475. De hand van God (slot)

Posted on 30 jul 2024 in Blog, Featured

475. De hand van God (slot)

Job en zijn vrienden hebben zich dagenlang afgevraagd wat God in hemelsnaam bedoeld kan hebben. Waarom heeft Hij Job met al die plagen geslagen? Wat is zijn plan? In zijn antwoord kan de Heer hun vragen beantwoorden, Hij kan het hebben over alle bedoelingen waarover de vier (vijf met toehoorde Jelihu) gegist hebben. Hij kan hen inwijden in zijn plan.

Hij kan ingaan op hun argumenten en betogen dat God niemand onschuldig laat lijden; dat Jobs lijden helemaal niet willekeurig is, maar onderdeel van een groter plan dat stervelingen niet kunnen bevatten; dat het niet zo is dat de onschuldige wordt getroffen door rampspoed en de schuldige vrijuit gaat, maar dat de onschuldige uiteindelijk gered zal worden en de schuldige niet; dat in de ogen van God alle geschapen wezens zondaars zijn, zelfs de engelen, dus hoeveel meer de mensen; dat Jobs lijden een boodschap aan hem is, een herinnering aan zijn zonden, een oproep tot bekering.

Dat doet God allemaal niet.

God heeft het in zijn antwoord helemaal niet over schuld en onschuld, lijden en floreren, zonde en straf, plan en bedoeling. Hij roept Job alleen maar op om de aarde te beschouwen en het peilloze mysterie van haar schepping:

Waar waart gij, toen ik de aarde grondvestte?

en

Wie heeft haar afmetingen bepaald?

Hij herinnert Job eraan dat die niet aanwezig was toen God de peilers van de aarde neerliet en haar hoeksteen legde, “terwijl de morgensterren samen juichten/ en al de zonen Gods jubelden.”

In zijn antwoord aan Job benadrukt God steeds het niet-gekende, het niet-grijpbare, in zinnen die van hoge poëzie getuigen. De schepping van de aarde gaat verder en dieper dan gewone voortplanting, zoals van een vader (“Heeft de regen een vader?/ Of wie heeft de dauwdruppels verwekt”) of van een moeder (“Uit wier schoot komt het ijs te voorschijn,/ en de rijp des hemels, wie baart die?”). En Hij wijst Job op de verhouding tussen ouder en jong, roofdier en prooi (Job 39:1-7), dier en habitat (39:8-11). De schepping is een wonder, het leven is een wonder. Het nijlpaard is een voorbeeld van perfectie (40:10-19), de krokodil de koning der dieren, waartegen ook geen mens bestand is (40:20-41:25).

En Job buigt het hoofd. “Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen,/ maar nu heeft mijn oog U aanschouwd./ Daarom herroep ik en doe boete/ in stof en as.”

Waarop God Job zegent en ‘een keer brengt in zijn leven’. Hij verkrijgt veertienduizend stuks kleinvee en zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen. Hij krijgt opnieuw zeven zonen en drie dochters, die hij deze keer allemaal ziet opgroeien, net als hun kinderen en kindskinderen.

En Job stierf oud en van het leven verzadigd.

Eind goed al goed.

Beloning en straf

Hoe moeten we dit einde, en daarmee het gehele boek Job, interpreteren? Waren de plagen van Job een straf voor vergrijpen, of voor een bepaalde fundamentele, aangeboren zondigheid? Is God een soort schoolmeester die wil dat Job zijn fouten toegeeft en hem dan beloont voor zijn eerlijkheid en deemoed?

Niets in Gods uitgebreide antwoord wijst daarop.

Zoals ik hierboven al stelde: in Gods toespraak gaat het nergens over zonde en straf, goede daden en hun beloning. Het gaat niet over plannen en bedoelingen. God praat niet in de termen van Job, Elifaz, Bildad, Zofar en Elihu. Hij zet, sprekend vanuit een storm, de hele discussie in een nieuw daglicht, een nieuw perspectief. Hij laat Job het wonder van de aarde zien en vooral het wonder van het leven, van de samenhang en onverbrekelijke eenheid van de aarde, van het leven, en van aarde en leven samen. Hij laat Job delen in wat ik zou willen noemen een waarlijk religieus perspectief. Job ziet het grote geheel met eigen ogen, nadat hij het eerst alleen ‘van horen zeggen’ kende. Hij heeft een mystiek inzicht dat alles voor hem verandert, dat hem volledig bekeert.

Jobs reactie is geen schakel in een oorzakelijke of morele keten. Wat hij doet is niet een zet in een schaakspel, hij heeft er geen bedoeling mee. Er is geen keten van ‘A veroorzaakt B’ en geen van ‘schuld-straf-berouw-beloning’. Wat Job doet, of misschien wat aan hem gedaan wordt, is een andere manier om de wereld te beschouwen, een manier die zelf een vorm van zegening is.

Na Gods betoog laat Job zijn oude zienswijze los, waarin hij wel iets fout moet hebben gedaan – of God. Hij ziet dat de wereld al een mirakel was voordat hij met kinderen en vee gezegend werd, en dat het leven nog steeds een mirakel was toe hij die schatten verloor. En in die nieuwe staat van verlichting beziet hij zijn leven, en de wereld, opnieuw met de blik van een gelukkig en gezegend iemand.

Wat Jobs nieuwe perspectief ‘religieus’ maakt is de totale afwezigheid van ‘bedoeling’. Van ‘ik doe dit en dan gebeurt dat’, van ‘ik vraag God iets en hij geeft mij wat ik vraag’.

Dat religieuze perspectief is altijd fragiel en kwetsbaar voor een meer magische benadering, waarin een handeling tot zijn doel, een ritueel tot zijn bedoeling wordt gereduceerd. Om een voorbeeld te nemen: een dans waarin de eenheid van jager en prooi, of schepsel en schepping, wordt gevierd is een waarlijk religieus fenomeen. Wanneer de dans wordt teruggebracht tot een middel om een prooi te lokaliseren of regen af te dwingen, is de religieuze uiting veranderd in een magisch ritueel.

Degradatie

Een dergelijke degradatie ligt altijd op de loer, omdat wij mensen met concrete verlangens zijn. We leven niet alleen van brood alleen, zeker – maar soms willen we niet stilstaan bij het wonder van brood, maar willen we gewoon eten.

In die toestand willen we niet het complete wonder van het bestaan zien – God – maar alleen dat deel van het bestaan dat ons geeft wat we willen – de hand van God. Die hand willen we smeken, willen we het liefst manipuleren.

Een andere manier om dit contrast te beschrijven is als het verschil tussen wat Gregory Bateson introvert en extrovert purpose heeft genoemd – inwendige en uitwendige bedoeling. De inwendige bedoeling is een innerlijke verandering – een manier om meer één te worden met de omgeving, met andere mensen, met planten en dieren. Om te accepteren hoe de wereld in elkaar zit, om dit zonder morren te aanvaarden. Dit is het soort verandering dat in alle religies bekend is, onder de verschillende namen van bekering, overgave en verlichting.

De uitwendige bedoeling is de uiterlijke verandering in ons lot – in onze status, onze macht, onze bezittingen. We doen iets om iets te bewerkstelligen (of om ervoor te zorgen dat een ander – God – iets bewerkstelligt). Die tweede bedoeling is een miskenning van hoe de wereld in elkaar steekt, want een beperking. De wereld wordt gereduceerd tot ons eigenbelang, of dat van onze groep. In deze gemoedstoestand kunnen we onszelf wijs maken dat God met opzet onze kandidaat de hand boven het hoofd hield – en niet een toevallige toeschouwer. We kunnen de illusie voeden dat God de Verenigde Staten zegent, maar niet Frankrijk of China.

Een dergelijk benadering is volgens mij dus fundamenteel irreligieus – eerder magisch. Die reductie tot magie is wel bij uitstek iets waar religieuze mensen vatbaar voor zijn. En de tegenstrijdige notie van een christelijk nationalisme, zoals dat nu in de VS opgeld doet, is een valkuil waarvoor geen godsdienst immuun is.

Christelijke – of Joodse, of Hindoeïstische – nationalisten nemen aan dat God een bedoeling met hen heeft, dat Hij zijn hand over hen uitstrekt en hen beschermt. Terwijl de God van Job, zoals Robert Frost het beschreven heeft in zijn A Masque of Reason, nadrukkelijk aan gene zijde van elke menselijke bedoeling woont. En zijn boodschap voor Job, en alle andere mensen, luidt: “Er is geen verband dat de mens kan beredeneren tussen wat hij verdient en wat hij krijgt.” (Zoals ook al Paulus geloofde, en Augustinus, en Luther.) Er schuilt geen bedoeling, geen plan, achter menselijke triomfen en nederlagen. En de hand van God is er niet om doelpunten te scoren of de baan van kogels af te wenden.

De God van Job heeft helemaal geen handen.