461. Formule 1 in de middeleeuwen

Posted on 4 apr 2024 in Blog, Featured

461. Formule 1 in de middeleeuwen

De laatste twee weken hebben we ons bezig gehouden met het merkwaardige circus van Formule 1-races. We zagen dat de bijzondere combinatie van wagen en coureur ertoe bijdraagt dat de deugden van beide verborgen blijven: de competentie van de coureur versterkt de werking van de auto, waardoor de kwaliteit van die auto minder zichtbaar is; en de invloed van de auto (86%, volgens een onderzoek) verbergt de rijvaardigheid van de coureur.

In de analyse van Drive To Survive, de Netflix-serie die een documentaire pretendeert te zijn maar eigenlijk een reality soap is, bleek opnieuw dat F1 een heel rare sport is, die bijna geheel achter het spektakel en melodrama is verdwenen.

Als ik F1 (ik weet weinig tot niets van andere auto-klassen, dus kan niet zeggen in hoeverre mijn oordeel andere takken van autosport betreft) vergelijk met andere start-tot-finish sporten zoals schaatsen, atletiek of wielrennen, blijkt F1 aanzienlijk af te wijken van die andere wedstrijden. Misschien lijkt het nog het meeste op paardenrennen, al is daar de aretè van het paard nog heel goed zichtbaar, beter dan van een individuele F1-wagen.

Historische vergelijking

Eigenlijk, denk ik, laat F1 zich niet zo goed met andere sporten vergelijken omdat de professionalisering van de sport nergens zo ver is doorgevoerd als hier. Nergens is het spel-element zo gering.

Johan Huizinga signaleerde al in zijn Homo Ludens (1938) dat moderne sport steeds ernstiger aan het worden was. Steeds meer nadruk op resultaat (winnen-verliezen); steeds strengere regels; steeds meer verfijnde uitrustingen. Zoals Huizinga het uitdrukte: niemand gaat meer cricketen in een hoge hoed, zoals in de eerste helft van de negentiende eeuw.

Bij F1 is de scheiding tussen amateur en professional absoluut geworden, in de zin dat er geen amateur F1-coureur denkbaar is. Niemand zou een investering van honderden miljoenen dollars in handen geven van een amateur-bestuurder. Sport is hier pure ernst geworden en losgeraakt van elk spel-element.

Andere sporten hebben, ondanks alle training, alle wetenschappelijke ondersteuning, alle financiële belangen, nog een duidelijke speelse kant – situaties waarin mensen een spontane creatieve actie ondernemen, met alle risico’s van dien. In F1 bepaalt niet de coureur maar de race engineer de racestrategie (natuurlijk wel in samenspraak met de coureur). Van seconde tot seconde heeft de rijder een stem in zijn oortje die hem zegt wat van hem verwacht wordt.

In wielrennen of atletiek beslissen de atleten zelf om in te halen, te demarreren, te vertragen etc. Ze laten zich leiden door wat een rivaal doet of houden vast aan het vooraf opgestelde plan – maar ze bepalen dat in elk geval zelf, op grond wat ze zelf voelen en denken. Ze proberen zelf iets, om te kijken waar hun limiet ligt, en die van hun tegenstander. En deze speelsheid wordt nog vergroot in balsporten, en helemaal in team-balsporten, waar improvisatievermogen de belangrijkste deugd is.

Formule 1 laat zich dus maar gedeeltelijk vergelijken met andere moderne sporten, helemaal als je het spektakel van het hele weekend eromheen erbij neemt.

Kijk hoe bij de Grand Prix van Las Vegas de deelnemers worden voorgesteld (en dit is maar een klein deel van de show voor de race):

Daarom, als ik denk aan een fenomeen dat te vergelijken is met de Formule 1, denk ik niet aan moderne sporten en spelen, maar aan een activiteit die als een soort pre-sport gezien zou kunnen worden: riddertoernooien.

Toernooien waren in hun hoogtijdagen, de late middeleeuwen, de grootste en populairste spektakels van Europa. Ze begonnen in Frankrijk, als een soort van vrij gevecht tussen ridders, met als een excuus dat ze zich zo op veldslagen konden voorbereiden – maar feitelijk omdat ze niets anders konden en wilden dan vechten. Gaandeweg kwamen er regels (die de toernooien steeds verder van echte oorlogsvoering verwijderden) en vormden zich twee hoofdtypes: de oorspronkelijke mêlée, een massagevecht van ieder tegen ieder, en het steekspel van één tegen één (te paard).

Voor het toernooi waren zeer kostbare wapens en uitrustingen nodig. De uitrusting kwam overeen met de belastingopbrengst van meerdere boerendorpen en een goed toernooi-paard kostte vijfentwintig maal zoveel als een normaal paard.

Een toernooi kende een aantal fases die net zo formeel waren als de onderdelen van een F1-weekend. Een ridder moest via familiewapen en helmteken aantonen gerechtigd te zijn tot deelname. Zijn paard moest gekeurd worden op gedrag en karakter, bijtende en schoppende dieren werden niet toegelaten. (En merries ook niet.) Alle deelnemers legden een eed af waarin ze verklaarden zich aan het gezag van de scheidsrechters te onderwerpen.

Een toernooi duurde vaak meerdere dagen. Op de openingsdag was er een feestelijke intocht en werden de strijdende partijen aan elkaar gekoppeld. Dan volgden een steekspel, een mêlée en een slottoernooi, allemaal gescheiden door feesten en partijen. Grote menigten bekeken de gevechten, van rijke kooplieden tot arme ambachtslieden, van oplichters tot zakkenrollers, van prostituees tot verkopers van voedsel.

Hoewel het vanwege de ridderethos niet besproken werd, was geldzucht een belangrijk motief om mee te doen. Zeker, de kosten van deelname konden iemand bankroet maken, maar bij winst kreeg je de wapenrusting en het paard van de verliezer, zaken die je kon verkopen (vaak weer terug aan de verliezer). En de verliezer moest de winnaar een losgeld betalen, zodat een bedreven vechter door toernooien schatrijk kon worden.

Johan Huizinga heeft in een ander boek, Herfsttij der Middeleeuwen (1919), de toernooien gekarakteriseerd als een bij uitstek dramatisch en erotisch spektakel:

…terwijl de moderne sport teruggekeerd is tot natuurlijke, bijna Griekse eenvoud, is het middeleeuwse, althans het laat-middeleeuwse toernooi, een met versiering overladen, zwaar gedrapeerde sport, waarin het dramatisch en romantisch element zó opzettelijk is uitgewerkt, dat het de functie van het drama zelf regelrecht vervuld.

Ik denk: zeker in een verslag als Drive To Survive (dat de populariteit van de F1 enorm heeft vergroot) is Formule 1 voornamelijk een dramatisch en erotisch schouwspel, nauwelijks nog een sport. Ik weet het, Formule 1 coureurs rijden niet met de kleuren van hun geliefden aan de carrosserie vastgebonden, en de beroemde pitspoezen zijn verdwenen. Maar wie ziet hoe ze geportretteerd worden, kan niet anders concluderen dat het bij de selectie van F1-coureurs voor een groot deel om sexappeal draait.

Kijk naar de huidige rijders:

Dit is de helft van de startrij, maar er zijn ook artikelen waarin nagenoeg elke rijder wordt beschreven als hot. Er wordt vaak gezegd dat je rijke ouders moet hebben om in de F1 terecht te komen, en dat is zeker iets wat helpt – maar een sexy uitstraling is intussen een belangrijker element, vooral sinds DTS de F1 heeft veranderd.

Dus, is het middeleeuwse riddertoernooi de beste invalshoek om de Formule1-sport te begrijpen? Zijn de coureurs de ridders van de 21e eeuw, zoals cowboys de ridders van de 19e en 20e eeuw waren?

Kijken we nog eens naar de voornaamste eigenschappen van ridders, zoals opgesteld door socioloog en essayist Paul Fussel (The Fate of Chevalry and the Assault upon Mother, 1988):

  1. Een ridder draagt een harnas en rijdt op een paard (of liever: een strijdros). Een ridder te voet is maar een halve ridder.
  2. Een ridder vecht op een eerlijke manier. Weliswaar niet, ironisch genoeg, ‘met open vizier’ (dat zou het doel van de helm deels ondergraven), maar wel met gelijke wapens en op een slagveld dat geen van beide partijen een voordeel biedt. Bij een ‘riddergevecht’ denken we daarom allereerst aan het toernooiveld, waarop twee ridders met geheven lansen op elkaar afstormen.
  3. Een ridder vereert vrouwen. Al spelen ze in de oorlog een onbelangrijke rol, de ridder idealiseert ze als pure maagd, onbereikbare echtgenote of te beschermen weduwe.
  4. Een ridder is trouw aan zijn leider en aan diens comitatus, de groep van volgelingen die samen ten oorlog trekt. Hij offert zich graag op voor zijn leenheer of zijn krijgsmakkers.
  5. Een ridder is puur – in seksuele en in hygiënische zin. Ridderlijk betekent kuis – zowel seksueel zuiver als lichamelijk schoon, gewassen, netjes.

We zien dan dat de vergelijking gedeeltelijk, maar niet geheel opgaat:

  1. Een coureur draagt een racepak en rijdt in een racewagen. Een coureur buiten zijn wagen is maar een halve coureur.
  2. Een coureur vecht op een eerlijke manier. Mwah. Het verschil in kwaliteit van hun bolides maakt de race al een ongelijk speelveld, waardoor eigenlijk alleen teamgenoten ‘eerlijk’ vechten – tegen elkaar, niet tegen de andere achttien racers. Feitelijk golden deze beperkingen echter ook bij het steekspel, waarbij er grote verschillen bestonden tussen paarden en wapenrustingen.
  3. Een coureur vereert vrouwen. In F1 is het eerder andersom: vrouwen vereren de coureur. Wel tracht DTS een zo kuis mogelijk portret van de hoofdrolspelers te bieden, door ze zedig met hun vrouw/vaste vriendin af te beelden of de seksualiteit van deze (sexy!) twintigers geheel te negeren.
  4. Een coureur is trouw aan zijn team. In de coureurs-ethos van de F1 gaat het voortdurend over het ideaal van zelfopoffering, over doen ‘wat het beste is voor het team’. In de praktijk is het vaak ieder voor zich, soms rijden teamgenoten elkaar van de baan. En ze hoppen van ploeg naar ploeg. Precies zoals echte ridders in de middeleeuwen deden.
  5. Een coureur is puur. Zie 3. En bekijk hoe onschuldig, rein en schoongewassen – en bloedjong – de meeste protoganisten in DTS zijn. Altijd onberispelijk gekleed en gekapt, geen haartje verkeerd, kleren volgens de laatste mode. Niet zelden worden ze in gezelschap van hun ouders gevolgd, en ze zijn natuurlijk allemaal gek op hun moeder.

Opgeteld komen we bij voldoende overeenkomsten, denk ik, tussen ridder en coureur, om de vergelijking tussen riddertoernooien en het Formule 1 circus te staven. Waarmee nog maar weer eens wordt bevestigd hoezeer F1 afwijkt van andere moderne sporten.

Alhoewel?

Misschien is F1 niet terug aan het grijpen naar het verleden, maar juist een weg aan het banen voor de toekomst. Misschien gaan andere sporten zich ook wel ontwikkelen in de richting van een dramatisch en erotisch, super-ernstig spektakel waaruit het spelelement is verdwenen. De eerste voortekenen zijn er al. Niet alleen hebben we natuurlijk de Amerikaanse Super Bowl, de finale van het American Football-seizoen. Als mechanisch spektakel lijkt dat al heel veel op F1. Em we hebben de opvolgers van Drive to Survive in series over golf (Full Swing), wielrennen (Tour de France: au coeur de peloton), rugby (Six Nations: full contact) en tennis (Break Point):

Dus misschien voert Formule 1 ons wel niet terug naar de middeleeuwen, maar voert het sport de 21e eeuw in.

En dat bedoel ik niet als iets positiefs.