Op deze plek heb ik vaker een lans gebroken voor de onderzoeksmethode van middeleeuwse universiteiten, de zogenaamde disputatio. Een disputatio bestaat eruit dat je een stelling op alle voors en tegens onderzoekt. Dat betekent echter niet dat je die in twee lijstjes tegenover elkaar zet, maar dat je bij elk voor de mogelijke tegens zoekt – en bij elk tegen de mogelijke voors (oftewel tegen-tegens).
Als je een disputatio goed uitvoert krijg je een soort boom van stellingen en tegenstellingen, argumenten en tegenargumenten, die zich in principe kan blijven vertakken. Een variant van de ‘beslisboom’ die soms wel in procedures wordt gehanteerd.
Deze keer wil ik met een disputatio de dilemma’s rondom de wolf bespreken.
Kwestie
Bij een middeleeuwse disputatio stelde de leraar een quaestio (vraag of kwestie) aan de orde, in de vorm van een vraag met een hypothetisch antwoord. Vervolgens spanden studenten zich in om tegenargumenten te verzinnen bij dit voorlopige antwoord. Deze tegenwerpingen werden voorafgegaan door de formule videtur quod… (het lijkt erop dat…).
Op deze tegenwerpingen volgden weer andere tegenwerpingen, ter verdediging van het oorspronkelijke antwoord, ingeleid door sed contra… (daarentegen…).
De leraar vatte vervolgens de discussie samen (respondeo dicendum… – Ik antwoord met de woorden…). Hij koos voor het eerste antwoord of juist de ontkenning, of, wat vaak het geval was, hij gaf aan hoe de zaak eerst nog nader onderzocht moest worden door verschillende betekenissen van de kwestie te onderscheiden.
Dus.
Als we de problemen rondom de wolf aan de orde stellen, kunnen we dat doen we een vraag
Moeten wolven in Nederland kunnen verblijven?
en een hypothetisch antwoord, bijvoorbeeld ‘ja’.
Om dit ‘ja’ op de proef te stellen, moeten we argumenten vinden om wolven te verjagen uit Nederland.
Videtur quod
Het lijkt erop dat we wolven uit Nederland moeten verjagen, want
- ze veroorzaken veel schade (de laatste jaren beten ze jaarlijks ruim duizend dieren dood, vooral schapen)
- er is in een dichtbevolkt land als Nederland geen ruimte voor wolven
- mensen durven niet meer de natuur in te gaan, bang als ze zijn op wolven te stuiten
- de wolf is een indringer uit Oost-Europa
- voorstanders van de wolf wonen vooral in de steden, op het platteland dragen ze de lasten
- ze doden op de Veluwe niet alleen (overtallige) herten en zwijnen, maar ook de nuttige moeflons
Dit zijn de belangrijkste anti-wolf argumenten die ik de laatste jaren in het debat heb gehoord.
Vervolgens moeten we kijken of we deze argumenten kunnen weerleggen.
Sed contra
Daarentegen (tegen bovenstaande argumenten) spreekt het volgende:
- De schade die de wolven in Nederland veroorzaken lijkt op het eerste gezicht inderdaad aanzienlijk, vooral in sommige gebieden. Op de Veluwe pakken de zeven daar wonende roedels vooral herten, reeën en wilde zwijnen, maar de twee roedels in Drenthe, waar dat grofwild ontbreekt, nemen vooral ‘huisdier-vee’ als schapen en geiten tot prooi. De laatste twee jaar waren er ruim 1000 van dergelijke prooidieren per jaar en de laatste vijf, zes maanden lijken die aantallen verder op te lopen. Vorig jaar kostte het vergoeden van deze schade de belastingbetaler ruim 350.000 euro. Verder is er de emotionele schade door het doden en verminken van huisdieren. Een boer kent een schaap vaak al jaren, heeft haar helpen lammeren, het dier heeft een eigen karakter en misschien zelfs wel een naam. Dan is het zwaar om zo’n dier dood of halfdood in de wei aan te treffen – ook voor de dierenarts die haar soms moet euthanaseren. Maar. De schade door wolven moet gerelativeerd worden. In totaal veroorzaken ‘wilde’ dieren voor 44 miljoen euro schade per jaar, de wolf neemt daarvan slechts een klein deel voor zijn rekening. Alleen al de koolmees vernietigt voor 1,6 miljoen aan appels door er gaatjes in de pikken. En ganzen – grauw, brand, kol, rot – vreten jaarlijks voor 35 miljoen aan landbouwgewassen. De door de wolf bejaagde wilde zwijnen veroorzaken tien keer zoveel schade als de wolven zelf. Puur kwantitatief zou de wolf dus best eens meer schade kunnen voorkomen dan veroorzaken. En wat de ‘kwaliteit’ van de schade betreft: de zichtbare verwondingen die wolven toebrengen aan dierbare huisdieren moeten gezet worden tegenover onze eigen behandeling van die dieren. Schattige lammetjes worden namelijk voor bijna driekwart naar de slacht gebracht. Dan spelen de emoties kennelijk geen grote rol en gaat het alleen om winstgevendheid. En hoewel de schrik en het verdriet om een vermoord schaap ongetwijfeld oprecht is, lijken deze gevoelens ook behoorlijk hypocriet. Is het leed van een schaap dat door de wolf wordt aangevallen minder dan van een dier dat in een slachthuis omkomt? En minder ‘natuurlijk’? En dan een laatste punt: uit onderzoek blijkt dat bij 97 procent van de wolvenaanvallen de prooidieren niet door een aanbevolen hek werden beschermd. Em bij de drie procent van de gevallen waar dat hek er wel stond, was het bijna altijd onvolledig en ondeugdelijk opgezet. Boeren kunnen dus veel meer doen om schade te voorkomen en te verkleinen. Verder kan voor de bescherming van schapenkuddes ook gedacht worden aan meer herders met meer herdershonden.
- Is er in Nederland ruimte voor wolven? Het gaat er daarbij om wat je precies bedoelt. Als je bedoelt dat mensen helemaal geen last moeten hebben van wolven, dat ze niet of nauwelijks moeten merken dat er wolven zijn: dat is niet mogelijk. Maar als we bedoelen dat wolven zich hier met een levensvatbare populatie zelf moeten kunnen redden, zonder onze veestapel te decimeren of mensen aan te vallen: dat moet kunnen. Wolven hebben immers, ondanks de vele mensen en de drukke wegen, zelf de weg naar Nederland gevonden en er zich in 2018 definitief gevestigd. En tenzij we een hoog hek bij Duitsland zetten kunnen we ze ook niet tegenhouden. Ecologen hebben geschat dat er in Nederland nu zo’n zeventig wolven rondlopen. Elke wolf heeft per jaar zo’n honderd stuks grofwild nodig om te bejagen. Een eeuw geleden was er daarom slechts plek geweest voor drie wolven, zo slecht ging het toen met de Nederlandse natuur. Door een halve eeuw natuurbeleid hebben onze bossen en onze wildstand zich echter goeddeels hersteld. Alleen op de Veluwe zou er al plek zijn voor zo’n negentig wolven. En daarbuiten zouden er ook meer roedels kunnen leven, als we de Nederlandse natuurgebieden maar met elkaar zouden verbinden. Uiteindelijk heeft Nederland plek voor tenminste honderd wolven, zeggen de deskundigen
- In dorpen op de Veluwe verklaren mensen dat ze het bos niet meer in durven, zeker niet meer met hun kinderen, omdat ze gevaar denken te lopen door de wolf. Hiertegen vallen wel een paar dingen in te brengen. Allereerst vallen wolven vrijwel nooit mensen aan. In Nederland is er (vorig jaar) één geval geweest, waar een hobbyboer een wolf in het nauw dreef toen die zijn schapen aanviel. Verder zijn er in Europa in veertig jaar nauwelijks incidenten geweest en wereldwijd een handvol. Ter vergelijking: honden beten vorig jaar in Nederland 150.000 keer een mens; 15.000 daarvan moesten naar een huisarts, 6900 naar de spoedeisende hulp, 230 werden in het ziekenhuis opgenomen. Onze eigen huiswolf is veel gevaarlijker dan zijn schuwe wilde neef. En dan zeggen mensen wel bang te zijn, maar tonen ze dat ook in hun gedrag? In de afgelopen jaren bezoeken mensen steeds meer natuurgebieden en die trend gaat dwars door de komst van wolven heen.
- Voor veel boeren en plattelandsbewoners is de wolf een nieuwe indringer. Vroeger hadden ze geen last van wolven en sinds een paar jaar wel. In hun gedachten wordt de wolf geassocieerd met asielzoekers en arbeidsmigranten uit Oost- Europa. Dezelfde kiezers (PVV, BBB, NSC) die tegen immigranten zijn, zijn vaak ook tegen de wolf. Bovendien geloven ze dat wolven hier niet vanzelf zijn gekomen, maar door de overheid zijn uitgezet in het wild, of door elitaire natuurliefhebbers zijn geherintroduceerd. (Zoals ook immigratie een plan is ter ‘omvolking’ van Nederland.) Ze miskennen echter dat wolven hier tot 150 jaar geleden altijd gewoond hebben, tot overmatige bejaging inWest-Europa het dier naar het ‘wildere’ Oosten dreef. Na de val van de Muur hebben wolven uit zichzelf de weg naar Nederland weer teruggevonden, daar is geen mens aan te pas gekomen. Waarmee hij dus geen immigrant is, maar een teruggekeerde expat.
- Fans van de wolf wonen in de stad, waar ze net geconfronteerd worden met de nadelen van diens aanwezigheid. Stadsbewoners hebben, kortom, geen skin in the game, zoals bewoners van het platteland dat wel hebben. Ze kunnen gemakkelijk pro-wolf zijn, zij zien niet elke dag de uit elkaar gereten schapen-karkassen. In dit argument schuilt natuurlijk wel iets van waarheid, maar het miskent dat de Nederlandse natuur een zaak voor alle inwoners is, niet alleen voor mensen die erbij in de buurt wonen. Net als dorpelingen economisch afhankelijk zijn van stedelingen, zijn stedelingen ‘ecologisch’ afhankelijk van dorpelingen. In dit web heeft iedereen belangen en moet iedereen mee kunnen praten.
- Door acties (pr-campagnes en rechtszaken) van Nationaal Pak De Hoge Veluwe is er een cause celèbre (en casus belli) ontstaan rondom de paar honderd moeflons die daar tot voor kort leefden. Deze bergschapen werden ruim honderd jaar geleden op de Veluwe geïntroduceerd als prooidieren voor de jacht; gaandeweg bleken ze zich ook verdienstelijk te maken voor de bescherming van het landschap. Moeflons eten jonge dennen en voorkomen daarmee dat stuifzanden dichtgroeien. Om deze reden hield het park de moeflon-stand op 220 dieren, de overige werden afgeschoten en verschenen op het menu van het park-restaurant. Sinds vorig jaar wolven het park binnendrongen werd de wildstand rap gehalveerd en intussen zijn er waarschijnlijk helemaal geen moeflons meer. De directie van het park betreurt dit, maar het is de vraag waarom zij een recent geïmmigreerde exoot (uit Corsica en Sardinië) verkiezen boven een teruggekeerde inheemse diersoort. En hoe nuttig zijn die moeflons nu eigenlijk, bij het bestrijden van die ‘verbossing’? Ander grofwild eet ook dennen en anders zijn er nog heel veel menselijke maatregelen denkbaar waarmee je het dichtgroeien van de Veluwe kunt bestrijden.
Respondeo dicendum
Na deze twee fases van de disputatio zou normaliter een eind- of tenminste tussenstand bekend worden gemaakt, waarbij de schrijver of docent een samenvatting zou geven en een oordeel zou uitspreken. In het gunstigste geval gaat de disputatio echter door, met tegenargumenten tegen de tegenargumenten – en daar weer tegenwerpingen op. Omdat er in de zes hoofdtakken van onze argumentatieboom nog heel veel te onderzoeken valt.
Volgende week gaat deze kwestie daarom verder, met het beproeven van de (tegen)argumenten onder 1 t/m 6!