Een paar weken geleden begon onder enorme belangstelling, ook van Nederlandse media, het Formule 1-seizoen van 2024. In Saoedi-Arabië vond de eerste van 24 wedstrijden plaats, een reeks die de teams over vijf continenten zal voeren en die na negen maanden op 8 december zal worden afgesloten in Abu Dhabi.
De start van het kampioenschap werd een paar weken eerder voorafgegaan door de première van Drive To Survive 6, de Netflix-serie over het Formule 1-circus. Als terugblik op de jaargang 2023 vormde het de ideale opmaat voor het huidige seizoen.
Persoonlijk is het voor mij moeilijk te begrijpen wat kijkers in Formule 1 aantrekt – zowel op het circuit als bij de eindeloze tv-uitzendingen (verspreid over drie trainingen, drie kwalificatie-delen, soms nog een sprintrace, en dan de uiteindelijke grand prix). En het is al helemaal raadselachtig waarom Drive To Survive steevast bij de best bekeken Netflix-programma’s hoort – het moet wel haast de meest saaie en voorspelbare serie van het gehele platform zijn.
In dit artikel ga ik niet proberen te begrijpen waarom miljoenen mensen van de sport houden. Dat zou een lang onderzoek vergen en eentje waarvan het resultaat maar twijfelachtig zou zijn (in de zin dat ik misschien helemaal niet achter die drijfveren kan komen). In plaats daarvan wil ik analyseren hoe Formule 1 spot met de wetten van de moderne en antieke sport en het zijn eigen inherente doel – zijn telos zou Aristoteles zeggen – misschien niet helemaal heeft verloochend, maar wel verstopt achter spektakel. En hoe F1 eigenlijk altijd een rare eend in de sport-bijt is geweest.
Nota Bene: als jongetje van 11, 12, 13 jaar was ik zeer in Formule 1 geïnteresseerd. Ik las de stripboeken over de Franse coureur Michel Vaillant, volgde F1-races op zondag en leende F1-boeken in de bibliotheek. Onder de toenmalige generatie coureurs (eerste helft jaren zeventig) was Jackie Stewart mijn favoriet.
In de loop van de daaropvolgende jaren verflauwde mijn belangstelling voor de sport, en ik haakte af toen me duidelijk werd hoe bepalend de auto’s voor het eindresultaat waren, en hoe bescheiden het aandeel van de coureurs. Dat bleek definitief begin jaren negentig, toen het Williams-team de sport als nooit tevoren domineerde, ook al was er een groot verloop van rijders.
Daarna heb ik de F1 niet meer gevolgd, tot de opkomst van Max Verstappen het onmogelijk maakte een Nederlandse krant te lezen zonder iets over de huidige wereldkampioen te vernemen.
Wat is F1 eigenlijk voor sport?
Elke sport heeft een eigen doel, in de term van Aristoteles een telos: datgene waarvoor iets bestaat. Dat doel is niet winnen, ook al wordt dat vaak verkondigd. Bij voetbal, bijvoorbeeld, gaat het er niet om dat je ten koste van alles de tegenstander verslaat, maar dat je toont het moeilijke spel met een bal te beheersen. Dat doel drukt zich uit in bepaalde voetbaldeugden zoals een snelle dribbel, een strak schot of een acrobatische kopbal – vormen van excellentie of aretè die door beoefenaren en kijkers gewaardeerd worden.
Zo heeft elke sport zijn eigen telos en zijn eigen specifieke deugden. Bij schaatsen: diep zitten, goed je gewicht overbrengen van de ene naar de andere schaats, je slag afmaken. Bij wielrennen: aerodynamisch op het zadel zitten en trappen, een flitsende demarrage, scherp de bochten nemen. Bij hardlopen: soepel lopen, bij een eindsprint kunnen versnellen, prompt reageren op het startschot. En elke keer geldt: wat we bewonderen is niet dat iemand wint of een record vestigt, maar dat de wijze waarop dat gebeurt het doel van de sport laat zien.
Bij Femke Bol, bijvoorbeeld, waarderen we niet allereerst de gouden plak, maar de ontspannen wijze waarop zij doorloopt waar haar tegenstanders verkrampen:
Het mooie en bewonderenswaardige van sportdeugden is vooral dat ze een glimp bieden van menselijke mogelijkheden – van natuurlijke talenten die maar weinig mensen zijn gegeven.
Gegeven, daar gaat het bij sportdeugden vooral om. Natuurlijk, alle kampioenen zijn ook op en top getrainde atleten, maar trainingsarbeid verrichten kan ‘iedereen’. Alleen in combinatie met een groot talent leidt het tot verrichtingen waarvan we zeggen: tsjongejonge, hoe is het mogelijk… Dat is ook de reden dat we Lionel Messi meer bewonderen dan een teamgenoot die minder talent heeft maar harder werkt. Dat harde werken is ook bewonderenswaardig, maar het toont ons niet het telos van voetbal, zoals Messi’s wonderbaarlijke dribbels, passes en schoten dat wel doen.
Wat zijn de deugden van een F1-coureur? Daarover verscheen een paar weken geleden een interessant artikel van Vincent Sondermeijer in de NRC, Formule 1-racen voor beginners.
Gas geven op een recht stuk kan iedereen, maar een F1-wagen besturen vraagt dat je voortdurend de limiet van de grip van je auto zoekt: het punt waarop de wrijving van de banden nog nét je auto op de weg houdt. Want je wilt natuurlijk bij een bocht zo laat mogelijk remmen, zo hard mogelijk door de bocht gaan en zo snel mogelijk weer optrekken.
Coureurs voelen die limiet van hun banden (en het gewicht en de balans van de racewagen) aan via het stuur en door de inwerking van krachten op hun hele lichaam. Omdat de grip van de wagen elke ronde, elke bocht, verandert, moeten ze zich steeds aanpassen – en hun wagen, via instellingen aan het stuur. Ze spelen met onderstuur (de wagen reageert laat en weinig op het stuur) en overstuur (de auto reageert heftig en de achterwielen glijden weg), al naar gelang de plek van het circuit. En dit alles terwijl ze zo ver mogelijk vooruit kijken, met concurrenten vechten om hun plek, de bandenslijtage in de gaten houden, communiceren met hun team, over een pitstop nadenken en op het weer reageren. Anderhalf uur lang, terwijl G-krachten op hen inwerken en het in de cockpit misschien 50-60 graden is.
Ik geef het je te doen.
Kortom, Formule 1 zit tjokvol voorbeelden van aretè die het doel van de sport tonen: het bedwingen van al die krachten en tegelijk je tegenstanders verslaan in een race bij steeds veranderende omstandigheden (en op 24 verschillende circuits!). Geen wonder dat er weinig mensen zijn die dit optimaal kunnen en nog minder die het talent hebben om zich – marginaal – van hun collega’s te onderscheiden:
Remmen, sturen en gas geven: ze lopen naadloos in elkaar over en hebben ook invloed op elkaar. Wie goed remt, neemt niet alleen meer snelheid mee de bocht in, maar verdeelt het gewicht op zo’n manier dat de auto zich ook soepeler door de bocht laat sturen. Waarna het gas eerder weer open kan.
Het vereist enorme precisie van de coureurs, die tijdens een race honderden keren – bocht na bocht, ronde na ronde – alle handelingen exact juist moeten uitvoeren. Op spiergeheugen, op reflexen, op gevoel.
Elke Formule 1-coureur kan dit, en elke F1-coureur kan dit goed. Maar sommigen kunnen het net – letterlijk – een halve procent beter. Zij remmen 80 centimeter later, rijden 2 kilometer per uur harder door de bocht. En beschikken over genoeg instinct om het bijbehorende gripverlies aan te voelen en uiterst subtiel te corrigeren.
Hun collega’s kijken naar deze coureurs – kampioenen als Verstappen en Hamilton – krabben zich op het achterhoofd en vragen zich af hoe zij het klaarspelen; hoe zij dat laatste, ongrijpbare restje snelheid weten te vinden dat van hen de échte F1-virtuozen maakt.
Collectieve deugden
Aretè kan behalve individueel ook collectief worden getoond, in een teamsport. Zo hoort bij goed voetbal ook een bepaalde veldbezetting, een collectief bewegen zonder bal, een gemeenschappelijk aangaan van duels.
In F1 zijn de voornaamste deugden waarschijnlijk ook collectief, omdat alleen de samenwerking van honderden mensen een winnende racewagen oplevert. Als Max Verstappen of Lewis Hamilton als eerste over de finish gaat wint niet hij alleen, maar een hele fabriek.
Onderzoekers van de universiteit van Sheffield hebben berekend dat het aandeel van een coureur in die winst, hoewel groter dan van een individuele mecanicien, niet boven de 14 procent ligt.
Bij F1-races is de wagen veel belangrijker dan de coureur. Dat zien we als we de uitslagen bekijken. Het is niet elk seizoen even helder, maar vorig jaar bleek duidelijk dat Red Bull, het team van Max Verstappen, misschien wel de beste coureur heeft – maar zeker de beste auto. Het team won afgelopen jaar 21 van de 22 races, in totaal scoorde Red Bull 860 punten, meer dan nummers twee en drie (Mercedes en Ferrari) samen. En ook dit jaar lijkt de suprematie weer groot, met twee dubbelslagen in Saoedi-Arabië en Bahrein.
Is Max verstappen de beste F1-coureur, en teammaat Sergio Perez de tweede beste? We weten het niet, we weten alleen dat Max de beste Red Bull coureur is.
Het is denkbaar dat de twee rijders van hekkensluiter Haas F1 team, Kevin Magnussen en Nico Hülkenberg, betere coureurs zijn dan Verstappen en Perez, maar dat valt niet aan te tonen, omdat de auto van Haas zoveel slechter is dan die van Red Bull.
Om de collectieve deugden van F1 te waarderen is er in de sport een constructeurs-kampioenschap, een erkenning van de waarde van de fabriek, zeg maar. Het typische is natuurlijk dat we van dat werk in die fabriek, of van de monteurs in de pits, niets te zien krijgen. Hoogstens een glimp van een pitstop, maar dat duurt een paar seconden en er gebeurt in die periode teveel om het allemaal mee te krijgen.
We zien dus vrijwel niets van het werk dat voor 86 procent van het resultaat zorgt. Dat is raar. En nog raarder is dat we eigenlijk ook bijna niets zien van het werk van de coureur, die onder een helm in een grotendeels gesloten cockpit zit en die we niet zien remmen, sturen, schakelen, gas geven. Laat staan dat we zijn andere voorbeelden van excellentie zien. We zien alleen soms een inhaalactie (of een crash, als het fout gaat). Maar een beeld van het rijden zelf krijgen we niet.
Dus. Het opvallende aan F1 is dat de eigen deugden, van coureurs en crew, nauwelijks zichtbaar zijn. Niet vanaf de tribunes, niet op tv, niet in sportverslagen op maandag.
En nog misschien wel frappanter: de coureurs en de teams (fabrieken) hebben eigenlijk tegengestelde belangen, die er samen voor zorgen dat het telos van elke ‘speler’ minder goed zichtbaar is. Want bedenk: de deugden van elke bestuurder zouden het beste zichtbaar zijn als ze alle twintig in dezelfde auto zouden rijden. Of tenminste in een wagen die niet meer van de ander zou verschillen dan de fiets van Matthieu van der Poel verschilt van die van Wout van Aert. Wanneer Max Verstappen dan zou winnen, wisten we in elk geval dat het aan zijn rijvaardigheid zou liggen, niet aan de auto.
Voor de deelnemende fabriek zou een dergelijke situatie echter onaantrekkelijk zijn: als alleen de coureur nog het verschil maakt zou de auto-fabrikant geen deelnemer in de sport meer zijn, maar alleen nog een leverancier, zoals banden-maker Pirelli. En andersom: als de auto honderd procent van het resultaat zou uitmaken, zoals wanneer je één coureur met elke auto een testronde laat rijden, dan zou de fabrikant optimaal uit de verf komen, maar de bestuurder – en zijn kwaliteiten – irrelevant worden. Het zou er dan niet meer toe doen of de coureur snel of langzaam zou zijn. Hij of zij zou ook volledig anoniem kunnen zijn, zoals de beroemde testrijder The Stig bij Top Gear.
De conclusie kan dus alleen maar luiden dat Formule 1 een heel rare sport is, een ongelukkige mix van individuele en collectieve sportdeugden die ook nog eens grotendeels verborgen blijven.
Of toont Netflix, in zijn populaire documentaire-reeks Drive to Survive, wat meer van die deugden? Van het harde werken van de ontwerpers, bouwers, monteurs etc.? Van de ins en outs van het besturen van een voertuig bij 300 km per uur? Daar kijken we volgende week naar!