504. Bij de rivieren van Babylon

Posted on 14 apr 2025 in Blog, Featured

504. Bij de rivieren van Babylon

Tijdens de corona-crisis, in het midden van de tweede grote lockdown in de winter van 2021, heb ik op deze plek het verhaal verteld van de Joodse ballingen in Babylon. In de zesde eeuw voor onze jaartelling werden grote delen van de Joodse bevolking van Juda afgevoerd naar Babylon, waar ze ongeveer zestig jaar verbleven.

Drie keer kwam de Babylonische koning Nebukadnezar II in actie tegen Juda en Jeruzalem: de eerste keer voerde hij de koning en zijn hofhouding plus duizenden leden van de Joodse elite af naar Babylon en plantte hij een marionet op de troon; de tweede keer verwoestte hij de stad en deporteerde hij nog enkele honderden burgers; de derde keer strafte hij de moord op zijn gouverneur met de deportatie van nog eens 700 inwoners.

Inkeer in zichzelf

De stemming, zowel bij de ballingen als bij de gedeeltelijk verwoeste en ‘onthoofde’ samenleving van Juda, was begrijpelijkerwijs somber. We kunnen de sfeer proeven in de Klaagliederen in de Bijbel en in sommige psalmen, zoals in het beroemde begin van Psalm 137:

Aan Babels stromen daar zaten wij, ook weenden wij,
als wij Sion gedachten.
Aan de wilgen aldaar hingen wij onze citers;
want daar begeerden zij die ons gevangen hielden,
van ons een lied,
en zij die ons mishandelden, vreugdebetoon:
Zingt ons een der liederen van Sion.
Hoe zouden wij des Heren lied zingen
op vreemde grond?

Ja, dit is de oertekst van Boney M’s hit uit 1978, By the Rivers of Babylon. Ik kom later nog terug op dat lied, omdat het een fascinerende draai aan Psalm 137. Eerst wil ik de bijbelse tekst verder onderzoeken.

De psalm geeft een zwartgallig beeld van de ballingschap in Babylon en het gemis van Jeruzalem:

Indien ik u vergeet, o Jeruzalem,
zo vergete (mij) mijn rechterhand;
mijn tong Kleve aan mijn verhemelte,
ls ik uwer niet gedenk,
als ik Jeruzalem niet verhef
boven mijn hoogste vreugde.

En de dichter wijst de schuldige van alle ellende aan, en wat er met hen moet gebeuren:

Reken, o Here, de kinderen Edoms
de dag van Jeruzalem toe;
hun die zeiden: Breekt af, breekt af
tot op de grond ermee!
Gij, dochter van Babel, ter verwoesting bestemde,
gelukkig hij, die u zal vergelden
hetgeen gij ons hebt aangedaan;
gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpen
en tegen een rots verpletteren.

Dit is een luidruchtige roep om wraak, niet meer of minder dan dat. Het lied geeft daarmee één zijde van het debat weer, dat onder achterblijvers en ballingen gevoerd werd.

Uit de psalm spreekt een vorm van ressentiment, van wraakzuchtig slachtofferschap – een slachtofferschap waaraan een tribale god, Jahweh, een einde zal maken. Deze interpretatie van de ballingschap had best overheersend kunnen worden in de Joodse gemeenschap – maar dat gebeurde niet. Integendeel.

Tijdens het Babylonische verblijf hervormden de Joden zichzelf in één van de grote creatieve daden uit de wereldgeschiedenis, in drie doorbraken.

  1. De schepping van een Boek, de Torah, die de essentie van het Joods-zijn bevatte. Dit betekende dat het niet langer je plaats van herkomst, je thuis, je land was die je identiteit vormgaf, het was de manier waarop je in de wereld stond, je cultuur.
  2. De stam-god Jahweh werd tot een universele god, ook de heerser en schepper van Babyloniërs, Assyriërs en Perzen – zodat die volkeren ook door Jahweh gebruikt konden worden om de Joden te kastijden of te redden.
  3. Of die ene al-overheersende god jou zegende of vervloekte hing niet meer van rituelen af, maar van je eigen morele of immorele gedrag – jegens alle schepselen van God.

De boodschap van psalm 137 heeft het dus niet gewonnen in Babylon of in Juda, of in de diaspora gedurende de laatste tweeduizend jaar. Niet dat de zwartgallige, wraakzuchtige kant, de tribale nationalistische boodschap helemaal is ondergesneeuwd. Dat perspectief heeft ook een blijvende aantrekkingskracht, net zo goed als de universele, morele en verbeeldende kant. In de huidige Gaza-oorlog horen we de boodschap luid en duidelijk aan Israëlische kant.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat ‘By the Rivers of Babylon’ nationalistisch sentiment heeft gevoed, door de eeuwen heen. Een fraai voorbeeld daarvan is de verklanking door Guiseppe Verdi in zijn opera Nabucco van 1842.

Nabucco (Italiaans voor Nebukadnezar) gaat over de verovering van Jeruzalem en de Babylonische ballingschap. Zoals dat werkt bij negentiende eeuwse opera’s is de plot, vol romantische en politieke verwikkelingen, volledig absurd. In de derde akte zingt een koor van Hebreeuwse ‘slaven’ (in werkelijkheid bevonden de Joden zich in Babylon niet in slavernij) aan de oever van de Eufraat een lied, Va pensiero, over hun verloren vaderland, gebaseerd op psalm 137:

De woorden van Va pensiero (van librettist Temistocle Solera) zijn melancholisch en tegelijk hoopvol, zonder enige wraakzucht of agressie.

Ga, gedachten, op vleugels van goud
naar de hellingen en heuvels
waar zacht en mild de lucht
van mijn vaderland zoet geurt.
Groet de oevers van de Jordaan,
En de gevallen torens van Zion.
O mijn vaderland zo mooi en verdoemd
O mijn herinneringen zo dierbaar en dodelijk
Gouden harp van de oude profeten
Waarom hang je stil aan de wilgen?
Ontsteek de herinnering in je borst
En spreek van vergane tijden
Denk aan het lot van Soloms tempel
Uit een schreeuw van ruwe weeklacht
En moge de Heer je kracht geven
Dit lijden te verdragen!

Wat Verdi met deze woorden doet is allerminst vreedzaam en melancholisch: vooral bij de regel Arpa d’or dei fatidici vati (Gouden harp van de oude profeten) linkt het koor bijzonder strijdlustig, alsof het de Marseillaise zingt. De oorlogszuchtige interpretatie wordt in de opera ook bevestigd door het vervolg van de derde akte, waarin profeet Zacharias de Joden maant om te volharden in hun geloof: God zal Babylon vernietigen.

In Italië werd het koor populair bij de strijd om de Italiaanse eenwording, de zogenaamde Risorgimento. Als zodanig, dat wil zeggen als protestlied, fungeert het ook nog in verhalen over die tijd, in de recente serie Il Gattopardo of de derde Sissi-film. De historische invloed van Va pensiero is waarschijnlijk enigszins aangedikt, maar het lied heeft zeker een grote nationalistische betekenis in Italië. Het is niet voor niets dat al een paar keer campagne is gevoerd om het tot volkslied te verheffen.

Rastafari

Dat psalm 137 ook een bijdrage kan verlenen aan de ‘verlichte’ kant, de zijde van moraal, universaliteit, broederschap en bevrijding, zien we in een lied uit de Jamaicaanse Rastafari-beweging.

Het Rastafari-geloof is een lokale Abrahamitische variant (dus uit de familie van Jodendoom, Christendom en Islam), met een aanhang van slechts een handvol gelovigen wereldwijd (misschien een miljoen, misschien minder). Ondanks het lage aantal aanhangers is de creativiteit van Rastafarians indrukwekkend, met een originele interpretatie van de bijbel, een eigen cultuur van haar-en klederdracht, een speciale rol voor cannabis en een apart Engels idioom. En vooral: de schepping van een gigantisch oeuvre van spirituele liederen in een geheel eigen muzikaal genre, reggae.

Vanwege de – in westerse ogen – wat naïeve interpretatie van de bijbel, met een vereenzelviging van God met de vroegere keizer van Ethiopië, Ras Tafari Makonnen oftewel Haile Selassie, wordt Rastafarianisme meestal niet zo serieus genomen door non-gelovigen. Ik denk dat dit echter ten onrechte is. De herneming van het oude schema Babylon/Zion in moderne termen als koloniaal/Afrikaans is een daad van groot belang geweest in de twintigste eeuw en nog steeds zeer invloedrijk in de huidige. En daarbij is de nadruk op het eigen innerlijk, op liefde, op vrede, een broodnodige eigentijdse vertaling van wat de Joden in hun Babylonische ballingschap hebben bewerkt, met hun drie doorbraken. Met andere woorden: ik zie de Rastafari als de opvolgers van Jeremia en Ezekiel en als spirituele wegwijzers voor de moderne tijd, met een boodschap die zowel religieus als politiek zou kunnen aanslaan.

Het best zien we die oude en nieuwe boodschap in de grote werken uit de reggae-muziek, met name in die van Bob Marley, Burning Spear en Lee ‘Scratch’ Perry (ik noem maar even drie favorieten van mij). En in een lied van The Melodians uit 1970, dat de woorden van Psalm 137 opneemt maar alle haat en wraakzucht vervangt door broederschap en solidariteit:

By the rivers of Babylon
Where he sat down
And there he wept
When he remembered Zion
But the wicked carried us away in captivity
Required from us a song
How can we sing King Alpha song in a strange land?
Sing it out loud
Sing a song of freedom, sister
Sing a song of freedom, brother
We gotta sing and shout it
We gotta jump and shout it
Shout the song of freedom now
So let the words of our mouth
And the meditation of our heart
Be acceptable in Thy sight, oh Far I
Sing it again!
We’ve got to sing it together
We’ve got to shout it together

Dit is, melodisch en tekstueel, heel andere koek dan de wraakzucht van Psalm 137 of de strijdlust van Va pensiero. Het is de taal van Jeremia, niet Zacharias. Het is een boodschap die kijkt naar morgen, niet alleen die van gisteren. Een lied van vreugde, niet van haat. Het is én politiek, én spiritueel. Én oud, én nieuw.

We’ve got to sing it together.