
De afgelopen weken hebben we onze omgang met de dood volgens melodramatische schema’s bekeken. We zagen dat de dood als monster wordt benaderd, een monster waaraan ontsnapping mogelijk is. We zagen hoe mensen succes, bezit en macht nastreven omdat dit onsterfelijkheid lijkt te garanderen. We zagen hoe mensen zich vereenzelvigen met een overstijgend project, een queeste, om aan hun individuele ondergang te ontkomen.
We zagen daarbij hoe de bij melodrama behorende hamartiae, de fatale misvattingen die van melodrama een tragedie maken, elk van die uitwegen afsnijden.
Helaas is de dood geen monster van buiten, maar ons lot dat onderdeel van ons leven is. Helaas betekent succes geen onsterfelijkheid, want alles vervliegt en geen rijkdom, macht of roem is eeuwig. Helaas is een doel van een queeste niet het einde van de weg en kunnen we in dat doel geen rust vinden: menselijke projecten zijn namelijk nooit af.
Bieden de laatste twee melodramatische plots die we nog moeten behandelen dan wel soelaas? Is Reis en Terugkeer een manier om aan de dood te ontsnappen? Of de plot van Wedergeboorte?
Spoiler alert: nee.
Terug naar Huis
Als we het schema van Reis en Terugkeer op leven en dood leggen, kunnen we dit plot ongeveer zo interpreteren: we starten onze levensweg als een kant en klare persoon, een ziel, die vervolgens allerlei avonturen beleeft om aan het einde van de weg terug te keren naar die (eigen) essentie. Aanvang en einde vallen samen, de ziel keert terug naar zichzelf, naar huis. Soms wordt het verhaal aangevuld met een schets van de ‘dimensie’ waar de ziel vandaan komt en waar hij (?) verbleef voor de geboorte: een soort hemel, van waaruit de ziel ‘afdaalt’ naar de aarde om er na de dood weer toe op te stijgen. (Zie ook Scipio’s droom.)De boodschap is hoe dan ook: er is een ’thuis’ waarnaar je terugkeert en dat voor de geboorte hetzelfde is als na de dood. Soms wordt dat huis gepersonifieerd en ‘God’ genoemd.
Dit schema van Reis en Terugkeer is op een bepaalde manier een variant op de overwegingen van Epicurus, die heeft betoogd dat de toestand van voor onze geboorte identiek is aan die van na onze dood. De Griek wilde daarmee zeggen dat er geen reden is om bang te zijn voor de dood: we zijn immers ook niet bang voor de toestand die aan ons leven vooraf ging.
Veel mensen keken en kijken daar anders tegenaan. Zij behoren tot de school van Blaise Pascal, die de oneindigheden voor en na zijn leven ‘angstaanjagend’ vond. In die immense leegtes voelde hij zich gereduceerd tot een atoom, of tot “een schaduw die slechts een moment bestaat en niet weerkeert.”
De Pascals van deze wereld vullen die oneindige tijd en ruimte met God, niet omdat ze daar enig bewijs voor hebben, maar omdat ze die behoefte voelen. Pascal benadrukt zelf bij zijn beroemde ‘weddenschap’ dat hij geen kennis of rationele reden heeft om te zeggen dat er eerder een God bestaat dan een Niets. Maar juist omdat de gok God/Niets fifty-fifty is, zegt hij, moeten we alleen naar de gevolgen van die gok kijken, niet naar de waarschijnlijkheid. En dan levert een gok op God oftewel niets op, oftewel oneindige vreugde in het paradijs, terwijl een keuze voor het Niets resulteert in niets (als er geen God is) of oneindig leed in de hel (als God wel bestaat). Zo bezien, luidt zijn betoog, is in God geloven de enige correcte reactie.
Op die analyse is door de eeuwen heen veel kritiek gekomen. Psychologisch, omdat mensen eraan twijfelden of zo’n logische keuze wel tot echt geloof kan leiden. En logisch, omdat het lijkt dat er meer mogelijkheden bestaan dan de twee die Pascal noemt. Er kan namelijk een andere God bestaan dan die van Pascal – eentje die door zijn keuze niet behaagd wordt. Of Pascal kan zich in zijn God vergissen – die zit misschien helemaal niet te wachten op geloof uit kansberekening.
Over Pascals weddenschap zijn bibliotheken volgeschreven en daar wil ik nu geen bijdrage aan leveren. Ik wil alleen betogen dat niemand weet wat hij bedoelt, als hij het over ‘ziel’ heeft, of over ‘God’, of over ‘hemel’. Dat spirituele ’thuis’ van waar we volgens Reis en Terugkeer vertrekken en waarnaar we weer terugkeren: niemand kan zeggen wat het precies inhoudt. Elke verbeelding, elke invulling kan worden aangevochten – sterker nog, de mystici en theologen die erin geloven, geven toe dat er geen beschrijving mogelijk is en dat elk beeld gebreken vertoont. Strikt genomen geloven we in ‘Niets’, wanneer we in God geloven – en is het daarom onduidelijk waarin Pascals opties van elkaar verschillen.
De hamartia van Reis en Terugkeer, wanneer we het schema op leven en dood leggen, is dat we helemaal niet weten of we terugkeren. We weten namelijk niet wat ’thuis’ hier betekent; we weten niet waar we vandaan komen en waar we heen gaan. Het hele melodramatische patroon valt in duigen. En het biedt geen soelaas voor degene die gaat sterven – elk van ons dus.
De hemel in de hemel
Voor het idee van Wedergeboorte geldt eigenlijk hetzelfde als voor Reis en Terugkeer. Hoewel het vijfde melodramatische schema op het eerste gezicht als het meest veelbelovende overkomt om de dood tegemoet te treden, gaat het mank aan dezelfde hamartia als nummer vier: dat we namelijk geen flauw benul hebben waar we over praten.
Wat zegt Wedergeboorte: dat er een ‘opstijgen’ is naar een definitieve toestand is van zaligheid, een staat waaruit je niet meer terug kunt vallen naar gebrek, misère, ongeluk, twijfel of verdriet. In Oosterse religies wordt die toestand omschreven als één van verlichting, in onze cultuur hebben we het meestal over een hemelse staat.
Die hemel is, vinden de meeste mensen, niet te vinden op aarde. Maar, zo vertrouwen velen, na ons leven wel – ergens anders.
Probleem is natuurlijk wel dat dit ‘ergens anders’ geacht wordt een plaats te zijn die volledig afwijkt van het aardse bestaan, eentje die eigenlijk geen plaats genoemd mag worden en volgens de meeste theologen, net als God en ziel, buiten tijd en ruimte bestaat. Maar de vraag luidt dan: in welke zin bestaat die hemel, of die ziel, of die God dan, als het niet op een manier is die wij kennen? En niemand zal toch veel troost ervaren wanneer we het ‘leven na de dood’ vergelijken met het bestaan van fabeldieren, of gewoontes, of wiskundige bewijzen, allemaal zaken die buiten ruimte en tijd bestaan, maar niet op een manier die lijkt te passen bij onze behoefte aan een afterlife.
Kortom: een hemel op aarde bestaat niet, en een hemel in de hemel is een begrip dat geen inhoud heeft, het is een on-begrip.
Wanneer wij mensen ons voorstellen hoe een ‘eeuwig’ leven eruit moet zien, komen we uit op twee varianten. De eerste variant is waarschijnlijk het beste verwoord door Dante Alighieri, in zijn derde deel van de Divina Commedia. Hoe subliem en evocatief die verbeelding echter ook is, niemand zal beweren dat Dante’s ‘visioen’ de echte hemel weergeeft – dat de hemel uit negen ‘sferen’ bestaat en de heiligen in de hoogste kring echt in een roos-opstelling bij elkaar zitten, als in een venster van een spirituele kathedraal. We worden geacht een dergelijke beschrijving als op een bepaalde wijze analogisch of symbolisch te zien, al begrijpt niemand hoe die analogie of de symboliek hier zou moeten werken.
Een andere wijze van voorstellen is de min of meer ‘realistische’ van een eindig, ’tijdelijk’ wezen dat zich met een onbeperkte tijdsduur en oneindige mogelijkheden geconfronteerd ziet. Het beste voorbeeld van dit scenario is het verhaal The Dream van Julian Barnes. In deze fantasie krijgt de overledene in de hemel alles wat zijn of haar hartje begeert. Alles wat de vijf melodramatische plots beloven, zeg maar. Zelfs God, voor degenen die dat willen. Jaren, decennia, eeuwen, ja soms millennia lang kan dit mensen bevredigen, maar de hoofdpersoon leert dat uiteindelijk iedereen zich in die perfecte wereld gaat vervelen. De conclusie, na een paar millennia, luidt dat de Hemel een mooi idee is, een volmaakt idee, zelfs, maar niet voor ons. Niet voor de wezens die wij zijn. “Na een tijd is altijd krijgen wat je wilt bijna hetzelfde als nooit krijgen wat je wilt.”
In Barnes’ hemel kiest uiteindelijk iedereen voor een definitieve dood, waarbij de persoon wordt uitgewist. In laatste instantie doet het er, in weerwil van Pascal, niet toe of er een oneindigheid is of niets, omdat ze voor ons mensen feitelijk samenvallen. Voor mensen, als door en door eindige wezens, is de eeuwigheid uiteindelijk hetzelfde als het Niets.
En daarmee valt de vijfde pion. Melodrama, in welke plotgestalte dan ook, lost het probleem van sterfelijkheid niet op. Niet Het Monster Overwinnen, niet Vodden Tot Vermogen, niet Queeste, niet Reis en Terugkeer, niet Wedergeboorte. Allen falen in onze omgang met de dood, om dezelfde reden dat ze in alle levensfases, in alle omstandigheden, falen: omdat ze behept zijn met een fatal flaw, een misvatting, een hamartia.
En het is nog erger dan falen, dan simpelweg niks oplossen. Zoals ik eerder heb geschetst zorgen de melodramatische plots ervoor dat zaken uitlopen op een tragedie, wanneer mensen verblind worden door een bepaalde hamartia.
Meer daarover volgende keer!