430. Ontologie van het Kwaad (II)

Posted on 13 jul 2023 in Blog, Featured

430. Ontologie van het Kwaad (II)

In 1941 schreef de Argentijnse auteur Jorge Luis Borges een verhaal over een denkbeeldige bibliotheek, De Bibliotheek van Babel, die alle mogelijke boeken van het universum bevat. De opslag bestaat uit duizenden (of miljoenen, of oneindig veel) zeshoekige ruimtes (zoals in een honingraat) verbonden door luchtkokers en gevuld door balkons met boekenrekken. Wanneer je aan de reling van die balkons staat en naar boven of beneden kijkt, zie je nergens een einde. En niemand heeft ooit een zeshoek gevonden die niet door zes andere hexagons omgeven is.

Bewoners van de bibliotheek speculeren over de omvang ervan. Is hij oneindig? Eeuwig? Bevat hij alle boeken die er bestaan? Alle boeken die er kunnen bestaan?

Mogelijke zaken

Borges verhaalt van de vermoedens en ervaringen van de bewoners van de onafzienbare bibliotheek. Hij refereert in zijn vertelling aan wetenschappelijke theorieën en religieuze ketterijen. Eigenlijk is het verhaal een allegorie van de manier waarop mensen met enorm grote zaken zijn omgegaan, of die nu natuurkundig van aard zijn (het heelal) of theologisch (God).

Vooral de overpeinzingen over alle mogelijke boeken die de bibliotheek bevat zijn fascinerend, met één van Borges karakteristieke lijstjes:

de gedetailleerde geschiedenis van de toekomst, de autobiografieën van de aartsengelen, de waarheidsgetrouwe catalogus van de Bibliotheek, duizenden en duizenden valse catalogi, de demonstratie van de onechtheid van de echte catalogus, het gnostische evangelie van Basilides, het commentaar op dit evangelie, het commentaar op het commentaar op dit evangelie, het waarachtige relaas van je eigen dood, de versie van elk boek in alle talen, de invoegingen van elk boek in alle boeken, het traktaat dat Beda had kunnen schrijven (maar niet schreef) over de mythologie van de Saksen, de verloren boeken van Tacitus.

Wat mij in Borges’ allegorie boeit is de notie van een ‘universum’ van mogelijke boeken – een fascinerend idee, wat mij betreft. In de bibliotheek van Babel zou je (in principe, in de praktijk is de bibliotheek te groot om ooit op een bepaald gezocht werk te stuiten) elk mogelijk boek kunnen vinden, of het nu al wel of nog niet geschreven is. In zekere zin (in de zin dat het ergens in de bibliotheek staat) bestaat elk mogelijk boek – een vijfde, zesde, zevende of honderdste evangelie; een versie van Hamlet waarin de prins niet sterft; een middel-Nederlandse voorloper van Don Quichote; alle boeken die nog in de toekomst worden geschreven.

Het duizelt bij al die mogelijke boeken en het is moeilijk in een concreet bestaan ervan te geloven. Toch laat Borges’ gedachten-experiment zien dat deze boeken op een bepaalde manier een objectief bestaan hebben en dat we ze in zekere zin niet scheppen, verzinnen of uitvinden, maar ontdekken. We ontdekken mogelijke boeken en sommige van deze maken we werkelijk, actueel. De meeste niet – omdat we hun mogelijkheid niet vinden. En veel andere, de onmogelijke boeken, maken we ook niet werkelijk – omdat dat, nu eenmaal, onmogelijk is. (Borges geeft het voorbeeld van een boek dat tegelijk een ladder is.)

Borges’s schepping is niet uniek in de literatuur (Borges wijst zelf in een eerder essay naar de psycholoog Gustav Theodor Fechner en schrijver Kurd Lasswitz). Universa van mogelijke zaken zijn vaker bedacht. Je zou aan een universum van mogelijke boeken kunnen denken als slechts een bescheiden deel van een groter geheel: bijvoorbeeld het universum van mogelijke taaluitingen. Of nog groter: het universum van mogelijke menselijke artefacten. En zo zijn er (letterlijk oneindig) veel voorbeelden van universa van mogelijke dingen.

Ontwerp Ruimte

Het universum dat ik wil verkennen is dat van mogelijke morele begrippen en redeneringen, het heelal van het morele discours. De inspiratie voor dit universum haal ik vooral bij filosoof Daniel Dennett, die veel heeft geschreven over de Ontwerp Ruimte (Design Space) van evolutionaire ontwikkelingen en over de Vrij-Zwevende Redenen (Free-Floating Rationales) die zich in deze ruimte bevinden.

Ik zal eerst uitleggen wat Dennett met zijn termen bedoelt, alvorens ze op moraal toe te passen.

Dennett schrijft veel (en bewonderenswaardig helder) over de evolutionaire geschiedenis van het leven, vrijheid en bewustzijn. Een centrale rol in zijn analyse speelt het begrip beheersing zonder begrip (competence without comprehension). Dennett bedoelt daarmee dat in de ontwikkeling van het leven tal van kleine, blinde stappen vooruit worden gezet die tot opmerkelijk aangepaste en succesvolle wezens leiden – en tot de uiterst doelmatige tactieken en strategieën die door deze wezens gebruikt worden. De evolutie, kortom, is een proces dat met trial and error in kleine stapjes de Ontwerp Ruimte van levende wezens verkent; duizend dingen probeert, overhoudt wat werkt en daarop verder bouwt. Zo kan, na de immens lange tijd sinds het ontstaan van de eerste eencelligen, een ongelofelijke variatie en complexiteit ontstaan: de fotosynthese van planten, de slurf van een olifant, de echolocatie van een vleermuis, de geur van bloemen, de jachttechnieken van een groep orka’s, het nest van een kolonie termieten. Geen van deze wezens heeft iets bewust ontworpen of begrijpt het hoe en waarom van hun uiterlijk, bouwwerk, gedrag. Maar het werkt. Deze werkende zaken zijn echter, op elk moment, maar een fractie van het aantal mogelijk werkende zaken. Misschien hadden termieten ook in tunnels kunnen wonen. Misschien zouden olifantenslurven ook in een hand kunnen eindigen. Die wegen in de Ontwerp Ruimte is de evolutie echter niet gegaan – misschien voor een reden, misschien niet. Misschien komt het er nog van. Wat ik maar wil zeggen: de ruimte van alle mogelijke ontwikkelingen is veel groter dan die van alle werkelijke.

Redenen

Als je zegt dat iets werkt, dan zeg je meteen ook dat er een reden is waarom iets werkt (en iets niet). De witte kleur van een sneeuwhaas ‘werkt’ omdat hij daardoor wegvalt tegen de sneeuw. De samenwerking van een groep leeuwen bij de jacht ‘werkt’ omdat daarmee grotere prooien kunnen worden gevangen. De danscode van een honingbij (hoek ten opzichte van de zon geeft de richting, kracht van haar beweging geeft de afstand tot de korf) ‘werkt’ omdat ze daarmee aan andere bijen duidelijk kan maken waar voedsel valt te vinden. Steeds is er een reden waarom iets bijdraagt aan de overlevings- en voorplantingskansen van een individu, een familie, een groep (van het ‘vehikel’ van de genen die dit lichaamsdeel, dit gedrag, dit product mogelijk maken).

Zoals eerder gesteld echter: die redenen hoeven door individu (sneeuwhaas) of groep (leeuwen) niet begrepen te worden. Ze kunnen van die redenen profiteren zonder dat ze deze kennen. Beheersing zonder begrip, zoals Dennett dat noemt. Of met andere woorden: er kunnen redenen bestaan zonder iemand die redeneert. Redenen die nergens (in hersenen) ‘huizen’, maar die ‘vrij zweven’ in de Ontwerp Ruimte.

Het is in deze Ontwerp Ruimte, of beter: in een deel van deze ontwerp ruimte, waarin ik morele redenen, morele begrippen en morele argumenten, wil plaatsen. Je zou dit deel de Morele Ontwerp Ruimte kunnen noemen, waar Goed en Kwaad, zonde en vergeving, altijd al bestaan hebben, ook voordat er wezens kwamen die over deze zaken konden redeneren. Voordat er dieren kwamen die morele begrippen konden hanteren.

Objectief

Als we op deze manier over moraal denken, geloof ik, begrijpen we beter hoe moraal tot stand is gekomen (als een ontdekking), door wie moraal is gevonden (niet mensen, maar andere diersoorten) en wat moraal precies inhoudt (mijn idee: moraal regelt de verhouding van deel en geheel, groepslid en groep). We begrijpen dan beter wat Goed en Kwaad betekenen – beter dan wanneer we van beide alleen een psychologische interpretatie geven. De psychologische aanpak miskent Goed en Kwaad, volgens mij, omdat het die terugvoert op menselijke gevoelens, en daarmee dreig je uiteindelijk de morele dimensie kwijt te raken. Een psychologische fundering maakt moraal, vrees ik, te relatief – en daarmee niet meer moreel.

Ik weet niet of eerdere ‘objectieve’ funderingen van onze moraal – in God, of in Kants categorische imperatief – zo succesvol zijn geweest. Maar ik denk wel dat moraal een dergelijke fundering behoeft, en dat we moeten blijven streven naar zo’n degelijke ‘vestiging’.

Meer hierover volgende keer!