Ik heb op deze plek vaker over het fenomeen kitsch geschreven, zowel in verband met moderne kunst als met muziek. Ook analyseerde ik de angst voor kitsch als een overheersende emotie in de puberteit – of in cultuur die deze puberale angst reproduceert.
Onlangs ontdekte ik echter een nieuwe locus van kitsch, waar ik nog niet eerder aandacht voor heb gehad. Dat is de kitsch in activistische kunst.
Engagement
Dat moderne kunst steeds activistischer wordt, lijkt me duidelijk. Een recente bespreking van drie New Yorkse tentoonstellingen begint vanzelfsprekend met de vaststelling dat deze “de belangrijkste thema’s van onze tijd” laten zien: Black Lives Matter, identiteitspolitiek, gender, bedreigde natuur en milieuvervuiling. Eerder in 2021 publiceerde dezelfde krant, de NRC, al themanummers rondom ‘Kunst en klimaat’ en ‘Kunst en activisme’.
In kunstkritiek, in prijsuitreikingen, in tentoonstellingen: overal zien we een groeiende overtuiging dat kunst er is om bepaalde maatschappelijke doelen te bereiken. En hoewel daar wel wat op valt af te dingen, wil ik hier de focus op een ander probleem richten, namelijk op het effect van die trend op de kwaliteit van de kunst. Die is namelijk negatief. In mijn ogen maakt activisme kunst namelijk erg vatbaar voor kitsch.
Om dit uit te leggen moet ik beginnen met het begrip ‘kitsch’ zelf.
De definitie van kitsch is ongeveer dit: kitsch is wat veel mensen mooi vinden; wat sentimenteel is, van lage kwaliteit, goedkoop, gemakkelijk.
Aanvankelijk was het een aanduiding van dingen die mensen maakten en niet aan de maatstaven van ambachtelijkheid of zelfs kunst voldeden. Dit gold vooral voor massaproducten.
Uit het begrip bleek een onuitgesproken kunsttheorie die de meeste mensen sinds de Renaissance hebben aangehangen en door Immanuel Kant is uitgewerkt, maar die de laatste eeuw op steeds minder aanhang kan rekenen onder kunstenaars en critici.
In deze theorie probeert iedereen die iets schept (een ‘werk’) dit zo mooi mogelijk te maken. Waar dit streven spaak loopt, door gebrek aan smaak, zorgvuldigheid, ervaring, talent of originaliteit, krijg je kitsch: iets wat naar een bepaald esthetisch effect streeft, maar niet de middelen heeft om dit succesvol te doen. Waar het streven min of meer succesvol is, krijg je vakwerk en kunst.
Kitsch is iets wat mooi probeert te zijn, maar faalt. Kitsch is lelijk mooi. Daarmee is het iets anders dan mooi lelijk – iets wat ondanks, of misschien juist door zijn lelijkheid ontroert.
Kitsch heeft echter ook een andere betekenis: namelijk dat je behoort iets te voelen bij een bepaald beeld – de notie dat bij een ‘normaal’ mens iets een voorspelbare reactie opwekt.
Zo horen we
aandoenlijk te vinden.
En
indrukwekkend.
Kitsch laat ons geen ruimte voor interpretatie, kitsch staat maar één reactie toe. Kitsch vraagt: vind jij dit niet ook zielig, ontroerend, gezellig, angstwekkend?
Ik heb eerder geschreven dat kitsch onverenigbaar is met waarachtigheid – het vervangt namelijk de werkelijk gevoelde emotie door het afgesproken signaal van een bepaalde emotionele betekenis. Niemand voelt echte ontroering bij een prent van een huilend zigeunerinnetje, we accepteren echter dat het beeld die emotie behoort op te wekken.
Kitsch is, kortom, een leeg gebaar, en als zodanig is het ook niet beperkt tot kunst. Integendeel, kitsch is eerder een maatschappelijk verschijnsel dat we in allerlei situaties kunnen waarnemen – in politiek, religie, moraal – en dat vanuit die sferen ook de kunst is binnengedrongen.
Virtue signaling
De laatste jaren is het begrip virtue signaling (Amerikaanse spelling) ingeburgerd geraakt, oorspronkelijk (in 2015) een vondst van de Engelse columnist James Bartholomew. Bartholomew muntte de term om te tonen hoe mensen vaak opscheppen dat ze zo deugdzaam zijn, terwijl ze niets deugdzaams doen – ze geven alleen maar een signaal af dat ze deugdzaam zijn:
Niemand hoeft feitelijk iets te doen. Deugd komt van louter woorden of zelfs van stille overtuigingen. Er was ooit een tijd, in het verre verleden, dat mensen dachten dat je alleen deugdzaam kon zijn door dingen te doen: door een blinde man te helpen oversteken; voor je bejaarde ouders te zorgen in plaats van ze in een verzorgingstehuis te stoppen; in een onvolmaakt huwelijk te blijven omwille van de kinderen. Deze dingen vereisen moeite en zelfopoffering. Dat klinkt zwaar! Veel gemakkelijker om deugdzaam te worden door je haat uit te drukken voor iemand die denkt dat de gezondheidszorg baat zou hebben bij concurrentie.
De laatste jaren hebben trends van deugdsignalering brede verspreiding gevonden.
Denk aan ‘Je suis Charlie’ op je avatar zetten (aanslag Charlie Hebdo), een emmer koud water over je hoofd uitgieten (spierziekte ALS), een zwart vierkant posten op Blackout Tuesday (Black Lives Matter). En aan al die Twitter-heksenjachten op mensen die korter of langer geleden iets onwelvoeglijks hebben gezegd.
Net als een kitsch-beeld geen echte emotie opwekt, maar alleen een signaal van emotie is, zo toont ‘deugdpronken’ geen echte offers of diepgevoelde overtuigingen, maar alleen een oppervlakkige nabootsing daarvan.
Deugdsignalering is een voorbeeld van kitsch, kitsch in de moraal. Zoals een boeddhabeeld uit een tuincentrum kitsch in de religie toont, en een zinloze kamermotie kitsch in de politiek.
Kitsch is altijd maar een aftreksel, nooit de real thing. Kitsch toont een tekort – aan werkelijke gevoelens, werkelijke offers, werkelijk geloof, werkelijke inzet.
Schoolvoorbeelden van kitsch zijn de kerstreclames van supermarkten. Zonder uitzondering proberen ze naastenliefde uit te stralen, met onverwacht gekregen kerstdiners (Lidl), geliefden die elkaar vinden na veel ontberingen (AH), mensen die alles voor anderen doen en dan zelf ook beloond worden (PLUS), een groot kerstfeest waarop iedereen welkom is (Jumbo) of een huisdier dat een mens naar een bepaalde plek leidt (Aldi). En we slaken een zucht van verlichting, of beter herkenning, omdat we de plots – en de voorgeschreven emoties – kennen van A Christmas Carol, Love Actually, It’s a Wonderful World, The Grinch en Lassie. (En we herkennen die voorbeelden zelfs als er een bepaalde draai aan wordt gegeven zodat de geliefden twee hamsters zijn of de kwispelende hond een winkelwagentje.)
Nergens is hier sprake van van echte gevoelens, de reclames zijn voorbeelden van emotion signaling.
Reclame is zozeer een voertuig van kitsch geworden dat kitsch bijna altijd reclame lijkt. Wie kan
onderscheiden van een reclame voor een vishandel? En
lijkt gemaakt voor een etalage, niet een museum.
Hetzelfde zien we het sterkst bij propagandistische kunst – daar vloeien kitsch, kunst en reclame in elkaar over.
Nogmaals: het probleem bij kitsch is niet een teveel aan sentiment, of moraal, of overtuiging – het is een gebrek eraan – en bij kitschige kunst is het (net als bij de avantgarde kunst, die vooral anti-kitsch is) een gebrek aan geloof in wat kunst vermag, een onvermogen om de waarde van kunst te zien.
Nergens komt dit beter naar voren dan in de vijf genomineerden voor de Britse Turner Prize 2021 – één van de belangrijkste kunstprijzen ter wereld.
Afgelopen december werd deze prijs uitgereikt op een tentoonstelling in Coventry. Deze tentoonstelling toonde het werk van vijf groepen mensen die zich ‘kunst collectieven’ noemen – maar die in feite collectieven van actievoerders, sociaal werkers en therapeuten zijn die hun werk vastleggen en deze verslagen ‘kunst’ noemen.
Zo werkt collectief Gentle/Radical ten bate van een wijk in Cardiff en organiseert het activiteiten om deze gemeenschap te versterken. Hun ‘artistieke’ doel vatten ze in een statement dat een reeks nietszeggende platitudes aan elkaar verbindt:
En we zijn geïnteresseerd in hoe we creatieve strategie kunnen gebruiken om te zien hoe we een soort van gemeenschapsverandering kunnen vormgeven op lokale niveau’s en werkelijk rechtvaardigheid en transformatie centraal kunnen stellen in al het werk.
En dit is geen vertekenend citaat, al hun uitspraken zijn eender inhoudsloos. Je kunt je niet aan de indruk onttrekken dat de jury van de Turner Prize alleen maar populaire woorden zit te turven – creatief, strategie, gemeenschap, verandering, lokaal, rechtvaardigheid, transformatie – jargon van welzijnswerkers en organisatie-adviseurs, en, hoewel ongetwijfeld goedbedoeld: kitsch.
Het ‘kunstwerk’ dat Gentle/Radical op de Turner tentoonstelling presenteerde was, net als bij de andere collectieven, een verslag van een project. In de Cardiff wijk had men een aantal dialogen georganiseerd, die dialogen zijn vastgelegd en de deelnemers hebben er per brief op gereflecteerd. Die brieven werden voorgelezen door deelnemers van het collectief. Dit alles werd getoond in een ‘installatie’ (zo kun je een heterogene presentatie een stempel van ogenschijnlijke samenhang opdrukken). Dat de inhoud van de dialogen en de brieven er hierbij niet toe doet, behoeft geen betoog – en is kenmerkend voor de meeste installaties van de Turner Prize. Het gaat om de goede bedoelingen, de maatschappelijke veranderingen, het engagement – niet om het artistieke resultaat.
Net zo bij collectief B.O.S.S. (Black Obsidian Sound System), een groep van actievoerders die haar imposante geluidsinstallatie uitleent aan de ‘gemeenschap’ van zwarte/gekleurde queer, trans, non-binary mensen. Zij streven naar een “geluidscultuur en een bron van collectieve kracht en ontmoeting, waar verwantschap wordt gevonden en teruggegeven.” Hun installatie toont beelden en geluiden van een eendere stroom van fijn klinkende abstracties: kracht, kennis (in raadselachtig meervoud: knowledges), gemeenschap, genietbaar, overvloed, beyond, plezierig. Opnieuw: een overvloed aan goede bedoelingen en een tekort aan echte beleving, waarheid, schoonheid, emotie. Kortom: kitsch.
Dat de deelnemende collectieven met hun projecten veel goed doen, lijkt me intussen onbetwijfelbaar. Project Art Works bevordert creatieve therapie voor mensen met een verstandelijke beperking (die de ene keer ‘neurodivers’ worden genoemd en dan weer ‘gehandicapt’.) Dat leidt tot schilderingen die soms heel interessant zijn en in elk geval de makers en hun omgeving veel plezier zullen doen. Hulde. Maar het is tekenend dat deze groep zelf geen kunst maakt en dat hun ‘kunstwerk’ in Coventry een archief van de ontstane therapeutische werken is, met een film over dat archief en een selectie uit de 4000 werken.
Net als ook het collectief van milieu-activisten Cooking Sections geen kunst produceert, maar verslag doet van zijn pogingen kweekzalm te bestrijden. Uit politiek en ecologisch oogpunt een goede zaak, maar de acties komen volgens mij in plaats van kunst, ze zijn niet zelf kunst. Ze vormen onderdeel van een beweging die kunst eigenlijk niet veel waarde toekent en die aan de eigen werken geen hoge eisen stelt – omdat ze de impact van kunst niet hoog inschat.
In mijn ogen voegt dat aan kunst – en aan de wereld – niets toe, het berooft ons alleen van de kunst die werkelijk ogen kan openen en bevrijdend kan werken.
De Turner Prize werd uiteindelijk gewonnen door een groep uit Belfast, Array Collective, waarschijnlijk omdat deze groep wel uit echte kunstenaars bestaat – mensen die elkaar de afgelopen jaren hebben gevonden omdat ze bij Ierse protesten (voor abortus, voor homohuwelijk) visuele input verzorgden in de vorm van posters, spandoeken, kostuums, rekwisieten. Voor Coventry organiseerden ze een bal in een pub rondom het honderdjarige bestaan van Ierland (en dus ook Noord-Ierland) en bouwden die pub, gevuld met herinneringen aan het bal, vervolgens na in het museum. Een kleurrijke en aanstekelijke bedoening, bal en pub, dus niet onbegrijpelijk dat de jury hier uiteindelijk de hoofdprijs aan toekende.
Of het belangrijke, waardevolle kunst is die buiten de context van progressief Belfast veel betekenis heeft? Ik betwijfel het. En ik denk dat ze de Turner-finale ook niet hadden gehaald zonder hun insteek van populaire actie-thema’s, vooral rond identiteit en gender. Want daar gaat het uiteindelijk om, bij moderne jury’s, critici en curatoren: om de maatschappelijk impact, om het engagement, om het deugen. Moderne kunst is voor deze elite (want dat is het) een zaak van deugdsignalering geworden, van agit-prop, van reclame voor maatschappelijke doelen. Kunst is hiermee vervallen tot art signaling. En daarmee tot kitsch.
En het is, denk ik, ook op dit niveau – het niveau van kunstkritiek, musea, galerieën, stichtingen – dat de activistische kunst zo problematisch is. Niet zozeer bij de actievoerders (ondanks hun hoogdravende abstracties): zij besteden er jaren aan om hun goede doelen te bevechten, wat zij in concrete acties doen is geen vrijblijvend pronken met deugdzaamheid. Het is geen kitsch. Echter: deze acties op volstrekt vrijblijvende manier vastleggen in ‘installaties’ en dat verslag ‘kunst’ noemen is vaak te gemakkelijk (ik sluit niet uit dat er af en toe iets geweldigs kan ontstaan). Dat is geen kunst. Dat is kitsch. Het is een appèl aan ons om een gevoel van verontwaardiging, of ontroering, of bewondering te ontlokken. Of nog niet eens: het is een signaal aan ons: dit is deugend, verantwoord, belangrijk. En we hoeven daar nog niet eens mee in te stemmen, we hoeven alleen maar te zien wat het betekent.
Zoals een tuinkabouter ‘knusheid’ betekent. En een tuinboeddha ‘spiritualiteit’.