326. Balling in eigen land

Posted on 27 feb 2021 in Blog, Featured

326. Balling in eigen land

Voor veel mensen voelt de corona-crisis, denk ik, als een soort van ballingschap in eigen land. Zekerheden zijn weggevallen. Je werkt misschien niet meer, of maar gedeeltelijk, en wanneer je werkt is het thuis achter een schermpje. Vrienden en familieleden, waar je leven om draaide, zie je maar sporadisch. Je status lijkt op een bepaalde manier verminderd, omdat je minder gezien wordt door andere mensen. Je lijkt afgegleden naar de marge. De wereld is onherkenbaar.

Ik denk dat dit gevoel van vervreemding leidt tot de massale roep om de ’terugkeer naar normaal’, wat bijna een mythisch land lijkt te zijn, het land van De Tijd Voor Corona.
Mensen voelen zich, ook na een jaar, gedesorienteerd, misschien ook door de ogenschijnlijke willekeur van de maatregelen – zeker ook omdat we niet weten hoelang het allemaal nog zal duren.

Hoe moeten we met deze ballingschap omgaan?

Misschien kunnen we leren van mensen die eerder, langdurig, uit hun normale leven werden verdreven en zich daartoe moesten zien te verhouden.

Babel
Een van de beroemdste voorbeelden van ballingschap is die van de Joodse elite tijdens het Babylonische rijk, in de zesde eeuw voor Chr. Het kleine Juda, met als hoofdstad Jerusalem, zwenkte in die tijd op en en neer tussen trouw aan Babylon en steun aan regionale tegenstrever Egypte. Drie keer kwam de Babylonische koning Nebukadnezar II in actie tegen Judah en Jeruzalem: de eerste keer voerde hij de koning en zijn hofhouding plus duizenden leden van de Joodse elite af naar Babylon en plantte hij een marionet op de troon; de tweede keer verwoestte hij de stad en deporteerde hij nog enkele honderden burgers; de derde keer strafte hij de moord op zijn gouverneur met de deportatie van nog eens 700 inwoners.

depositphotos_4458101-stockafbeelding-cijfers-uit-het-zand

In totaal ging het om zo’n tienduizend afgevoerde mensen, die in Babylon niet in slavernij leefden, maar wel een marginaal bestaan leidden. En net als de achtergeblevenen worstelden ze met de vraag hoe dit allemaal zo had kunnen gebeuren en wat de ramp precies betekende. Had Jahweh hen in de steek gelaten? Was Hij verslagen door de machtigere Babylonische goden? Moesten de Joden, in en buiten Juda, zich neerleggen bij de Babylonische heerschappij of moesten ze vechten? En hoe konden ze hun Joodse identiteit bewaren terwijl ze waren afgesneden van hun thuisland, hun hoofdstad, hun tempel?

De stemming, zowel bij de ballingen als bij de gedeeltelijk verwoeste en ‘onthoofde’ samenleving van Juda, was somber. We kunnen de sfeer proeven in de Klaagliederen in de Bijbel en in sommige psalmen, zoals in het beroemde begin van Psalm 137:

Aan Babels stromen daar zaten wij, ook weenden wij,
als wij Sion gedachten.
Aan de wilgen aldaar hingen wij onze citers;
want daar begeerden zij die ons gevangen hielden,
van ons een lied,
en zij die ons mishandelden, vreugdebetoon:
Zingt ons een der liederen van Sion.
Hoe zouden wij des Heren lied zingen
op vreemde grond?

‘Valse’ en ‘ware’ profeten
Net als in onze tijd waren er ook bij de Joden van 2600 jaar gelden allerlei profeten die hun kijk op de zaken probeerden te verspreiden.
Volgens sommigen hadden de Joden beter de Grote Moedergodin kunnen vereren, zoals de rest van het Midden-Oosten. Volgens anderen was het juist de dienst aan andere goden dan Jahweh die ertoe had geleid dat de Joodse god zijn volk in de steek had gelaten.
Sommige profeten beloofden dat Jahweh de zaken gauw weer om zou draaien: de ballingen zouden naar huis terugkeren en de Babyloniers zouden tussen de ruines zitten. Het einde van Psalm 137 viert deze wraak alvast:

Gij, dochter van Babel, ter verwoesting bestemde,
gelukkig hij, die u zal vergelden
hetgeen gij ons hebt aangedaan;
gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpen
en tegen een rots verpletteren.

Andere profeten rieden geduld aan en spoorden de ballingen aan om zich te settelen:

Bouwt huizen en woont daarin, legt tuinen aan en eet de vrucht daarvan; neemt vrouwen en verwekt zonen en dochters, neemt vrouwen voor uw zonen en geeft uw dochters aan mannen, opdat zij zonen en dochters baren; vermeerdert daar en vermindert niet.

Dit advies komt uit een brief van de in Jeruzalem achtergebleven profeet Jeremia. Je zou kunnen zeggen dat zijn ‘interpretatie’ het uiteindelijk gewonnen heeft. Niet alleen ried hij de ballingen aan zich op een lang verblijf in te stellen, hij was ook tegen een vijandige houding tegenover Babylon:

Zoekt de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot de Here, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn.

th

Geen woede, geen wraak, geen valse hoop – maar acceptatie van het zware lot en een zelfonderzoek naar de oorzaken van de crisis: dat was het recept van Jeremia, dat werd overgenomen door met name de priesterkaste in ballingschap. En dat voerde tot drie doorbraken die de geschiedenis van het Joodse volk diepgaand veranderden.

Doorbraak nummer 1.
Afgesneden van hun thuisland – het beloofde land – hadden de Joodse vluchtelingen kunnen opgaan in het multinationale Babylonische Rijk, maar dat deden ze niet. Integendeel, ze vonden zichzelf opnieuw uit – als het volk van het Boek.
In ballingschap stelden de priesters voor het eerst de grote bepalende verhalen van het Joodse volk op schrift en de neerslag van die verhalen zou duizenden jaren datgene zijn waaraan Joden zich vasthielden en waardoor ze zichzelf zouden definieren. De vijf boeken van de Pentateuch: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, met de grote verhalen van de schepping, de aartsvaders en de uittocht uit Egypte, samen met de wetten van het oude Israel – samen De Wet, of Torah, werden tijdens de ballingschap verzameld en opgetekend. Voortaan zouden deze boeken bepalend zijn in de definitie van het Jodendom, meer dan een geografische herkomst of een ritueel in een tempel. Toen de Romeinen enkele eeuwen later de tempel in Jeruzalem opnieuw verwoesten en het Joodse volk zich verspreidde over de wereld, waren het de verhalen en regels in de Torah die de kern van hun cultuur en religie vormden.
Wat de priesters in Babylon ontdekten: je identiteit wordt niet uitgemaakt door waar je woont of wat je bezit, maar door hoe je denkt, hoe je tegen de wereld en tegen jezelf aankijkt En dat neemt je altijd mee, wat ook de uiterlijke omstandigheden zijn.

th-1

Doorbraak 2.
In respons op alle rampen hadden de Joden zich in een eng nationalisme kunnen verschansen en zich kunnen laven aan conflicten en tegenstellingen. In plaats daarvan kozen ze een andere weg: ze maakten van hun, oorspronkelijk tribale, god een universele God voor alle mensen. Yahweh was vanaf de ballingschap niet langer een partijdige Joodse god die zijn volk tegen andere volken verdedigde, hij was ook de God van de Babyloniers en de Egyptenaren en de Perzen. En daarom kon hij, wanneer ze zich niet aan hun Verbond hielden, de Joden ook bestraffen en de Babyloniers als instrument voor hun correctie gebruiken. Yahweh regeerde alle volkeren, alle naties: er zijn niet allerlei naast elkaar bestaande, rivaliserende goden, maar slechts een universele God.

Doorbraak 3.
Of die ene, universele God jou kleine persoontje of jouw groep zou zegenen of verdoemen, hing voornamelijk af van je eigen morele gedrag. Zeker, het was belangrijk om allerlei religieuze rituelen nauwkeurig uit te voeren – maar nog belangrijker was het om je in het dagelijkse leven aan een reeks van strikte regels te houden, om niet te zondigen tegen God en Gods schepselen. En ook al leefden Joden enigszins apart van andere mensen, gescheiden door hun gebruiken – die andere mensen verdienden respect en hulp: “Een vreemdeling die bij u vertoeft, zal u gelden als een onder u geboren Israeliet; gij zult hem liefhebben als uzelf, want gij zijt vreemdeling geweest in het land Egypte.” (Lev. 19:34)
De ervaring van het eigen ontheemd zijn, de eigen vervreemding, de eigen kwetsbaarheid: gebruik die om empathie te kweken voor de vreemdeling, zeiden de priesters

Lessen
Welke lessen kunnen wij leren uit de Oudtestamentische voorbeelden?

Allereerst moeten we vertrouwen op onze creativiteit om de eigen identiteit te bewaren in tijden van corona – ja in de mogelijkheid om die identiteit opnieuw op te bouwen.
Je bent niet je baan, je bent niet je populariteit, je bent niet je sociale zelf. Al die dingen zijn belangrijk, maar niet onmisbaar, net zomin als een koning, een thuisland ofde tempel van Solomon voor de Joodse ballingen.
Ten tweede is het slim om ons niet blind te staren op tegenstellingen die niet zo belangrijk zijn. Oud of jong, rijk of arm, robuust of kwetsbaar: we zitten allemaal in hetzelfde schuitje en pas als iedereen veilig is zijn we zelf ook veilig. De pandemie moet met een holistische, universele, ecologische blik worden bekeken.
Op de derde plaats moeten we eerlijk naar onszelf kijken, om te zien wat we zelf hebben gedaan om corona over ons af te roepen – en wat we kunnen doen om de verspreiding in te dammen. Wijzelf hebben ‘gezondigd’ in onze behandeling van dieren, onze vernietiging van ecosystemen, onze tomeloze drang tot verplaatsing. En we brengen anderen in gevaar doordat we ons niet aan de corona-beperkingen houden.

Creativiteit, verbinding, reflectie: dat zijn de lessen van de Joodse ballingen, dat zijn de diep menselijke mogelijkheden waarmee we crisis te lijf kunnen gaan.
Hoe kunnen we het lied van Jahweh zingen in een vreemd land? Zo dus.