voor al het andere heb je Eurocard Mastercard.
Kopen-verkopen (handel) zorgt er feitelijk voor dat dingen in elkaar veranderen. Vaste stof wordt vloeibaar wordt gas. Gas wordt vloeibaar wordt vaste stof.
Het woord vloeibaar – liquide – beschrijft misschien wel het mooiste wat handel en geld doen. Ze scheppen een wereld waarin alles vloeibaar wordt en door elkaar kan stromen, en de meest uiteenlopende gebruikswaardes in uitwisselbare ruilwaardes kunnen veranderen.
Daarom gebruiken we het begrip ‘liquide middelen’ voor dat deel van ons bezit dat op dit moment ruilwaarde heeft – waarvoor we nu iets zouden kunnen kopen.
Een koe kan via handel in een geit veranderen. Maar niet alleen de koe: want waarvoor staat die? Die koe staat voor het toekomstige plezier dat ik ervan verwacht. En dat is niet alleen het pure hebben van die koe, het is alle soorten gebruikswaarde die aan die koe verbonden zijn.
Wat ik eigenlijk verkoop is mijn dagelijkse verse melk, de leren schoenen die ik ooit van de huid had willen maken, de biefstuk die ik volgend jaar had kunnen eten. En daarvoor terug krijg ik niet zozeer een geit als wel een verzameling andere gebruikswaarden: melk, kaas en vlees van een andere smaak, de last of het plezier van een ander soort omgang met dieren, een ander gebruik van mijn stal of weide, enzovoort.
Wat uiteindelijk gekocht en verkocht wordt is geen ding – het is een behoefte, een plezier, een waarde. Als ik dorst heb en ik koop iets te drinken, dan ruil ik mijn dorst voor alle behoeftes die ik nu niet bevredig. En het genot van die eerste, dorstlessende slok betaal ik met alle vormen van plezier die ik anders van dat geld had kunnen kopen.
Handel is als vuur
Dat mensen handel hebben uitgevonden is net zo belangrijk als de uitvinding van wetenschap, of religie, of kunst. Handel heeft ons ongelofelijk veel rijker gemaakt en ongetwijfeld ook heel veel gelukkiger.
Denk aan het voorbeeld: door jou een koe voor een geit te verkopen zijn we allebei beter af – en dat zonder dat er ook maar één stuk vee is bijgekomen!
Wij bezien handel en geld vaak negatief. Ons woord negotie komt, net als het Franse woord negotiant, van het latijnse neg-otium: datgene wat geen vrije tijd, otium, was. Om die vrije tijd ging het oude Grieken en Romeinen – dan kon je in rust en vrede aan jezelf werken. Wie geen vrije tijd had was er minder aan toe – was alleen maar negotiosus: druk, bezig.
Dit idee van handel als een zinloze ‘bezigheid’ vinden we ook nog terug in het Engelse business, natuurlijk, dat afstamt van busy-ness.
Handel heeft ons echter heel veel gebracht, net als geld. Deze gecombineerde ideeën hebben enorm veel waarde aan zaken toegevoegd, door gebruikswaardes daar te brengen waar ze het meeste opleveren.
Want dat is het doel van economie: de middelen zo verdelen dat e het meeste opleveren.
Maar handel heeft ook een schaduwzijde. Handel is als vuur – waaraan je jezelf kunt warmen maar ook kunt verbranden.
Verkoopbaarheid en inwisselbaarheid kunnen ook te ver gaan.
Waarschijnlijk delen wij allemaal dezelfde intuïties, die zeggen dat sommige dingen niet inwisselbaar zijn, niet te koop. Can’t Buy me Love – geld koopt geen liefde, zongen de Beatles al. Maar waarom niet?
Aristoteles schreef 25 eeuwen geleden al dat iemand, die mij liefheeft omdat ik nuttig voor hem ben (bijvoorbeeld door hem geld te geven), niet werkelijk om mij geeft: “Vrienden bij wie de vriendschapsband uit het motief van het nuttige voortkomt, verbreken deze zodra het voordeel ophoudt. Zij waren namelijk geen vrienden van elkaar, maar van het voordeel.” (Ethica Nicomachea boek viii, 4, 2)
Liefde die gekocht wordt, is geen liefde, omdat wij alleen liefde noemen die de persoon als persoon geldt – niet de persoon als bron van inkomsten (dan zou iedereen van zijn baas houden).
En hetzelfde geldt voor sommige andere waarden. Ouderlijke aandacht kan niet volledig vervangen worden door ingekochte aandacht van een professional. Goed burgerschap kan niet worden afgekocht door belastingen.
Als ik toch van ouderschap of burgerschap, in het woord van Marx, een goed maak – eine Ware – dan abstraheer ik, dan trek ik van die zaken iets af, om ze terug te brengen tot iets dat geruild kan worden.
Daarbij is het altijd maar de vraag of je door die reductie niet het belangrijkste kwijtraakt en je oorspronkelijke waarde vernietigt.
Bijvoorbeeld: natuurlijk zou je mensen kunnen betalen om te gaan stemmen, om zo de opkomst te verhogen en de uitslag representatiever te maken. Maar als je burgerlijke verantwoordelijkheid vervangt door het reageren op financiele prikkels, kun je het hele begrip van burgerschap ook aantasten, zodat mensen op een gegeven moment niets meer voor hun gemeenschap doen, tenzij ze ervoor betaald worden.
Een ander – actueel – voorbeeld is professioneel voetbal. Voetbal als sport is ongeveer honderdvijftig jaar oud, als beroep ongeveer de helft. En nog steeds draait voetbal om een bepaalde vorm van wat Aristoteles excellentie genoemd zou hebben, om zo goed mogelijk voetbal, om doelpunten maken en tegendoelpunten vermijden, om het winnen van wedstrijden en kampioenschappen. Natuurlijk speelt geld in grote rol in voetbal, maar geld is nog steeds een middel om zo goed mogelijk te voetballen, niet voetbal om zoveel mogelijk geld te verdienen.
Tenminste…
Bij Manchester United, de rijkste club ter wereld, dat deze week Ajax versloeg in de finale van de Europa League, lijken de rollen langzamerhand omgedraaid. Kennelijk overweegt daar bij het aantrekken van een nieuwe speler niet meer zijn verwachte waarde voor het voetbalteam, maar zijn commerciële waarde. De NRC berichtte hoe het bij transfers van United vooral gaat om hoeveel aandacht die genereert voor het merk ‘United’. Om die reden was de record-aankoop van Paul Pogba afgelopen zomer succesvol, omdat het nieuws daarover, onder #Pogback, 635.000 keer gedeeld werd. Dat de Franse speler dit seizoen teleurstellend presteerde, doet er dan minder toe. Goede, maar minder opvallende spelers moeten bij United plaatsmaken voor mindere voetballers die meer de aandacht trekken. Zoals de krant het formuleert: “Likes op Facebook en Instagram wegen zwaarder dan de gave om een speler vrij voor de spiegel te zetten.”
United maakt zo elk jaar winst, hoewel de club is teruggezakt naar de subtop van het Engelse en Europese voetbal. Maar dat deert de eigenaars blijkbaar niet.
Dit voorbeeld kan als ene waarschuwing dienen: we kunnen ons heel gemakkelijk voorstellen dat alle grote voetbalclubs op een gegeven moment als United worden gerund – en in elk geval topvoetbal zal dan louter nog draaien om kijkcijfers, verkochte shirtjes, aantallen likes. Voetbalbestuurders zullen allereerst naar financieel ranglijsten kijken en dan pas naar de stand in de competitie.
En voetbal zal niet langer voetbal zijn.
Waar we precies de grens moeten leggen tussen uniek en inwisselbaar, on(ver)koopbaar en (ver)koopbaar – dat is vatbaar voor discussie. Maar die discussie moeten we dan wel voeren. Anders bestaat het gevaar dat de uniciteit van bepaalde zaken wordt aangetast door de commercie en dat we plotseling iets kwijt zijn wat we graag hadden willen behouden.
Want corruptie is meer dan alleen steekpenningen en vriendjespolitiek. Corruptie is ook de aantasting van het unieke door het inwisselbare.
Idolatrie
Andere, oudere samenlevingen wisten dat er een gevaar school in het uitwissen van de grens tussen het unieke en het inwisselbare. Dat is wat het verhaal van het gouden kalf betekent: dat je niet God, de eenmalige Jahweh, ‘Ik-ben-die-Ik-ben’, zoals hij zichzelf tegenover Mozes noemt, kunt vervangen door een afgodsbeeld dat niets unieke heeft en in een mal is gegoten.
In religie heet dat afgoderij, idolatrie.
Daarom wil ik het volgende voorstellen: net zoals we bij zinloze bureaucratie denken aan een paarse krokodil, moeten we voortaan bij twijfelachtige commercialisering denken aan een gouden kalf. En jaarlijks zou een prijs voor mislukte invoering van geldelijke beloningen of een misplaatste toepassing van het prijsbeginsel moeten worden beloond met een gouden kalf.
Dat het gouden kalf al in gebruik is voor de nationale filmdagen, als een Nederlandse Oscar, is daarbij geen bezwaar. Want op een bepaalde manier is dat al een voorbeeld van een twijfelachtige vermenging van zaken: het streven naar film-excellentie en het winnen van prijzen – en publiciteit.
En om te voorkomen dat we dit kalf per ongeluk toch aanbidden, moet het van goedkoop materiaal zijn gemaakt. Plastic of pluche lijkt me wel geschikt. Of karton.
Een kartonnen gouden kalf – dat lijkt me de transgressie goed uit te drukken.