De laatste weken heeft op deze plek de kwestie ‘flitsbezorging’ centraal gestaan: de stormachtige opmars van bezorgdiensten als Gorillas, Getir en Flink die binnen tien minuten supermarktspullen thuis komen brengen. En de reactie van gemeenten op deze opmars, onder andere door de komst van de flits-distibutiecentra (zogenaamde dark stores) aan banden te leggen.
Waar zijn we nu, voor het derde en afsluitende deel?
In week 1 beantwoordde ik de vraag of flitsbezorging verboden moet worden voorlopig met nee. Daar probeerde ik tegenargumenten bij te vinden: flitskoeriers zouden wel verboden moeten worden want
– ze verpesten het straatbeeld
– ze veroorzaken gevaar in het verkeer
– ze verminderen persoonlijk contact
– ze buiten personeel uit
– ze hanteren een onmogelijk verdienmodel
– ze scheppen consumenten die verslaafd zijn aan instant-bevrediging.
Onder deze zes categorieën vielen een stuk of 25 kritiekpunten op Gorillas en co., die ik haalde uit krantenkolommen van de laatste drie maanden. Deze punten werden vervolgens één voor één weerlegd, waarna ik in week 2 dieper inging op de voors en tegens van het flits-verdienmodel (categorie 5).
De argumenten voor en tegen leverden bij dit facet het volgende op:
Of de flitskoeriers een werkbaar verdienmodel hebben waarin de betrokken (‘interne’) partijen (bedrijven, personeel, leveranciers, verhuurders, klanten) door hun uitruil van werk, producten, geld, ruimte etc. uiteindelijk een evenwicht zullen vinden, is een vraag die alleen door het experiment zelf kan worden beantwoord, niet door een inschatting of berekening vooraf. Met andere woorden: je moet gewoon de markt zijn werk laten doen en dan komt er onder de streep iets uit – dat de flitskoeriers rendabel/winstgevend zijn of niet. In het ene geval komen er meer dark stores en bezorgers bij, in het andere geval verdwijnen ze.
Tegenargumenten: voor een goed werkende markt is nodig dat de deelnemers voldoende geïnformeerd zijn, de kosten niet zomaar op ‘externe’ partijen (buren, verkeersdeelnemers, overheid) kunnen worden afgewenteld en marktpartijen vrije en redelijke keuzes kunnen maken.
Tegenargument 1 leek niet op te gaan, omdat de aanbieders en afnemers van flitsbezorging voldoende kennis lijken te hebben van de verschillende voor- en nadelen van deze dienst. En vraag 2, of de externe partijen voldoende beschermd zijn, is weer een vraag die slechts door het experiment zelf kan worden beantwoord, en waarop we niet vooraf ‘nee’ kunnen zeggen.
Rest de derde tegenwerping, die samenvalt met categorie 6 van de oorspronkelijke kritiek: als flitsbezorging mensen verslaafd zou maken aan instantbevrediging, dan is er geen sprake meer van vrije en redelijke keuzes – en dan kan de markt niet meer eerlijk werken. Alle pro-markt argumenten vervallen dan.
Dus. Laten we ons vandaag met deze vraag bezighouden: is de behoefte aan flitsbezorging vrij en redelijk?
Efficiency
De slogan van bezorger Gorillas is Need, Order, Get – en dan binnen tien minuten. Is dit een vrije en redelijke behoefte(vervulling)?
Bij het bepleiten van flitsbezorging wordt vaak gerefereerd aan een ‘nood-scenario’: je bent aan het koken voor een stel gasten, blijkt dat je net dat ene cruciale ingrediënt bent vergeten. O nee. Wat te doen? Gelukkig kun je Getir of Flink bellen en tien minuten later wordt de ontbrekende truffelolie of sourcream thuisbezorgd. Avond gered.
Dat klinkt positief, maar is waarschijnlijk ook wat vertekenend. In een onderzoeksartikel voor de Volkskrant, waarvoor hij een paar weken als flitsbezorger werkte, signaleerde Jeroen van Bergeijk dat de meeste bestellingen een zak nootjes of een beker ijs zijn, snackfood voor millennials op de late avond. Waarbij de supermarkt waar ze dat ook hadden kunnen halen vaak om de hoek lag (of, zoals Arjen van Veelen in de NRC schreef: ze hadden ook hun provisiekast kunnen vullen, die is nog dichterbij).
Een doorsnee Gorillas-bestelling is dus waarschijnlijk niet dat ene onmisbare ingrediënt, of die tas vol boodschappen die je anders ook wel had gekocht, maar eerder dat comfort food dat je alleen nuttigt omdat het slechts een paar klikken verwijderd is. Van de bank opstaan, naar de winkel lopen, vooruit plannen – dat is allemaal teveel moeite.
Klinkt dat als redelijk? – niet eens als een behoefte die Epicurus als natuurlijk en noodzakelijk zou omschrijven, maar dan toch als niet noodzakelijk, maar wel natuurlijk?
Misschien niet. Maar. De behoefte aan snacks, aan comfort food op zich lijkt niet onredelijk. Je kunt moelijk bezwaar maken tegen het inslaan van wat zoutjes voor de filmavond.
Wat is dan het verschil tussen het stillen van een snackbehoefte via eerder gekochte chips en last minute bestelde? Niet de behoefte aan iets hartigs – die is in beide gevallen gelijk, en zeer menselijk en invoelbaar.
Arjen van Veelen betoogt in zijn stuk dat het verschil hem zit in efficiency, die trend van onze kapitalistische maatschappij om er maar zoveel mogelijk uit te halen. Efficiëntie – belichaamd door de stapelbare containers op een schip, de blokkendozen van distributiecentra in het buitengebied en de kubussen op de rug van maaltijdbezorgers.
Efficiëntie is een maatstaf en methode die heel verleidelijk is. Zoals de Olympische Spelen het motto uitdragen van sneller, hoger, sterker, schreeuwt onze samenleving de slogan van meer (producten, diensten) in minder (tijd en ruimte). Een flitsbezorging spaart tijd (boodschappen doen, lijstjes maken, bij de buren aankloppen) en ruimte (in je koel- of provisiekast). Je hebt als het ware geen harde schijf meer nodig, alles kun je uit de cloud halen.
Maar waar is die efficiëntie goed voor, in het persoonlijke leven? Natuurlijk, je kunt in de bespaarde tijd iets moois doen met je geliefden, of creatief zijn, of voor een goed doel werken. Dat zou de flitsbezorging rechtvaardigen. Maar in de praktijk (avondlijke snacks zijn de populairste boodschappen) zou een loopje naar de winkel waarschijnlijk alleen een Netflix-binge onderbreken – niet de schepping van een lied, een roman of een baby. Sterker nog: de flitsbezorging bespaart niet eens tijd, wanneer je daardoor een zakje chips consumeert dat je anders aan je voorbij had laten gaan.
En het probleem van efficiëntie is nog groter.
Want stel dat je wel tijd bespaart met een bestelling bij Flink, waar ga je die extra tijd dan voor gebruiken? De logica van efficiëntie zegt: voor meer dingen in minder tijd. Zodat je eigenlijk nog meer tijd nodig hebt en daartoe nog efficiënter moet handelen, zodat er weer meer tijd overblijft, die je echter weer zo nuttig mogelijk gaat vullen met zoveel mogelijk activiteiten die weer meer tijd vergen… Enzovoort enzovoort.
Aan efficiëntie zit geen grens. Efficiëntie vraagt altijd om nog meer efficiëntie, en nog meer, en nog meer.
Efficiëntie leidt daarom tot een leven vol haast, een leven dat altijd te snel lijkt te gaan, waarin tijd altijd schaars is.
Paradoxaal genoeg is de wachttijd bij flitsbezorging ook nog eens bij uitstek verspilde tijd. Als ik zin heb in ijs en bij Gorillas die bestelling plaats, kan ik vanaf dat moment eigenlijk niet meer wachten – elke minuut, elke seconde is eigenlijk al te lang, ik blijf maar op de klok kijken, en uit het raam, of ik de koerier al zie aankomen.
Die toestand is er een van opperste verveling. De wereld lijkt onbeschrijflijk langzaam te gaan, bijna stil te staan. In de tien of vijftien minuten die ik op mijn ijs moet wachten kom ik tot niets nuttigs of aangenaams meer, ik beleef de tijd slechts als een anticipatie – of een uitstel – op een behoeftebevrediging.
Een dergelijke keuze, voor een nodeloze snack en een vruchteloos anticiperen op de bezorging, lijkt nauwelijks erg vrij en redelijk. Als het (in het begin) nog geen verslaafde zucht naar instant-bevrediging is, dan voldoet het wel aan alle voorwaarden om een dergelijke zucht te scheppen. Net zoals alle vormen van behoeftebevrediging die geen inspanning vergen, die geen joy opleveren maar op zijn best fun.
Dergelijke processen scheppen (net als efficiëntie) hun eigen fuik, waarin je maar één kant op kunt zwemmen.
Monopolie
En er is nog een manier waarop we verslaafd kunnen raken aan flitsbezorging.
Ivan Illich heeft er al zo’n vijftig jaar geleden op gewezen dat instellingen (overheid, bedrijven, scholen, zorg, recht, defensie, wegennet, communicatie) geplaatst kunnen worden op een spectrum van gelijkwaardig samenleven aan de ene kant en manipulerende machtsuitoefening aan de andere.
Aan de ene kant zijn er instellingen (wegen, parken, communicatie, riolen, trottoirs, drinkwatervoorzieningen) waar mensen uit zichzelf gebruik van maken. Soms moet dat gebruik zelfs beperkt worden, om misbruik tegen te gaan. Er zijn voor deze instellingen alternatieven (je kunt in een park recreëren of op een sportveld, je kunt telefoneren of een mail sturen) en ze dringen zichzelf niet op.
Aan de andere kant zijn er instellingen (gevangenissen, scholen, ziekenhuizen, vormen van consumptie-schepping) die mensen moeten overreden om er (herhaaldelijk) gebruik van te maken. Een groot deel van hun werk bestaat eruit mensen tot dit gebruik te overreden of te dwingen, om ze te manipuleren en afhankelijk te maken. Hun werk is altijd gedeeltelijk reclame, indoctrinatie of dwang.
Aan welke kant van het spectrum vallen de flitskoeriers?
De overvloedige reclame van Gorillas en co. plaatst hen al aan de manipulerende kant van het spectrum. Als het aan de flitsers ligt, gaat niemand meer boodschappen voor de hele week doen of voedsel bewaren, maar alles bestellen op het moment dat je het nodig hebt of ernaar verlangt.
Nu nog concurreren flitsbezorgers met supermarkten en buurtwinkels, maar als ze hun zin krijgen zou er kunnen ontstaan wat Illich een absoluut monopolie noemt: een eenzijdige reductie tot een bepaalde bevrediging van een algemene behoefte. Zoals autogebruik in een dorp zonder openbaar vervoer een absoluut monopolie heeft op verplaatsing. Of toegang tot een bepaalde vorm van onderwijs voorbehouden is aan mensen die ander onderwijs hebben gevolgd.
Waar absolute monopolies heersen, zijn gebruikers overgeleverd aan de macht van de aanbieders. Zelfs als er tussen een paar aanbieders nog wat relatieve concurrentie bestaat (tussen Getir en Flink, Opel en Volkswagen) schept dat geen echte vrijheid meer, geen vrijheid om een product of dienst niet te gebruiken.
Als de flitskoeriers lokale winkels hebben weggeconcurreerd kunnen we onze boodschappen alleen nog maar per app krijgen. Dan is er geen loopje meer naar de winkel, geen toevallige ontmoeting met een buurman, geen hulp van een vakkenvuller, geen glimlach van een kassière. Er is geen verzamelpunt meer in dorp of wijk, geen plek voor collectes, advertenties en politieke flyers.
Zelfs als we een dergelijke gang van zaken rationeel zouden noemen (want een samenspel van ontelbare redelijke beslissingen van consumenten) dan moeten we toch toegeven dat de vrijheid op deze manier een enorme knauw krijgt – en dat vrijheid op de korte termijn leidt tot onvrijheid op de lange.
Die onvrijheid wordt door economen vaak voorgesteld als een onontkoombaar resultaat van marktwerking – waaraan je pas iets kunt doen als het dreigende monopolie acuut wordt.
Ik vraag mij dat af.
Misschien moet onze kijk op marktwerking, waaraan veel goeds zit, wel verdiept worden door een meer ecologische dimensie, waarin neveneffecten eerder worden gesignaleerd en serieus worden genomen.
Het verbod op dark stores is in dat licht een hoopvol signaal. Al is de discussie daarover nog niet voorbij – en dat moet ook niet.