503. De dood van de standvastige

Posted on 7 apr 2025 in Blog, Featured

503. De dood van de standvastige

Eerder heb ik aangekondigd de dood van hoofdpersonen in Griekse tragedies te willen onderzoeken, en de vraag te stellen wat deze sterfgevallen tragisch maakt – of juist niet. Beginnen wil ik daarbij met de grote Agamemnon, aanvoerder van de Grieken bij Troje.

Agamemnon heeft door de klassieke geschiedenis heen wisselende kritieken gekregen. Mythen, Homeros, andere dichters, de grote dramaturgen Aischylos, Sofokles en Euripides: ze oordelen niet allemaal hetzelfde over hem. Maar toch kruipt er een rode draad door zijn verhaal, en zijn dood lijkt toch te duiden vanuit ons schema van tragedie = verstrikt in melodrama.

Standvastig

In zijn dialoog Kratylos onderzoekt Plato (bij monde van Sokrates) een groot aantal etymologieën, ook van namen uit de Griekse geschiedenis en mythologie. Van Agamemnon heeft hij te melden dat de naam getuigt van iemand die blijft bij zijn voornemen, en op zijn post (epimonè) – en daarom bewonderenswaardig is (agasthos). Je zou, Plato volgend, Agamemnon ook kunnen vertalen met ‘de standvastige’ – en ik denk wel dat die naam treffend is.

In alle beschrijvingen van Agamemnon is de koning iemand die vasthoudt aan de wil om de baas te zijn, om met zijn wil andere mensen zijn kant op te dwingen. In zijn nietsontziende (melodramatische) jacht op roem, succes, macht, doet hij dingen die onnoemelijk veel leed veroorzaken, maar nergens lijkt Agamemnon zich om de gevolgen voor anderen druk te maken. Alleen maar om de impact op hemzelf. Hij komt over als een grote egomaniak. In de Griekse sfeer van voortdurende strijd (agon) verschijnt deze eigenschap in een grotendeels positief licht: Grieken beschouwden Agamemnon vooral als groot en minder als een maniak. Toch schilderen de latere dichters, vooral Aischylos, wat kwalijke trekjes bij hem, waarin we de tekenen van hamartia herkennen. En het is natuurlijk hierom dat hij in een paar van de beroemdste tragedies uit de geschiedenis verschijnt.

Atheense toeschouwers bij Agamemnon (Aischylos) of Ifigeneia in Aulis (Euripides) zullen geweten hebben van de achtergrond van de koning: dat hij fungeerde als tweede generatie slachtoffer/dader van een familievete, begonnen door zijn vader Atreus en oom Thyestes, nu voortgezet door Agamamemnon en zijn neef Aigisthos. En een dergelijke kringloop van geweld is van zichzelf altijd al tragisch, omdat in elke generatie familieleden de keuze moeten maken of ze verwanten willen doden danwel inboeten aan eer (in hun ogen, dan) door geweld ongewroken te laten.

Maar afgezien van de cirkel van wraak in het huis van (grootvader) Pelops: ook in Agamemnons eigen leven is er geen gebrek aan tragische dilemma’s.

Bij de heenreis van de Griekse troepen naar Troje begaat Agamemnon een stommiteit door in een heilig woud van Artememis de godin te tarten. Die zorgt er prompt voor dat de vloot vast komt te zitten in de baai van Aulis (door tegenwind of door het geheel wegvallen van wind). Ziener Kalchas duidt de tegenspoed en vertelt Agamemnon dat alleen een passend offer Artemis gunstig zal stemmen – en Agamemnon, als Griekse aanvoerder, besluit dat hijzelf het grote offer zal brengen, namelijk zijn oudste dochter. In Euripides’s stuk over deze gebeurtenissen gaat Agamemnon wel een paar keer heen en weer, maar uiteindelijk blijkt hij gevangen in het dilemma dat hij zelf heeft gecreëerd: de strijd tussen het algemene Griekse belang en dat van zijn gezin. Als hijzelf de knoop niet door kan hakken, doet Ifigeneia dat voor hem en verklaart zich bereid voor Artemis (en de Griekse vloot) te sterven. Haar dood, let wel, is daardoor niet echt tragisch: zij offert zich op voor het algemene belang, iets wat heldinnen in talloze melodrama’s doen. Het is de achtergebleven Agamemnon die door de tragische keuze – en het resultaat ervan – in tweeën wordt gespleten en misschien nooit meer geheeld. Net zoals Jason in Medea en Kleon in Antigone.

In feite bevindt Agamemnon zich bij het vertrek uit Aulis al in een hopeloze positie. Zijn leger gaat op weg om één van de drie Griekse oermisdaden te bestraffen: verraad van een gast door een gastheer of van een gastheer door een gast (Paris die Helena, de vrouw van zijn gastheer Menelaos, schaakt). Maar in Aulis bezondigt Agamemnon zich aan de andere twee basiszonden: blasfemie (richting Artemis) en het doden van een bloedverwant (Ifigeneia). En het tragische is dat hij met de tweede misdaad de eerste moet verzoenen.

Hamartia

Ook bij de oorlog om Troje blijkt Agamemnon een lompe beer die louter oog heeft voor zijn eigen macht en status. Eigenlijk is de aanleiding van de hele Ilias van Homeros zijn belediging van Achilles. Aanvankelijk heeft Agamemnon namelijk de dochter van een priester van Apollo als oorlogsbuit meegnomen, en als die priester om haar terugkeer bedelt, wijst hij hem af. Opnieuw een schoffering van een god. Daarop slaat Apollo de Grieken met de pest en Agamemnon ziet in dat hij de dochter terug moet geven voor het welzijn van zijn manschappen. Typisch voor hem: als compensatie eist hij een (eveneens buitgemaakte) concubine van Achilles op. Die trekt zich vervolgens terug uit de strijd, waardoor de Grieken de oorlog bijna verliezen. En deze keer lost Agamemnon zelf het probleem niet op, pas de dood van Achilles’ geliefde Patroklos drijft de held terug naar het slagveld.

Kortom. Lang voordat Agamemnon thuis komt is dit een man die tal van vijanden heeft gemaakt, niet in het laatst de goden, en die alles, maar dan ook alles, heeft gedaan om status en macht te verwerven. Bevangen door de melodramatische hamartia dat maatschappelijk succes gelijk staat aan (blijvend) geluk.

Bij zijn aankomst in Argos wordt Agamemnon slachtoffer van een tweede noodlottige vergissing of hamartia: dat je terug kunt keren naar je vertrekpunt en dat daar dan niets veranderd is.

Klytaimestra, Agamemnons vrouw, probeert haar man ervan te overtuigen dat er niets is gewijzigd sinds zijn vertrek tien jaar eerder en dat zij nog steeds de liefhebbende echtgenote is die volledig op hem leunt – dat het koningshuis het amper gered heeft in zijn afwezigheid, maar nu weer opgelucht ademhaalt, als een dorstige reiziger die een bron vindt of een zeeman die eindelijk land ziet. (In werkelijkheid heeft ze tien jaar met graagte de scepter gezwaaid.)

Maar eigenlijk hoeft Agamemnon niet eens overtuigd te worden: hij gaat ervan uit dat de bewoners van Argos – en de koningin – hem met open armen verwelkomen, ondanks de tien jaar verwaarlozing, de dood van vele plaatselijke soldaten bij Troje en het offer van Ifigeneia (die hij bij terugkeer niet noemt en wellicht al vergeten is). Hij is immers de koning.

In haar welkomstwoord maakt Klytaimestra allerlei toespelingen op het lot dat ze voor hem in petto heeft, maar Agamemnon hoort het niet (al wordt het koor er onrustig van). De zee is een onuitputtelijke bron van purper, zegt ze. Ogenschijnlijk is dit een aanduiding van de zee als de herkomst van purperslakken die kostbare stoffen kleuren – maar de onderliggend betekenis is van de familievete als onuitputtelijke bron van bloed. Net zo kan de vergelijking met een boom die het huis koel houdt, verbonden worden met de koelte van schaduw of met de kou van de dood. En de ‘jonge druiven’ waarvan Zeus wijn maakt kunnen ook slaan op jonge maagden als Ifigeneia, wier offer Zeus tot vijand van haar moordenaar heeft gemaakt.

De meest ambigue uitspraak is die dat ‘Rechtvaardigheid Agamemnon naar een huis moge leiden dat hij nimmer meer hoopte te zien’. Voor Agamemnon en de anderen verwijst dat naar Argos en zijn paleis. Voor Klytaimestra naar de dood die hem daar wacht, als wraak voor zijn vergrijpen.

Hybris

Die dood is nog geen vaststaand feit, wanneer Agamemnon aankomt. Als koning en echtgenoot geniet hij een zekere mate van goddelijke bescherming tegen een moordzuchtige eega, en hij moet die bescherming eerst verspelen, voordat Klytaimestra en Aigisthos toe kunnen slaan. Daarom moet Klytaimestra hem eerst tot een vorm van hovaardigheid, van hybris, verleiden, die de goden kwaad maakt en zijn dood sanctioneert. Ze doet dat door kostbare purperen stoffen voor Agamemnon uit te spreiden, van strijdwagen tot voordeur, zodat ‘de voet die Troje onderwierp’ niet de grond hoeft te raken.

Agamemnon wijst deze eer, ongepast voor een mens, eerst af, in zijn angst om de goden voor het hoofd te stoten. Hij laat zich echter door zijn vrouw overreden de fatale stappen te doen, terwijl hij weet dat hij daarmee een zonde begaat. Als hij naar het paleis schrijdt slaakt Klytaimestra een kreet van triomf: nu weet ze dat haar wraak voltooid zal worden.

In het paleis wordt Agamemnon in bad vermoord – gehuld in dezelfde purperen stof die hem eerst van de goden verwijderde en nu zijn zelfverdediging verhindert. Klytaimestra hakt drie maal met een bijl op hem in, tot hij dood neervalt.

Agamemnon, de grote koning, is dood.

Een tragische dood? Ja, omdat er talloze momenten zijn waarop de koning een keuze kan maken tussen arrogantie en bescheidenheid, ambitie en liefde, piëteit en ijdelheid, en hij steeds de verkeerde keuze maakt. Nogmaals: omdat hij slachtoffer is van de melodramatische hamartiae dat roem en macht elk offer waard zijn en dat je terug kunt keren op je startpunt zonder dat er iets is veranderd.

En wij weten allemaal: dat is niet zo. Geslaagde mensen kunnen diep ongelukkig zijn, tragisch ongelukkig. En na een afwezigheid van tien jaar is geen thuis meer hetzelfde. Ook als jijzelf nog net zo blind bent als toen je vertrok. Of net zo standvastig.