3. Filosofie helpt je wijzer te worden

Posted on 30 apr 2014 in Blog, Featured

3. Filosofie helpt je wijzer te worden

Deze week eindigt de maand van de filosofie. Officieel was het thema ‘Mens en Techniek’, maar feitelijk had deze maand hetzelfde onderwerp als alle voorgaande en alle nog volgende: ‘Waar is filosofie nu eigenlijk goed voor?’
Elk jaar leidt dit thema tot dezelfde discussie en dezelfde stellingnames. Aan de ene kant de ‘academici’, die betogen dat filosofie geen nut hoeft te hebben, dat het net als wetenschap en kunst een uiting van menselijke behoeften en mogelijkheden is. Deze partij betoogt meestal ook dat alleen de bestudering van grote filosofen en erkende filosofische disciplines (metafysica, ethiek, politieke filosofie, aesthetica, kennistheorie, wetenschapsfilosofie) ‘echte’ filosofie is.
Aan de andere kant is er het kamp van de praktisch filosofen, die filosofie willen terugbrengen naar de bron: de belofte van een wijzer en beter leven. Ze gebruiken daarvoor, als het zo uitkomt, de gedachten van ‘grote’ filosofen, maar net zo gemakkelijk inzichten uit religie, wetenschap, kunst of literatuur.

In welk kamp sta ik? Met één been in beide.
Enerzijds vind ik dat we van niemand meer kunnen leren dan van mensen als Sokrates, Aristoteles, Thomas van Aquino, Spinoza, Kant, Hegel, Kierkegaard, Nietzsche, Heidegger, Wittgenstein en Arendt (om meteen maar mijn favorieten te noemen).
Anderzijds vind ik dat de bestudering van grote filosofen ergens toe moet leiden: tot toepassing van hun inzichten – en vooral hun manier van denken – in je eigen leven. En zo tot een wijzer, beter bestaan.
In mijn visie moeten beide aanpakken elkaar aanvullen. Je leert denken door het navolgen van voorbeelden – maar het doel daarvan is het denken zelf, niet het navolgen.

Hoe maakt filosofie je wijzer?
In mijn vorige blogpost betoogde ik dat wijsheid een competentie is en met name een morele competentie. Wijs zijn is verstandig met mensen omgaan.
In alle competenties komen vier ontwikkelingsfases samen:

– de evolutie van zoogdieren, mensapen en mensen;
– de ontwikkeling van de menselijke cultuur;
– de aangeleerde praktijk in een groep;
– de ervaring van een mensenleven.

De piramidestructuur van competenties maakt ook duidelijk waarom niet iedereen wijs is, waarom wijsheid niet vanzelf ontstaat en waarom mensen niet altijd even wijs handelen.

Wanneer is iemand competent? Wanneer de erfenis van elk niveau bijdraagt aan het optimale gebruik van het volgende niveau.
Maar geen enkele erfenis is vrij van tweeslachtigheid – op geen enkel niveau. Met andere woorden: op elk niveau is er goed en slecht, wijs en onwijs.

De evolutie heeft een mensenbrein geschapen dat tot verbijsterende dingen in staat is, maar dat ook een heleboel ingebouwde vertekeningen, vooroordelen en zwaktes bevat. We zien patronen waar die er niet zijn (het gezicht van Jezus in een aardappel, een sterrenbeeld in de nachthemel), vertrouwen teveel op eerste indrukken (sollicitanten worden op de eerste seconden van het gesprek beoordeeld) en nemen minder zorgvuldige beslissingen als we moe of hongerig zijn (bij rechtszaken aan het eind van de dag doen rechters snelle en routineuze uitspraken).

Ook onze culturele bagage heeft twee kanten: met vuur kun je voedsel bereiden of iets vernietigen, met religie kun je de medeleven bevorderen of genocide rechtvaardigen. En groepsoordelen kunnen op grond van logisch gelijkwaardige argumenten totaal verschillend uitpakken: de ene groep beschouwt scheidingen, homoseksualiteit of atheïsme als immoreel, de andere groep als moreel neutraal; de ene groep ziet gulzigheid, roken en vlees eten als morele overtredingen, de andere groep als onschuldige menselijke gewoontes.
Een groep kan abortus afkeuren en tegelijk drinken tijdens de zwangerschap accepteren; een andere groep kan abortus accepteren en tegelijk drinken tijdens de zwangerschap afkeuren. En beide groepen kunnen in hun ogen moeiteloos het eigen gelijk aantonen, en het ongelijk van de ander.

Geen wonder dat groepen goed en slecht kunnen functioneren: dat ze kunnen bloeien en volledig kunnen ontsporen. Sommige elementen ‘werken’ gewoon niet in de praktijk, of ze werken in elk geval niet samen.
Hitler bouwde nazi-Duitsland op slecht begrepen taalwetenschap (het begrip ‘Ariër’), nog slechter begrepen biologie (‘Joods’ bloed), Pruisisch militarisme, een zondebok-ideologie, Romantiek, moderne massamedia en de historische inspiratie van concentratiekampen (van de Britten, in Zuid-Afrika) en genocide (van de Turken, in Armenië). Samen leidde het tot een 12 jaar durende nachtmerrie waaruit Duitsland in 1945 ontwaakte – te midden van puinhopen.
Of een meer bescheiden voorbeeld:
Energiemaatschappij Enron beleefde in de jaren negentig een kortdurende bloei, leunend op een extreem competitieve organisatiecultuur (jaarlijks werd de slechtst presterende 15% van werknemers ontslagen), creatieve accountant-methodes (potentiële winst werd in de boeken opgevoerd als reële verdiensten), de hebzucht van banken op Wallstreet, goedgelovige journalisten en naïeve investeerders. In 2001, slechts 16 jaar na de oprichting, ging Enron failliet in wat tot dan toe het grootste faillissement uit de geschiedenis was. In een jaar was de waarde van een aandeel van $90 tot een paar cent gezakt.

Groepen, organisaties, maatschappijen maken vaak erg slechte keuzes waar vaak heel slecht over na is gedacht.
En het individu? Daarvan weten we allemaal dat het goed of slecht, wijs of onwijs kan zijn. Sterker nog: waarschijnlijk is elk individu beurtelings goed en slecht, wijs en onwijs. Als we eerlijk zijn geven we toe dat wijzelf dergelijk tweeslachtige wezens zijn. Dat toegeven en accepteren is een eerste noodzakelijk stap richting wijsheid.

Wijsheid is lastig. Wijsheid veronderstelt dat
– je raad weet met je aangeboren beperkingen;
– je de menselijke culturele erfenis goed inzet;
– je leeft en werkt in een groep die met wijsheid praktiseert;
– je met zorg je levenswandel uitstippelt.

Filosofie helpt. Ze doet dat op twee manieren:
1. Filosofie is kritisch. Kritischer dan wetenschap, dat altijd vanuit bepaalde vooronderstellingen zoekt, maar die vooronderstellingen zelf ongemoeid laat. Filosofie beschermt je daarom tegen een onwijze acceptatie van onze biologische en psychologische bagage, tegen allerlei denkfouten. Ze bekijkt de culturele vertaling van onze natuurlijke aanleg en stelt vragen naar de bruikbaarheid van die vertaling. Ze maakt de impliciete regels van onze groepspraktijken expliciet en toetst ze op hun houdbaarheid. Filosofie laat je, tenslotte, afstand tot jezelf nemen, om ook je eigen leven eerlijk te kunnen evalueren.
2. Filosofie voegt samen. Ze tracht van onze aangeboren natuur, aangeleerde cultuur, beoefende praktijk en gekozen levenswandel één samenhangend geheel te maken. Ze helpt een ‘levensfilosofie’ te scheppen die het leven richting geeft en in de praktijk werkt bij het maken van keuzes – volgens onze aanleg, onze mogelijkheden, onze vaardigheden en onze overtuigingen.

Hoe ziet die filosofische aanpak er in een concreet geval uit? Daarover volgende week!