333. Zonder ironie

Posted on 22 apr 2021 in Blog, Featured

333. Zonder ironie

Al in de zestiende eeuw constateerde onze meester van de ironie, Desiderius Erasmus, dat ironische uitspraken vaak verkeerd, want letterlijk, worden begrepen – en hij vroeg zich af of er niet een bepaalde schrijfwijze uitgevonden moest worden om iets als ironisch te bestempelen. In ons spreken kunnen we ironie uitdrukken door een bepaalde toon, of een blik, maar in het geschreven woord missen we een leesteken dat zegt: pas op, ironie!

In de eeuwen na Erasmus hebben vele schrijvers en ontwerpers geprobeerd in deze lacune te voorzien. (Het boek Shady Characters van Keith Houston is een verrukkelijke verzameling van deze pogingen en van veel meer zaken rond interpunctie.)
De Engelsman John Wilkins was in 1668 de eerste, in zijn Essay Towards a Real Character and a Philosophical Language. Passend in een zeventiende eeuwse traditie om een perfecte, logische taal te scheppen, bevatte het werk ook voorstellen over punctuatie – en in dat kader introduceerde Wilkins het ironieteken, een omgekeerd uitroepteken: ‘¡’.

Hoewel Wilkins’ suggestie de eerste was in een lange rij futiele pogingen, kunnen we zijn keuze voor het omgekeerde uitroepteken alleen maar bewonderen voor zijn toepasselijkheid. Allereerst de omkering, die de omkering van een ironische uitspraak spiegelt. En dan de overeenkomst met de letter ‘i’, wat zelf weer de openingsletter van ‘ironie’ is. Plus dat een uitroepteken altijd al de toon van een uitspraak verandert.

Hulde voor Wilkins’ creativiteit dus, maar die kon niet voorkomen dat het teken verzuimde aan te slaan bij taalgebruikers. En dat gold ook voor de vele opvolgers die er sindsdien bedacht zijn:

– de kerstboomhieroglief van uitvinder (even ademhalen) Jean-Baptiste-Ambroise-Marcellin Jobard (hier heb ik geen plaatje van gevonden)
– het gestyleerde omgekeerde vraagteken van dichter Alcanter de Brahm (anagram van Marcel Bernhardt)
– de ‘psi met een punt’ van Jean Pierre Marie Hervé-Bazin
– het bliksemende uitroepteken van Bas Jacobs.

51px-Point_d'ironie_de_Alcanter_de_Brahm.svg78px-Point_d'ironie_(Hervé_Bazin).svg62px-Ironiezeichen_CPNB.svg

Afgelopen eeuw kwam de Britse politicus Tom Driberg op het idee (ook wel toegeschreven aan H.L. Mencken of Bernard Levin) om een ironisch statement in een omgekeerd (naar links leunend) cursief te schrijven. Dat lettertype zou ‘ironics’ moeten heten, een variant van het Engelse woord voor cursief: italics.
Een dergelijk lettertype is er niet, maar wel het verwante Sartalics (met ‘Sar’ voor ‘sarcasme’). In het volgende voorbeeld staat ‘Of course’ in sartalics:

OIP.XAlrmXHuZ9Xm5bfqscIO-gHaCp

Hoewel ook dit een interessante en goed werkende suggestie is (we kunnen ons precies voorstellen op welke toon de boyfriend dit ‘Of course’ zou uitspreken!), heeft ironics noch sartalics voet aan de grond gekregen. En de reden hiervoor is ook duidelijk –  en werd door sommige uitvinders van ironie-tekens ook al beseft: namelijk dat ironie staat of valt met de mogelijkheid om te worden misverstaan en dat het juist het ’tweeduidige’ karakter van een ironische uitspraak is die de ironie uitmaakt.

Het gaat er bij ironie en sarcasme immers om dat een uitspraak tegelijkertijd twee verschillende, en tegenstrijdige, dingen kan zeggen. In het voorbeeld hierboven tegelijk ‘natuurlijk ga ik graag mee’ en ‘natuurlijk ga ik niet graag mee’. Wanneer je door middel van een ironieteken duidelijk maakt welke uitleg bedoeld is, is meteen de ironie zelf weg.

Dit paradoxale karakter van ironie is iets waarvan zich waarschijnlijk Jobard en Brahm (Bernhardt) bewust waren. Jobard introduceerde zijn kerstboomteken in een artikel en verklaarde het symbool in een voetnoot: “ Ceci un point d’ironie.” Een eeuw later had hij, in navolging van Rene Magritte, ook kunnen schrijven: “Ceci n’est pas een un point d’ironie”. Want immers: als je zegt dat iets ironisch bedoeld is, dan is het door die toevoeging niet meer ironisch. En je kunt je ook afvragen wat hier precies ironisch is, de uitspraak of het teken dat er commentaar op geeft? In het tweede geval is de uitspraak dus  ook niet meer als ironisch te verstaan.

Dichter Alcanter de Brahm speelde waarschijnlijk met deze paradox toen hij  (zonder van Jobard te weten) zijn teken ‘point d’ironie’ noemde, wat in het Frans niet alleen ‘ironie-punt’ betekent, maar ook ‘geen ironie’.

Het feit dat een ironieteken de ironie vernietigt (en dat het teken zelf altijd ook weer ironisch kan worden gelezen) is bij elk voorstel de doodsteek gebleken.
Toch is er in de laatste decennia een praktijk ontstaan van emoticons en later emojis die dit probleem op een of andere manier hebben overleefd, zodat eerst ; ) en later

OIP.RicN_IZsHJ_j4TwCgnGw3AHaF7
erkende symbolen werden voor ironische knipogen. Zodat het heel gewoon is geworden iets te typen als

“Ik heb ontzettend genoten! ;)”

Paradox
Je zou het statement ‘Dit is ironisch’ kunnen beschouwen als een soort van klassieke paradox, net als die van de leugenaar die zegt ‘alles wat ik zeg is onwaar’. Als die uitspraak waar is, liegt hij, en als de uitspraak een leugen is, dan spreekt hij juist de waarheid! Dezelfde achtbaan gaan we in als we schrijven ‘Dit is ironisch¡’ of ‘Dit is ironisch;)’: want als het ironisch is, is het niet ironisch – maar als het niet ironisch is, dan is het juist ironisch!

Eerlijk gezegd zie ik niet hoe een emoticon of knipoog smiley aan deze paradox kan ontsnappen, op een manier die de oudere ironietekens niet gegeven is. Het heeft misschien iets met de vorm van communicatie, via computers en telefoons, te maken. Maar daar heb ik eerlijk gezegd nog niet over nagedacht.
Waar ik wel over heb nagedacht: hoe we in het gewone taalgebruik ironie kunnen gebruiken en waarom dat dan niet in tegenspraak en onzin vastloopt.

Een weg uit het paradox-moeras is geschetst door logicus George Spencer-Brown, in zijn Laws of Form. Spencer-Brown wijst daarin op een overeenkomst tussen bepaalde verschijnselen in de wiskunde en de logische paradoxen zoals ‘Deze uitspraak is onwaar’.

Een dergelijke uitspraak ontsnapt aan het logische schema waarin een uitspraak alleen waar, onwaar of betekenisloos (onzinnig) kan zijn. Want we begrijpen wat er staat, maar de uitspraak is waar als hij onwaar is, en onwaar als hij waar is.
Iets dergelijks gebeurt ook, zegt Spencer-Brown, bij een heel gewone vergelijking als 

x2 + 1 = 0

wat hetzelfde is als

x2 = -1

Delen we beide termen door x, dan krijg je

x = (-1 : x)

Deze vergelijking heeft twee mogelijke oplossingen: +1 en -1. Maar als we die invullen krijgen we twee keer een paradox:

+1 = (-1 : +1) = -1
-1 = (-1 : -1) = +1

In de wiskunde heeft men dit opgelost door een vierde klasse van getallen aan te nemen: niet positief, negatief of nul, maar imaginair (i). De oplossing van de vergelijking is dan het imaginaire getal √-1. In de logica, suggereert Spencer-Brown, zouden we iets soortgelijks kunnen doen door een vierde klasse van uitspraken te postuleren, naast waar, onwaar en betekenisloos: namelijk imaginair. Onder imaginaire uitspraken vallen dan zinnen als ‘Deze uitspraak is onwaar’ of ‘Dit is ironisch bedoeld’.

Wat Spencer-Brown voorstelt, een categorie van uitspraken die waar noch onwaar, maar wel betekenisvol zijn: die categorie hebben we al in het dagelijkse taalgebruik. Die categorie heet humor.
Humor toont namelijk in een situatie niet ‘de feiten’, humor zegt niet: dit is waar of onwaar. Maar humor toont (in een flits, die ons verrast en tot lachen brengt) de structuur van een situatie, wat Wittgenstein de grammatica heeft genoemd.

Humor is het plotseling bij elkaar brengen van twee verklaringen, twee structuren, twee sets van regels. Humor zegt: het is tegelijk waar en onwaar, +1 en -1. Humor is de paradox omhelzen, is de regel bevestigen door een uitzondering te noemen.

Ironie is een vorm van humor waarbij de grammatica van de uitspraak (en dat kan de vorm zijn, maar ook de omgeving, of de toon) iets anders zegt dan de inhoud. De inhoud van Jonathan Swifts ‘A Modest Proposal’ zegt: laten arme ouders hun kinderen als voedsel verkopen, of ze zelf opeten. De grammatica (vooral de omgeving van de publicatie, in een samenleving waarin iedereen een dergelijk initiatief automatisch als gruwelijk en absurd ziet) zegt: dit is niet letterlijk bedoeld, dit is satire (gericht tegen mensen die ouders tot dergelijke wanhopige maatregelen drijven).

Omdat wij geleerd hebben die indirecte ’tekens’ van een situationele grammatica te lezen, snappen we grappen. En ironie. En sarcasme. En retorische vragen (waarvoor ooit het teken “⸮” is bedacht). En kunst. En spel.
We snappen, in de meeste gevallen, de context van de uitspraak – en daarom de betekenis. En de enige reden waarom de voorbeelden van logici, wiskundigen en filosofen zo ‘paradoxaal’ zijn, is dat ze geen context hebben. Waar we die omgeving wel kennen – bijvoorbeeld omdat een spreker een bekende van ons is, of omdat we weten welke verwachtingen de lezers van Swift hebben – is een ogenschijnlijke paradox of tegenspraak meestal helemaal geen probleem.

En nu bedenk ik waarom een knipoog emoji kan werken als ironieteken: omdat het zelf ook weer meerduidig is en daarmee een beroep doet op je inzicht in een grotere structuur. Niet alleen de grammatica van de uitspraak doet er dan toe, maar ook jouw relatie met de schrijver, de technische mogelijkheden, de gebruiken in jullie subcultuur, beroep, leeftijdsgroep… Et cetera.

Op die manier suggereert een knipoog emoji een ironische interpretatie van het voorafgaande, maar zegt dat niet expliciet. En kun je dus een ironieteken gebruiken – zonder ironie.