
De afgelopen week verschenen er berichten in de kranten waarin gesuggereerd werd dat het democratisch gehalte van de Nederlandse samenleving onder druk staat. Allereerst presenteerde de Raad van State haar jaarverslag over 2024 en signaleerde dat ook in ons land het ‘democratisch normbesef’ niet vanzelfsprekend is. Vicepresident Thom de Graaf onderstreepte deze boodschap in enkele interviews.
De Graaf vertelt daarin dat niet alleen wereldwijd democratieën plaatsmaken voor autocratieën, maar dat de processen die daarmee gepaard gaan, de aanval op instituties als rechtspraak, onderwijs en journalistiek, ook in Nederland te zien zijn. Bovendien is een aanzienlijk deel van de Nederlandse kiezers bereid om democratische processen aan de kant te schuiven om ‘problemen op te lossen’.
Dat is één.
Verder berichtte de Onderwijsinspectie in haar laatste rapport dat de staat van het burgerschapsonderwijs op het merendeel van de Nederlandse scholen niet op orde is.
Dat is zorgelijk, stelt de inspectie, omdat burgerschapslessen in deze tijd van toegenomen ongelijkheid, wantrouwen en polarisatie hadden nodig zijn dan ooit. ‘Het is een kernfunctie van het onderwijs om de toekomstige generatie op te leiden tot actieve burgers die onze democratie zowel dragen als verdedigen’, aldus de inspectie.
Dat is twee.
Dus. Huidige politici vallen instituties aan en huidige kiezers accepteren dat. En toekomstige politici en kiezers leren op school niet hoe ze de democratie straks moeten uitoefenen, uitdragen en verdedigen.
Democratie of politiek?
Over ‘democratie en educatie’ zijn bibliotheken volgeschreven, omdat je het thema vanuit talloze invalshoeken kunt benaderen. Dat kan ik in één artikel natuurlijk niet doen. Ik wil slechts enkele kanttekeningen plaatsen.
De eerste kanttekening betreft de vraag wat ‘democratisch’ precies betekent. De tweede kanttekening betreft de vooronderstelling (van de inspectie) dat die opvoeding vooral een kwestie is van kennis, orde en doorlopende leerlijnen.
Allereerst het idee van democratie.
Wanneer de inspectie en de vicepresident van de Raad van State het over ‘democratie’ hebben, bedoelen ze strikt genomen iets anders, denk ik: namelijk politiek. Zoals wij weten, zijn er ‘democratieën’ op de wereld die helemaal niet democratisch zijn – niet democratisch in onze zin tenminste. Je hebt bijvoorbeeld de Democratische Volksrepubliek Korea of de ‘soevereine’ democratie van Rusland. Maar deze landen missen wat wij essentieel achten aan democratie: het bestaan van een vrije meningsuiting, een openlijke oppositie, onafhankelijke rechters, de mogelijkheid om een andere leider te kiezen. Wel weten de leiders zichzelf te legitimeren door een verwijzing naar de wil van het volk, dat in zogenaamde ‘verkiezingen’ in overgrote meerderheid op de leider stemt. Dus in een speciale, beperkte definitie van democratie voldoen ook Rusland en Noord-Korea (en Cuba, en Venezuela, enzovoort enzovoort) aan dit begrip. Maar tegelijk zijn het dictaturen.
Wat wij doorgaans als democratie aanduiden, is door politicus Bernard Crick (In Defence of Politics) beter gekenschetst als politiek.
Politiek is het omgaan met verschillen in belangen zonder die verschillen te negeren of weg te werken. Zoals Aristoteles al in zijn Politika zegt: er bestaat een punt waar een staat een dusdanige graad van eenheid bereikt dat het niet langer een staat is; of eentje waar het nog wel een staat is, maar een slechtere, zoals wanneer harmonie tot één klank wordt teruggebracht, of een ritme tot één stamp.
Zijn punt was: een staat is een pluraliteit, een toestand van meervoudige stemmen – van mensen en groepen die met elkaar tot een vergelijk moeten zien te komen. En dat doen ze door er samen over te praten, in vrijheid, en dan iedereen een beetje z’n zin te geven, en niemand helemaal. Politiek is het besef dat een staat nooit tot één stem, of die nu van de leider of van het volk is, gereduceerd kan worden, omdat niemand het volledige gelijk aan zijn, haar of hun kant heeft en ieders belangen (tot op zekere hoogte) gelijkwaardig zijn.
In een dergelijke toestand is er automatisch ook ‘democratie’, omdat mensen best macht willen afstaan (maar niet definitief). En omdat die macht nooit absoluut is, maar in toom wordt gehouden door wetten, rechters en publieke opinie.
Een dergelijke toestand is nooit vanzelfsprekend, dat leert de wereldgeschiedenis en we zien het nu dagelijks in de realiteit van Amerika, waar Donald Trump probeert een einde te maken aan politiek – een einde aan zijn afhankelijkheid van andere mensen en meningen, van volksvertegenwoordigers en rechters. Net als zijn vriend Poetin beschouwt Trump politiek – het erkennen van andere belangen, het eerbiedigen van andere meningen, het overreden van tegenstanders – als een hinderlijk obstakel, als iets wat ongewenst is en zo snel mogelijk moet verdwijnen.
In die situatie is de bescherming van politieke mores onze hoogste plicht en zijn de zorgen in Nederland (en Europa) inderdaad gewettigd.
Kind als burger
En dan het ‘kweken’ van nieuwe politici en burgers met de politiek-democratische gezindheid.
Als je de Onderwijsinspectie vraagt hoe je burgerschap bevordert, spreekt het laatste jaarverslag over ‘concrete leerdoelen’ en ‘een samenhangend curriculum’. Betreurd wordt het ontbreken van een ‘doorlopende leerlijn’.
Niks mis met doelen en samenhang en continuïteit, natuurlijk. Maar dergelijke termen behoren vooral tot een papieren werkelijkheid, die onvermeld laat hoe je een kind tot een burger maakt.
En wat daar nog bij komt: het moderne burgerschapsonderwijs gaat ervan uit dat kinderen nog geen burgers zijn, maar dat ze, om dit te worden, eerst bepaalde kennis en zekere vaardigheden moeten verwerven. Zoals ze moeten leren veters strikken, en leren lezen, en waar Frankrijk ligt, en wat stuifmeel is.
Op die vooronderstellingen valt wel wat af te dingen.
Wat kinderen namelijk al automatisch leren, wanneer ze met elkaar spelen, is dat ze samen regels moeten maken, en dat de regels bepalen hoe een spel gaat – niet wie het grootste en sterkste is. En dat een doel van een spel is dat iedereen op een bevredigende manier kan meedoen, niet dat je het spel wint. Winnen is een middel om het spel leuk te maken.
Feitelijk is elk kind dat aan een spel meedoet tijdens dat spel een burger, met een eigen, gerechtvaardigd belang, die tot een vergelijk moet zien te komen met andere spelers, die ook gerechtvaardigde belangen hebben.
Kortom: kinderen zijn al burger, lang voordat ze naar school gaan. In hun gezin nog niet (al krijgen ze met het opgroeien steeds meer ‘burgerrechten’), maar wel op het speelveld en het schoolplein.
Wat een school hieraan kan toevoegen, is niet ze ‘leren om burger te zijn’, maar om dat burgerschap in schooltijd ruimte te geven.
Korczak
Het idee van het kind als burger heb ik niet als eerste bedacht, dat is al eerder gedaan door pedagogen over de hele wereld. Waarschijnlijk is het door niemand beter geformuleerd dan door één van mijn grote helden, Janusz Korczak (pseudoniem van Henryk Goldzsmidt). Deze Poolse arts en schrijver was ook de stichter en directeur van een weeshuis in Warschau. In dat weeshuis mochten kinderen mee bepalen hoe het gerund werd, er was zelfs een kinderrechtbank die toezag op de naleving van de regels. Voor die rechtbank konden ook volwassenen gedagvaard worden en dat gebeurde ook, inclusief Korczak zelf!
Korczak geloofde hartstochtelijk in het kind als burger en het kind als een wezen dat, op zijn eigen manier, af was – niet slechts een mens in wording. Hij beschreef het zo:
Het kind is al een inwoner, een burger en reeds een mens. Het zal het niet pas worden, het is er al een. Een kind heeft al een lange geschiedenis, eigen herinneringen en gedachtenissen. De kinderjaren – dat is een reëel leven, niet een voorbereiding.
Kinderen zijn toekomstige mensen, zegt men. Ze zijn pas in wording, ze bestaan eigenlijk nog niet helemaal, ze horen er voorlopig nog niet bij… Wat bedoelt men daar toch mee? Wij kinderen: leven wij dan niet, voelen wij dan niet, lijden wij dan niet net als volwassenen? En de kinderjaren: zijn die dan geen deel van het echte leven, gewoon van iedereen? Waarom willen ze ons laten wachten, en waarop?

In het weeshuis van Korczak hadden kinderen een volwaardige plaats: met rechten en verantwoordelijkheden en plichten. Er was een kinderparlement, er was een kinderrechtbank, een kinderkrant, er was een postbus waarin je als kind je vragen en opmerkingen kon doorgeven. Kinderen draaiden mee in het runnen van het weeshuis, in schoonmaken, tuinieren, koken.
Wat betekent dit voor modern burgerschapsonderwijs? De voorzitter van de Nederlandse Janusz Korczakstichting, Arie de Bruin, omschrijft het als volgt:
Burgerschapsvorming is niet iets voor later, maar het heeft alles te maken met een van de fundamentele rechten van het kind die Korczak formuleerde: het recht van het kind op de dag van vandaag. Vandaag ben je burger, vandaag word je serieus genomen, vandaag wordt ook van jou een bijdrage aan onze gemeenschap gevraagd, vandaag heb jij rechten en plichten.
Stel dat we zouden beginnen om de organisatie en het uitvoerend werk op al onze scholen voor een groot deel samen met de kinderen te realiseren: de inrichting, de in- en verkoop van materialen, de zorg voor het magazijn, oudere kinderen die ingezet worden als mentor voor jongere kinderen, de organisatie van feesten, de schoonmaak, de boekhouding van het budget van de sportdag, de registratie van allerlei gegevens, de uitgave van de schoolkrant, het regelen van de boodschappen. Wat Korczak deed in zijn weeshuis in Warschau hoeft niet uniek te blijven; we zullen versteld staan van de capaciteiten van kinderen en van wat zij allemaal in korte tijd leren als zij het nodig hebben om hun echte taken in het leven uit te voeren. En als kinderen dit in de gemeenschap van de school iedere dag ervaren, zullen zij ook later als volwaardig burger functioneren.
En wat ik hier nog aan toe wil voegen: burgerschap is iets wat je alleen kunt leren door het te doen, in het echt. Burgerschap is een ambacht en educatie is niet het klaarstomen van leerlingen voor een bepaald doel, maar een dialoog tussen docent en leerling om de leerlingen toe te staan zich te ontwikkelen. En een kind vertegenwoordigt een oneindige waarde, niet omdat het nog zo lang leeft en nog zoveel kan worden, maar omdat het op dit moment , op elk moment, al kan ontbranden.