446. Hoe je een monster schept (II)

Posted on 24 nov 2023 in Blog, Featured

446. Hoe je een monster schept (II)

Vorige week begon ik een analyse van de wreedheden die een terrorist of soldaat kan plegen – of liever, van de omstandigheden die iemand ertoe kunnen brengen om zoiets ‘onmenselijks’ te doen als een pogrom of een moordpartij in een vluchtelingenkamp. We volgen hierbij de lijst van ‘oorzaken’ of invloeden van Robert Sapolsky, die pleit voor een weging van zoveel mogelijk relevante factoren.

We bekeken vorige week de werking het brein, waarin, binnen een fractie van een seconde voor de monsterlijke daad, alles samenkomt. We zagen dat wetenschappelijk onderzoek het nodige licht op de hersendelen van een moordenaar kan werpen – zo lijkt het waarschijnlijk dat de hersendelen die bij angst, woede en walging een rol spelen geactiveerd zullen zijn, en dat de hersendelen die onze impulsen onder controle moeten houden minder actief zijn. Verder geeft zijn beloningssysteem de moordenaar een ‘shot’ als hij een vijand doodt en onthoudt het hem die beloning als de aanslag faalt.

Wat heeft die hersenen beïnvloed, zodat ze tijdens een slachtpartij zo functioneren? Vandaag bespreken we twee factoren: de zintuigelijke indrukken, gedachten en herinneringen kort voor de (voorbereiding in de hersenen op de) daad en de werking van de hormonen in de uren en dagen voordien.

De omgeving

Experimenten met mensen en (nauw verwante) dieren hebben getoond dat onze zintuigelijke indrukken, onze input van de omgeving, ons gedrag sterk beïnvloeden. En vaak doen ze dat zonder dat wij ons ervan bewust zijn. Zo kan een onaangename geur (van rottend vlees of zo) onze insula aan het werk zetten, waardoor we eerder geneigd zijn van bepaalde zaken te walgen en deze te veroordelen.

Hoe kan het ook anders? Kort voordat we een trekker overhalen moet er iets buiten ons brein zijn dat ons hiertoe verleidt – een bepaalde visuele impressie (vijand, wapen) of een geluid (een voetstap, luide ademhaling). Of we ruiken iets, of worden door iets aangeraakt. En we handelen – of juist niet.

Uit tal van onderzoeken is gebleken dat, bijvoorbeeld, een uiterlijk dat sterk van het onze verschilt (een ander ‘ras’) in een oogwenk bepaalde reacties bij ons losmaakt. We registreren een gezicht van een ander ras zelfs als we dat te kort zien om het bewust op te merken – de amygdala slaat aan, het sterkst bij een echte racist. Wanneer we geconditioneerd worden om een gezicht te vrezen (door een bijkomende elektrische schok) gaat dat sneller bij een ander-ras gezicht: kennelijk is de amygdala voorbereid om iets onaangenaams over Hunnie te leren. Daarom interpreteren we neutrale ander-ras gezichten ook eerder als boos kijkend dan bij gelijk-ras gezichten. En we herkennen ze minder goed.

(Gelukkig: als we ander-ras gezichten lang genoeg zien om ze bewust op te merken worden de ‘cognitieve’ delen van de hersenen actief en laten de amygdala dimmen.)

Ras is niet het enige dat ons onbewust beïnvloed. Mensen beoordelen mooie soortgenoten als slimmer, aardiger en eerlijker dan minder mooie. Opvallend genoeg hebben we één orgaan, de mediale orbitofrontale hersenschors, dat zowel uiterlijke schoonheid als morele kwaliteit inschat – en deze twee vaak door elkaar haalt.

Geur kan ons ook een bepaalde richting op sturen, ik zei het al. Als we angstzweet ruiken komt de amygdala in actie en schrikken we heftiger, zijn we alerter op woede en interpreteren we ambigue gelaatstrekken eerder als angstig. En zoals al gememoreerd: in een ruimte met stinkend afval zijn mensen negatiever over zaken die ze moreel afkeuren (terwijl ze hetzelfde denken over bijvoorbeeld economische zaken).

En de waarschijnlijk meest relevante input van onze omgeving is deze: stelt de omgeving ons voor nieuwe uitdagingen, die ons cognitief belasten en uitputten, of niet – en kunnen we het met onze gewoontes afdoen? We weten dat in het eerste geval, wanneer onze frontale hersenschors hard moet werken, we meteen daarna agressiever en minder empathisch zijn. We zijn anderen, vooral vreemden, minder welgezind. Waarschijnlijk is dit omdat onze frontale hersenschors veel energie vraagt en die op een gegeven moment ook ‘op’ kan raken.

Welnu. Wat zeggen deze ontdekkingen over de link tussen indrukken en handelingen van een terrorist of lid van een doodseskader?

Duidelijk is dat in elk mens een aanleg zit om verschil te maken tussen mensen die op ons lijken (‘Wij’) en mensen die dat minder doen (‘Zij’). Deze aanleg kan worden aangemoedigd en ontkracht, we kunnen er ons aan over geven of er tegenin gaan. Waarschijnlijk is bij soldaten, terroristen, death squad-leden etc. de neiging om de slachtoffer als ‘Ander’ te zien niet tegengegaan, maar juist enorm aangemoedigd. En verder is de hele operatie, van het overvallen van een kibboets tot het uitmoorden van een ‘communistisch’ dorp, waarschijnlijk zo zwaar voor je frontale hersenschors dat je het ook niet op kunt brengen je in de slachtoffers in te leven, of hen in als individuen te zien. Je ziet tijdens de slachtpartij geen onschuldige baby, maar een toekomstige guerillastrijder; geen ongevaarlijke bejaarde, maar een uitvreter die allang dood had moeten zijn; geen moeder zoals de jouwe, maar een fokmerrie van vijanden. En voordat je het weet heb je de trekker overgehaald.

Even basaal is natuurlijk de invloed van gedachten en herinneringen in de laatste seconden of minuten voor een aanval. Misschien herinnert een Hamas-strijder hoe zijn oma door een bombardement van het IDF is omgekomen. Misschien herhaalt een Hutu-moordenaar de anti-Tutsi propaganda die hem de laatste dagen en weken is ingeprent. De relevantie van die gedachten en herinneringen lijkt me evident, daar hebben we geen uitgebreid wetenschappelijk onderzoek voor nodig. Hoe die gedachten en herinneringen gevormd zijn is natuurlijk wel weer belangrijk, en dat kunnen we nader beschouwen als we naar politieke en culturele invloeden kijken.

Hormonen

Hormonen zijn ‘dirigenten van ons lichaam’, zoals het deze week nog zo fraai verwoord werd in een Volkskrant-artikel. Het zijn chemische boodschappers die door de bloedbaan reizen en onze organen allerlei signalen geven om het lichaam in evenwicht te houden.

Is moordlust, of agressie algemeen, een zaak van hormonen? Ja, in de zin dat er een samenhang bestaat tussen met name androgene (mannelijke) hormonen en geweld. Nee, in de zin dat meer testosteron niet meer agressie betekent. Wel maakt testosteron mensen overmatig zelfverzekerd en optimistisch. Het stimuleert impulsiviteit en het nemen van risico’s. Het doet dit door de prefrontale hersenschors minder actief te maken en de koppeling met de amygdala te verzwakken; daarentegen versterkt het koppeling van amygdala en thalamus (wat de afkorting tussen zintuigen en amygdala bevordert). Dus, testosteron zorgt voor meer invloed van razendsnelle, onnauwkeurige input en voor minder grip van de laten-we-even-ademhalen-en-er-over-nadenken hersenschors.

De effecten van deze invloed zijn zeer afhankelijk van de context. Je kunt een gok nemen door een oorlog te beginnen, maar ook door een vredesvoorstel te doen. Beide worden begunstigd – versterkt – door testosteron.

In sommige contexten leidt testosteron inderdaad tot agressie: als een hiërarchie wordt gevormd (met geweld) en als die hiërarchie aan het wankelen slaat. Kortom, als het loont om agressief te zijn.

Samengevat: testosteron promoot het gedrag wat nodig is om je status te bevechten of te handhaven. Soms is dat geweld. In een andere setting lokt testosteron ander gedrag uit – wie het meeste gebeden kan zeggen, wie het vaakst een rondje geeft.

Nog een hormoon dat een potentieel belangrijke invloed heeft in confrontaties met ‘vijanden’ – oxytocine. Oxytocine staat bekend als het ‘liefdes-hormoon’. Het bevordert de moeder-kind relatie en de monogame paar-band in vrouwen, zoals vasopressine dat bij mannen doet. Deze knuffelhormonen hebben een tegengesteld effect van testosteron – ze verminderen de activatie van de amygdala en maken ons vergevingsgezinder, meer goed van vertrouwen. Maar: oxytocine en vasopressine maken ons niet warm en knuffelig en sociaal tegen iederéén, hun goede invloed is beperkt tot mensen die bij onze eigen groep horen, tot de Onzen. Sterker nog: als we omgaan met Anderen maakt oxytocine ons minder sociaal, minder geneigd tot samenwerking. Het vergroot jaloezie wanneer we verliezen en leedvermaak wanneer we winnen. Oxytocine leidt dus niet tot All You Need Is Love, maar tot chauvinisme.

En dan is er een derde belangrijke invloed van onze hormonen – in stresssituaties.

Onze lichamelijke huishouding wordt regelmatig verstoord door stresshormonen die alarm slaan en alle energie mobiliseren om de ‘aanval’ af te slaan. Soms is dat goed, als we een (fysieke) noodsituatie ontmoeten. Vaak niet: als er een psychische reden is voor paniek werkt de algehele mobilisatie van onze reserves niet. En helemaal niet als de stress blijvend is. Het werkt averechts om fysiek alarm te slaan bij een hypotheek die over dertig jaar afbetaald moet zijn. Dan resulteert de stress in problemen met de stofwisseling, hoge bloeddruk, onderdrukking van het immuun systeem en gebrekkige groei en reparatie van cellen.

Aanhoudende stress maakt ons gevoeliger voor boze gezichten; versnelt (wederom) de zintuigelijke input van de amygdala, met toenemende onnauwkeurigheid; vermindert de activatie van de cognitieve prefrontale hersenschors; vermindert herkenning van emoties in gezichten; maakt ons bevattelijker voor aangeleerde angst; maakt het moeilijker angst af te leren; verstoort het werkgeheugen en de integratie van verschillende gebieden in de frontale hersenschors. Samengevat: chronische stress maakt het moeilijker voor ons om nieuwe informatie tot ons te nemen en voor nieuwe strategieën te kiezen. Het versterkt het vasthouden aan oude informatie en oude gewoontes. We hebben minder snel in de gaten dat iets niet werkt, nemen meer risico, voelen meer angst, handelen impulsief en uit automatisme.

In mensen die al agressief zijn vergroten stresshormonen de gevoeligheid voor sociale ’triggers’ van agressie. En het meest fnuikende is nog wel dat agressie zelf stress vermindert – en dus op een bepaalde manier ‘werkt’. Als je een gevecht verliest helpt het om je vervolgens af te reageren op een zwakkere opponent.

Tot slot: het is aangetoond dat stress ons egoïstischer maakt, minder altruïstisch en empathisch. Dit geldt zowel voor mannen, die op stress reageren met ‘vechten of vluchten’, als voor vrouwen die zich meer afreageren door ‘verzorgen en verbinden’ – voor je jongen zorgen en relaties aangaan. In beide seksen vernauwt de empathie tot familie en vrienden, de eigen partij, de Wij.

Wat zegt dit nu over de mentale toestand van een etnische zuiveraar of een zelfmoordterrorist?

Om met het meest in het oog springende feit te beginnen: pogromisten (als dat een woord is) zijn meestal jonge mannen met een hoop testosteron. En ze bevinden zich in een situatie waar hun status afhankelijk is van de hoeveelheid agressie die ze uiten – dus wordt die agressie versterkt. Tijdens deze moordpartijen beleeft de moordenaar bovendien een bijzonder grote hoeveelheid stress – en waarschijnlijk in een situatie waarin de chronische stress al niet gering is. Het leven van een gemiddelde Hamas-strijder zal zelden stress-vrij zijn – net zoals dat van een gemiddelde Gazaan. Als zo’n jonge man een Israëlische kibboets binnenkomt staat hij stijf van de adrenaline, voelt hij woede en angst; ziet hij de emoties van de slachtoffers minder goed; kan hij alleen vasthouden aan zijn plan, en aan de genoten training – en als hij eenmaal aan het moorden slaat, is het gemakkelijker daarmee door te gaan dan even stil te staan en jezelf af te vragen wat je eigenlijk aan het doen bent. Kill kill kill, dat is wat zijn hersenen hem zeggen, waartoe zijn zintuigelijke indrukken hem pushen en wat zijn hormonen bevorderen. En deze effecten worden nog verergerd door oxytocine (c.q. vasopressine), dat de samenhorigheid met de kameraden vergroot maar ook de vijandschap jegens de Anderen aanjaagt. Dus als je makkers mensen afslachten maakt vasopressine het gemakkelijker om hen lief te hebben en om de slachtoffers te haten.

Hoe zit het met andere langere termijn factoren, zoals ervaringen in de laatste weken en maanden en jaren, en de (als volwassene) opgedane politieke overtuiging? Daarover volgende keer meer!