445. Hoe je een monster schept (I)

Posted on 17 nov 2023 in Blog, Featured

445. Hoe je een monster schept (I)

Een paar weken geleden pleitte ik er op deze plek voor om onze analyses van menselijke wreedheden (zoals die op dit moment plaatsvinden in Israel en Soedan) niet te beperken tot ‘Het zijn monsters!’. Evenmin is het nuttig het onderzoek te focussen op de politieke dimensie (een strijd van A tegen B; oorlog; bezetting; anti-terrorisme; genocide; terrorisme; verzet). Zeg wat praatprogramma’s doen. Om echt te begrijpen wat mensen bezield om een kibboets uit te moorden, een vluchtelingenkamp te zuiveren van een bepaalde bevolkingsgroep of een ziekenhuis binnen te vallen, moet onze analyse breder zijn. Veel breder.

Eerder suggereerde ik dat de factoren van neurobioloog/primatoloog Robert Sapolsky ons een stuk(je) verder zou kunnen brengen. In zijn fascinerende boek Behave van 2017 bespreekt Sapolsky de biologie van ons (menselijke) gedrag op zijn best en zijn slechtst – en hij rangschikt de relevante factoren in negen ‘sferen’ met elk hun eigen tijdsschaal.

  1. Wat er in de hersenen gebeurt, in de laatste seconde voor een bepaalde actie.
  2. Wat de hersenen voor zintuigelijke input krijgen, een paar seconden tot een paar minuten van tevoren, en welke gedachten en herinneringen opkomen.
  3. Hoe het met de hormoonhuishouding zit, een paar uur tot een paar dagen van tevoren.
  4. Wat voor (blijvende) veranderingen er in de hersenen hebben plaatsgevonden, een paar dagen tot maanden van tevoren.
  5. Hoe de frontale cortex zich tijdens de puberteit heeft ontwikkeld.
  6. Wat de invloeden tijdens de zwangerschap en vroege kindertijd waren.
  7. Welke eigenschappen je via je genen bij bevruchting hebt meegekregen.
  8. Hoe jouw cultuur zich gedurende eeuwen tot millennia heeft ontwikkeld.
  9. Hoe ons gedrag zich gedurende miljoenen jaren van evolutie heeft aangepast.

De boven genoemde politieke sfeer ontbreekt bij Sapolsky. Ik denk dat hij goed tussen 4 en 5 zou passen, op een tijdsschaal van enkele jaren, ergens tussen je puberteit (toen je je waarschijnlijk voor het eerst bewust werd van politiek) en de huidige tijd.

Het centrale punt van Sapolsky’s betoog is dat je nooit tevreden mag zijn met een verklaring op één niveau – een toename van testosteron, of een zuurstof-tekort in de baarmoeder. Het is niet óf ‘godsdienstige orthodoxie’ óf ‘post-traumatisch stress syndroom’, het is én-én. Het is alles tegelijk, alle negen soorten factoren. Want evolutionair ontstaan gedrag stuurt culturen, die weer specifiek gedrag ontmoedigen of belonen, wat weer kindertijd en opvoeding bepaalt, wat weer gevolgen heeft voor je hersenen en voor je hormonen, die weer op elkaar inwerken. Enzovoort. Dit is allemaal (op elk niveau, laat staan op alle niveaus samen) enorm complex, maar als we menselijke acties echt willen begrijpen, moeten we op elk niveau en elke tijdsschaal onderzoek doen (en vooral ook hoe de niveaus elkaar beïnvloeden).

Een begin

Veel van dat noodzakelijke onderzoek is al gedaan, in verschillende wetenschappen als neurologie, fysiologie, endocrinologie, politicologie, orthopedagogiek, antropologie en primatologie – en in steeds toenemende specialismen binnen die wetenschappen. We kunnen daarom een begin maken met een analyse van die ‘monsterlijke’, ‘onmenselijke’ daden die worden begaan door mensen die in niets van jou en mij te onderscheiden zijn.

We weten al het nodige van hoe onze hersenen werken in tijden van agressie. Wat uit allerlei onderzoeken naar voren is gekomen is de centrale rol van de amygdala, een hersendeel onder de hersenschors in de temporale kwab. De amygdalae (er zijn er twee) zijn onderdeel van het limbische systeem dat hersenstam en hersenschors verbindt en dat betrokken is bij emotie, motivatie en genot. Activatie van de amygdala is verbonden met onzekerheid, vooral sociale onzekerheid. De amygdala introduceert wantrouwen en waakzaamheid in sociale beslissingen. Als er een bepaalde beloning op het spel staat, maakt de amygdala ons angstig dat de beloning uit kan blijven, en kwaad als dat dreigt te gebeuren. Angst en agressie worden verbonden in de amygdala – er is een duidelijke link tussen angst en boosheid (als reactie).

De amygdala krijgt verschillende soorten input: zintuiglijke informatie via een razendsnelle, onbewuste (en vaak onnauwkeurige) afkorting (“Het is een pistool! Oh nee, het is maar een telefoon.”); pijn als die onverwacht is; walging vanuit het hersengebied de insula (en die walging kan fysiek zijn, bij rot vlees, of moreel, bij verafschuwde handelingen zoals incest); en de frontale kwab van de hersenschors, die zorgt voor het werkgeheugen, persoonlijkheid, motivatie, onderdrukking van impulsen, lange termijn plannen – zoals Sapolsky het beschrijft: de frontale hersenschors laat je het moeilijkere ding doen als dat het juiste is.

Frontale hersenschors en amygdala kunnen elkaar aanvullen of tegenwerken. Beide zijn nodig om beslissingen te nemen. De frontale hersenschors houdt gedachten-experimenten met emoties: hoe zou het voelen als deze uitkomst optrad? Zonder de hersenschors geen weloverwogen keuze; zonder het limbische systeem geen gevoel om je te motiveren, geen voorgespiegelde beloning.

Naast deze hersendelen is er nog nog een belangrijke factor: het dopaminerge systeem, verspreid door een aantal hersengebieden, dat een grote rol speelt in onze motivatie. Het dopaminerge systeem draait om beloning, en dan vooral om de verwachting van beloning. Vreemd genoeg is dopamine-afgifte het sterkst in onzekere, ‘fifty-fifty’-situaties. Deze onzekerheid is niet dezelfde als die waar de amygdala op reageert: dat is onzekerheid als onduidelijkheid, ambiguïteit. Dopamine draait om onzekerheid als toeval, kansberekening.

Ons dopaminerge systeem, de frontale hersenschors, de amygdala, de insula (en andere invloeden, want in de hersenen is het altijd nog ingewikkelder dan het eerst lijkt) regelen samen de grootte van de beloning, het uitstel, de waarschijnlijkheid van beloning (met verschillende graden van nauwkeurigheid) – allemaal zaken die beïnvloeden of we het moeilijke-maar-juiste doen. Of niet. Deze neurale ‘stemmen’ klinken niet bij iedereen even luid en er is daarom ook een groot verschil in, bijvoorbeeld, impulsiviteit/bedachtzaamheid.

Slachtpartij

We kunnen natuurlijk geen hersenscans doen bij daders van een slachtpartij, in elk geval niet tijdens de gebeurtenis. Maar we weten dus wel ongeveer wat er in de hersenen aan de hand is in tijden van extreme agressie.

Wanneer een RSF-lid in Soedan in een vluchtelingenkamp rondloopt en op zoek is naar leden van het Masalit-volk, zal zijn amygdala sterk geactiveerd zijn, alleen al vanwege de onzekerheid van de situatie. Om hem heen woedt een burgeroorlog die tegelijk een etnische zuivering is, door Arabische milities van Afrikaanse volkeren in Soedan. De kans is groot dat zijn insula een Masalit met walging beziet, als een soort ongedierte. Een vluchtende tegenstander ontlokt hem geen medelijden, alleen maar woede – en angst dat de buit hem zal ontkomen. Elke keer dat hij een vijand neerschiet geeft zijn dopaminerge systeem hem een ‘shot’, elke keer dat een vijand ontsnapt daalt de productie van dopamine. Zijn frontale hersenschors is in dit geweld bijna tot zwijgen gebracht, de lange termijn speelt geen rol meer en impulsieve handelingen worden niet meer gecontroleerd.

Soortgelijke verhoudingen zullen ook bestaan in het brein van een Hamas-strijder die een kibboets in Israel aanvalt. Of een IDF-soldaat die een vermeend terroristen-nest in Gaza benadert. Angst en woede zijn in die situaties de voornaamste drijfveren. Empathie met het slachtoffer is uitgeschakeld, de aanvaller voelt alleen maar walging voor de Ander.

Wat Sapolsky niet wil suggereren, en ik ook niet: dat de wisselwerking van amygdala, dopaminerge systeem en frontale hersenschors de daad zou ‘veroorzaken’ – al is het onbetwijfelbaar dat er iets in de hersenen gebeurt voordat de vinger zich om de trekker van het geweer spant, en dat die beweging niet zou plaatsvinden wanneer dat ‘iets’ in de hersenen zou uitblijven.

De hersenen veroorzaken die agressieve daad echter niet, ze vormen slechts het eindpunt van heel veel andere factoren die eerder zijn gevormd en die op hun beurt weer beïnvloed zijn door andere. Van zintuigelijke indrukken, van hormonen, van nieuwe zenuwbanen, van politieke verhoudingen, van het volgroeien van de frontale hersenschors, van omstandigheden in de baarmoeder en in de wieg, van genen, van de cultuur, van de economische en ecologische omstandigheden die deze cultuur gevormd hebben, van de evolutie van gedrag.

Sommige invloeden op een agressieve daad speelden een paar tellen geleden; andere tonen sporen van miljoenen jaren her.

Volgende keer: hoe recente input van buiten verwerkt wordt in ons brein en hoe hormonen die (ver)werking beïnvloeden.